RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950390-11
Uitspraak d.d.: 6 december 2011
tegenspraak / dip
[verdachte B],
geboren te [plaats op 1993],
wonende te [plaats]
thans gedetineerd in Huis van Bewaring te Doetinchem.
Raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 september 2011 en 22 november 2011.
Aan verdachte is, nadat de tenlastelegging ter terechtzitting op de voet van artikel 314a Sv is gewijzigd, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2011 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [snackbar], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), hierin bestaande dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- die snackbar is binnen gegaan terwijl hij zijn gezicht had bedekt/verborgen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gericht en/of heeft getoond en/of
- een (plastic) tas in de richting van die [slachtoffer A] heeft gegooid en/of die [slachtoffer A] mondeling dreigend heeft toegevoegd "pak het tasje...doe het geld er in... geef me geld...", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[medeverdachte A] op of omstreeks 18 maart 2011 te Apeldoorn ter uitvoering van het door die [medeverdachte A] en/of verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [snackbar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte A] en/of zijn mededader(s), hierin bestaande dat voornoemde [medeverdachte A]
- die snackbar is binnen gegaan terwijl hij zijn gezicht had bedekt/verborgen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gericht en/of heeft getoond en/of
- een (plastic) tas in de richting van die [slachtoffer A] heeft gegooid en/of die [slachtoffer A] mondeling dreigend heeft toegevoegd "pak het tasje...doe het geld er in... geef me geld...", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 18 maart 2011 te Apeldoorn opzettelijk behulpzaam is geweest, hierin bestaande dat verdachte, nadat mededader(s) [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] de auto had(den) verlaten en/of in de richting van die snackbar liep(en), achter het stuur van de auto is gaan zitten en is blijven wachten, en/of, nadat die [medeverdachte C] en [medeverdachte A] terug waren gekomen en waren ingestapt, de auto heeft bestuurd en is weggereden;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op 18 maart 2011 omstreeks 23.34 uur heeft een overval plaatsgevonden op [cafetaria] in het [winkelcentrum te plaats]. Een man is het cafetaria binnengekomen, heeft met een (nep)pistool in zijn hand gewezen naar een persoon achter de kassa en heeft gezegd dat hij geld wilde hebben. Hierop heeft een medewerker van het cafetaria iets tegen de man met dat pistool gezegd, waarop deze zonder buit het cafetaria heeft verlaten. Hierop is een onderzoek gestart met de naam Bleekbok.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer A], de verklaring van verdachte en de verklaring van medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte C]. Er is sprake van medeplegen, nu ze het feit met z'n drieën hebben gepleegd. Er zijn vooraf duidelijke afspraken gemaakt, ook over de rolverdeling, tussen de drie verdachten.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft voor het primair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Hij heeft betoogd dat uit de verklaringen naar voren komt dat verdachte slechts de auto heeft bestuurd. Er is geen sprake van intensieve samenwerking. Daarbij heeft verdachte vanaf het begin gezegd dat het plegen van dit feit geen goed idee was. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bewezen worden verklaard, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat sprake is van medeplegen, niet van medeplichtigheid. De rechtbank baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer A]2, de verklaring van getuige [slachtoffer B]3, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte A]4, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte C]5 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting en bij de politie6.
Aangever [slachtoffer A] heeft verklaard7 dat hij op vrijdag 18 maart 2011 werkzaam wa[cafetaria te plaats]. Omstreeks 23.30 uur kwam er een persoon binnen waarvan alleen de ogen zichtbaar waren. Deze persoon had een blauwe bandana over zijn mond en neus getrokken. Daarnaast heeft aangever gezien dat de persoon een capuchon over zijn hoofd had getrokken. Kort daarop zag aangever dat de persoon in zijn linkerhand een pistool had. Hij zag dat de persoon het pistool op hem richtte. Hij heeft gezien dat de persoon op ongeveer een meter afstand van de balie bleef staan. Hij begreep toen dat het om een overval ging. Hij heeft gezien dat er door de persoon een plastic tasje naar hem werd toegegooid. Hij heeft de persoon horen zeggen: "Pak het tasje. Doe het geld erin". Kort daarop kwam een collega naar aangever toegelopen en die zei "Doe ff rustig, man". De overvaller zei hierop: "Wat maak jij mij nou dan". Vervolgens is de overvaller zonder buit naar de uitgang gerend.
