ECLI:NL:RBZUT:2011:BU7791

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1456 PRBESL
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake projectbesluit gemeentewerf Heerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging tot Bescherming van het Heerder Landschapsschoon en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde. De eiseres, de Vereniging tot Bescherming van het Heerder Landschapsschoon, heeft beroep ingesteld tegen een projectbesluit dat betrekking heeft op de bouw van een gemeentewerf aan de Veldweg te Heerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het projectbesluit noch zelfstandig appellabel was, noch in samenhang met een bouwvergunning, die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet was verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de bouwvergunning inmiddels was verleend, eiseres geen rechtsmiddelen had aangewend tegen deze vergunning, wat de ontvankelijkheid van het beroep niet veranderde.

De rechtbank heeft verder uiteengezet dat ingevolge de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing blijft op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een projectbesluit, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend. Dit was hier het geval. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman en in tegenwoordigheid van de griffier openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1456 PRBESL
Uitspraak in het geding tussen:
Vereniging tot Bescherming van het Heerder Landschapsschoon
te Heerde,
eiseres,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde
verweerder.
1. Procesverloop
Met ingang van 19 mei 2010 heeft verweerder met toepassing van artikel 3:11 en artikel 3:12 van de Awb gedurende zes weken een ontwerp van een projectbesluit, zoals bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor de bouw van een gemeentewerf aan de Veldweg te Heerde ter inzage gelegd.
Onder meer eiseres heeft gedurende deze termijn haar zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 9 november 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het projectbesluit voor de gemeentewerf aan de Veldweg te Heerde gewijzigd vastgesteld.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 november 2011, waar namens eiseres zijn verschenen [naam 1, naam 2, naam 3], bijgestaan door mr. F.F. Scheffer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Dijkhuis en M.P. Keijzer.
2. Overwegingen
2.1. Het projectbesluit ziet op de bouw van een gemeentewerf. Ten behoeve van die bouw was ten tijde van het bestreden besluit nog geen bouwvergunning verleend.
2.2. Bij de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de mogelijkheid tot het nemen van een projectbesluit komen te vervallen.
Ingevolge artikel 1.5, eerste en tweede lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, van die wet, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een projectbesluit, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
Laatstbedoelde situatie doet zich hier voor.
2.3. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde thans van belang, worden de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een ontheffing, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro, voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht als één besluit aangemerkt. De beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning treedt niet eerder in werking dan een op dat bouwen betrekking hebbende beslissing krachtens de Wet ruimtelijke ordening als bedoeld in de eerste volzin.
2.4. De wetgever heeft met artikel 46, zesde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming beoogd ter voorkoming van herhaalde procedures over hetzelfde bouwplan. Indien een ontheffing, een projectbesluit, of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, 3.41 of 3.42 van de Wro is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen, kan daarom tegen zodanige besluiten eerst worden opgekomen in het kader van de beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende aanvraag om verlening van een bouwvergunning.
2.5. Artikel 46, zesde lid, van de Woningwet is enkel van toepassing in die gevallen waarin een projectbesluit is genomen voor activiteiten waarvoor een bouwvergunning is vereist. De rechtbank is echter niet gebleken dat het beroep zich richt tegen activiteiten, waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, omdat
het projectbesluit noch zelfstandig appellabel was, noch in samenhang met een bouwvergunning; die was immers ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet verleend. Dat die inmiddels wel is verleend en dat daartegen door eiseres geen rechtsmiddelen zijn aangewend, maakt dat niet anders.
2.7. Het betoog van eiseres, dat de bouwvergunning in de procedure dient te worden betrokken op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb faalt omdat zich geen situatie zoals bedoeld in die artikelen voordoet.
2.8. De slotsom is dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.