Getuige [slachtoffer B] heeft verklaard8 dat hij vrijdag 18 maart 2011 aan het werk was bij [cafetaria te plaats]. Ineens hoorde hij het stil worden in de zaak en toen is hij naar voren gelopen. Hij heeft verklaard dat er een man in de zaak was, welke stond te zwaaien met een vuurwapen. Hij heeft gezien dat de man naast een klant ging staan voor de balie. Hij heeft de man horen roepen: "Geef mij geld!" Hij is toen in de richting van de kassa gelopen en heeft tegen de man gezegd dat hij rustig moest toen. De man schreeuwde iets van: "Wat maak je me nou dan." Vervolgens is de man weggerend.
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft verklaard9 dat ze de auto vlak bij het [winkelcentrumm] hebben neergezet. Even later hebben ze de auto verplaatst naar een straat verderop omdat ze vonden dat hij teveel in het zicht stond. Daar hebben ze besproken wat ze gingen doen. Afgesproken is dat verdachte de auto zou rijden en dat medeverdachten [medeverdachte C] en [medeverdachte A] het zouden doen. [medeverdachte A] heeft verklaard dat ze dit goed hebben doorgesproken. Dit om er zeker van te zijn dat [medeverdachte C] [medeverdachte A] niet zou laten staan. [medeverdachte A] heeft verklaard dat hij voorop liep en het balletjespistool had. Hij is het cafetaria in gestormd, [medeverdachte C] zou bij de deur blijven staan omdat ze niet wisten of ze een knop hadden waarmee ze de deur konden sluiten. [medeverdachte A] heeft verklaard dat ze daar wel over hadden nagedacht. Ze liepen kort achter elkaar, hij denkt een meter of twee achter elkaar. Hij heeft verklaard dat hij [medeverdachte C] voor het laatst bij de deur van het cafetaria heeft gezien. Die moest [medeverdachte A] open doen en hij wist niet meer of je moest trekken of duwen. Later heeft [medeverdachte C] tegen [medeverdachte A] verteld dat hij toen hij zag dat [medeverdachte A] twee stappen achteruit deed om het overzicht te houden in het cafetaria hij het niet vertrouwd had en dat hij weggerend was. Dat was nadat [medeverdachte A] had geroepen dat hij geld wilde. [medeverdachte A] heeft verklaard dat hij het hazenpad heeft genomen toen hij [medeverdachte C] niet meer zag staan. Toen [medeverdachte A] bij de auto kwam, zag hij [medeverdachte C] in de auto liggen. [medeverdachte A] heeft verklaard dat hij [medeverdachte C] op de vloer van de achterbank zag liggen. [medeverdachte A] is op de achterbank gaan liggen zodat ze maar 1 persoon zouden zien in de auto en dat verkleinde de pakkans weer.
Medeverdachte [medeverdachte C] heeft verklaard10 dat hij nieuwe kleren wilde hebben en dat hij wel mee zou lopen. Hij zou dan ook geld krijgen. Hij moest op de uitkijk blijven staan, dat was alles. Verdachte moest in de auto blijven wachten, om weg te rijden. [medeverdachte C] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte A] is meegelopen. [medeverdachte C] heeft gezien dat [medeverdachte A] het balletjespistool heeft gepakt, dat lag onder de voorstoel. [medeverdachte C] zou, als [medeverdachte A] binnen was, op de uitkijk staan. Hij heeft gezien dat [medeverdachte A] de deur open heeft gedaan en naar binnen is gelopen. Hij heeft gezien dat [medeverdachte A] richting de balie is gelopen. Hij is teruggegaan, op de achterbank gesprongen en is daar gaan liggen. Hij is op de achterbank gaan liggen om niet gezien te worden. Toen kwam [medeverdachte A] eraan. Vervolgens zijn ze naar het huis van [medeverdachte C] gereden.
Verdachte heeft verklaard11 dat ze het plan hadden gemaakt voordat ze in de auto zaten. Hij heeft verklaard dat hij niet weet wie het heeft bedacht. Ze zijn naar [winkelcentrum] gegaan. Ze hebben geparkeerd, ergens achter in een straat. Verdachte heeft verklaard dat hij in de auto is blijven zitten. Hij had 'geen zin in andere dingen te doen', aldus verdachte. Die andere twee zijn weggelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gezien wat er toen is gebeurd. Op een gegeven moment kwamen de anderen terug rennen. Toen schreeuwden zij "rijen rijen" en toen is verdachte weggereden.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd . Voorafgaand aan het plegen van het strafbare feit heeft verdachte met zijn medeverdachten de aanpak doorgesproken. Ze hebben samen een plan gemaakt om [cafetaria] te overvallen om geld te verdienen. Ze hebben afgesproken wie welke taak op zich nam: medeverdachte [medeverdachte A] zou de overval op zich plegen, medeverdachte [medeverdachte C] zou voor de rugdekking van [medeverdachte A] zorgdragen en verdachte zou de vluchtauto besturen. Conform het plan heeft de uitvoering ook plaatsgevonden, met dien verstande dat er geen buit is gemaakt. Ze zijn samen met de auto in de buurt van het cafetaria gaan staan en hebben de auto nog verplaatst toen ze teveel in het zicht liepen. Verdachte is tijdens de uitvoering van de overval in de auto blijven zitten en, nadat zijn medeverdachten terugwaren in de auto, zijn zij gezamenlijk vertrokken in de door verdachte bestuurde auto. Het mag dan zo zijn, dat verdachte op enig moment heeft gezegd dat hij het geen goed idee vond, maar dit heeft verdachte niet verhinderd betrokken te blijven bij de planvorming en -uitvoering. Verdachte heeft zich bovendien op geen enkele manier gedistantieerd van de uitvoering van het plan en van wat zijn medeverdachten deden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten dusdanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat er sprake is van medeplegen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 18 maart 2011 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van geld, geheel toebehorende aan [snackbar], hierin bestaande dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- die snackbar is binnen gegaan terwijl hij zijn gezicht had bedekt/verborgen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] heeft gericht en/of heeft getoond en
- een plastic tas in de richting van die [slachtoffer A] heeft gegooid en die [slachtoffer A] mondeling dreigend heeft toegevoegd "pak het tasje...doe het geld er in... geef me geld...",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Naar de persoon van verdachte is psychologisch onderzoek verricht12, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van E. de Vrij (GZ-psycholoog) van 31 oktober 2011.
De Vrij heeft aangegeven dat er bij verdachte sprake is van een gesloten, mogelijk verharde façade en een onderliggend onzeker en kwetsbaar zelfgevoel, een weinig uitgekristalliseerd gevoelsleven en een onrijp moreel ontwikkelingsniveau. Bij dit alles is sprake van zwakbegaafde verstandelijke vermogens en een verhoogd rigide instelling van het vermogen om zijn eigen leven zelfstandig op aangepaste wijze te organiseren. Hij is daarbij een antisociale richting ingeslagen en denkt zich zelf te kunnen redden. Verdachte is nog jong en mogelijk ook wat verhard door de destabiliserende gebeurtenissen in de puberteit, de onmacht van zijn ouders en het verblijf in diverse internaten. Het zich naïef en passief laten meeslepen door personen of een situatie (meeloper) ligt in het verlengde van de houding van verdachte bij eerdere incidenten waarvoor hij is veroordeeld. Dit wetende had hij andere keuzes moeten kunnen maken. Echter in het licht van zijn zwakbegaafde verstandelijke vermogens, zijn onrijpe morele ontwikkelingsniveau en zijn daarmee samenhangende beïnvloedbaarheid kan men zich afvragen of verdachte de risico's en de langere termijn gevolgen m.a.w. de reikwijdte van zijn handelen voldoende kon overzien en is aannemelijk dat zijn sturingsmogelijkheden - om niet mee 'op pad' te gaan - meer beperkt zijn geweest dan bij de gemiddelde Nederlander. Om die reden adviseert De Vrij verdachte het hem tenlastegelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Met de conclusie van de psycholoog dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, kan de rechtbank zich verenigen en zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot 24 maanden gevangenisstraf.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden, om de reclassering aanvullend te laten rapporteren over de uitvoeringsmogelijkheden van bijzondere voorwaarden, zoals volgens het rapport van psycholoog De Vrij zou zijn toegezegd. Zonder deze aanvulling kan de zaak niet zorgvuldig worden behandeld. Mocht de rechtbank zich toch voldoende voorgelicht achten, dan is de eis zoals deze door de officier van justitie is geformuleerd te hoog. Daarbij zou er een gedeeltelijk voorwaardelijke straf aan verdachte dienen te worden opgelegd, zodat verdachte aan zichzelf kan werken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden (het onderzoek te heropenen) voor een nadere rapportage. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht. Er is reeds een reclasseringsadvies en een psychologisch rapport. Daarnaast heeft de heer Van Toor van de reclassering ter terechtzitting een nadere toelichting gegeven. Hieruit komt voldoende duidelijk naar voren dat de reclassering niets ziet in het plan van verdachte om te worden geplaatst bij zijn moeder en om werkzaamheden te verrichten bij het bedrijf van zijn broer. De reclassering zou graag zien dat verdachte een behandeling ondergaat bij de Hanzeborg, maar hiervoor is verdachte niet gemotiveerd. Nu verdachte hier niet aan mee wil werken ziet de reclassering, ook na overleg met De Vrij, geen mogelijkheden om bijzondere voorwaarden op te doen leggen aan verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De reclassering13 heeft aangegeven dat er vanuit de jeugdreclassering op ambulante basis al van alles is geprobeerd met verdachte, zonder bevredigend resultaat. De inschatting van de reclassering is dat verdachte strikte begeleiding en toezicht nodig heeft, vanuit een instelling zoals de Hanzeborg die specifiek SG-LVG begeleiding en behandeling biedt. Er is onvoldoende zelfinzicht (en dus motivatie) bij verdachte om in te zien dat hij strikte begeleiding nodig heeft. Daarnaast is er bij moeder thuis weinig toezicht op hem en heeft zijn gedrag in eerder stadium ook geleid tot verwijdering uit huis door moeder.
GZ-Psycholoog De Vrij heeft aangegeven dat bij gelijkblijvende sociale omstandigheden de kans op herhaling van soortgelijke delicten als hoog moet worden ingeschat. Het gegeven dat verdachte zich in de afgelopen twee jaren vanuit verschillende leefcontexten (internaat, nieuwe kans thuis) en binnen een proeftijd met toezicht meermalen schuldig heeft gemaakt aan onmaatschappelijk gedrag is hierbij een belangrijke indicator. Gebrek aan structuur en toekomstperspectief (verveling) in combinatie met aspecten als beïnvloedbaarheid, zwak normbesef, verkeerde vriendenkeuze en onvoldoende gezonde assertiviteit zijn belangrijke risicofactoren. Zijn bagatelliserende, weinig persoonlijke verantwoordelijkheid nemende en voorwaardenstellende attitude ten aanzien van een eventueel behandelaanbod is daarbij een punt van zorg.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte samen met twee anderen zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. Verdachte heeft het gevoel van veiligheid van het personeel en de bezoekers van het cafetaria aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijke (poging tot) afpersing veelal daarvan langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Roofovervallen of pogingen daartoe veroorzaken ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en de maatschappij. Weliswaar is de rol van verdachte beperkt gebleven tot het besturen van de vluchtauto, maar hij heeft daardoor wel een belangrijke faciliterende rol bij de (mislukte) overval gehad. De rechtbank houdt tevens rekening met het uitgebreide strafblad van deze nog jonge verdachte. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met zijn jonge leeftijd, met het feit dat er sprake is van een poging en dus niet van een voltooid delict en dat hij enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank een gevangenisstraf passend. Voor de duur van de gevangenisstraf wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die door het LOVS zijn vastgesteld. Daarbij wordt als richtlijn voor een overval van een winkel met bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren genoemd. Hier is het bij een poging gebleven. Strafverzwarende omstandigheden zijn het medeplegen en het gebruik van een nepwapen.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opleggen waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet geen ruimte voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, gelet op het rapport van de reclassering, de toelichting van Van Toor hierop, het rapport van GZ-psycholoog De Vrij en de houding van verdachte, die ook ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij liever langer in de gevangenis zit dan dat hij naar de Hanzeborg gaat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45, 47, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
* wijst af het verzoek van de raadsman om aanhouding;
* verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Van der Hooft en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2011.
Mr. Kropman is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0620 2011079591, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 10 juni 2011.
2 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer A], p. 79-80
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer B], p. 84
4 Proces-verbaal van verhoor mede-verdachte [medeverdachte A], p. 60-63
5 Proces-verbaal van verhoor mede-verdachte [medeverdachte C], p. 39-41
6 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 23
7 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer A], p. 79-80
8 Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer B], p. 84
9 Proces-verbaal van verhoor mede-verdachte [medeverdachte A], p. 62-63
10 Proces-verbaal van verhoor mede-verdachte [medeverdachte C], p. 39-41
11 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 23
12 Psychologisch onderzoek Pro Justitia, E. de Vrij (GZ-psycholoog) d.d. 31 oktober 2011
13 Reclasseringsadvies d.d. 12 oktober 2011