RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
economische politierechter
parketnummer: 06/925046-10
datum uitspraak: 19 december 2011
tegenspraak/oip
de besloten vennootschap [naam B.V.],
[plaats, adres],
raadsman: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2011.
De officier van justitie heeft het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij, in de periode van mei 2009 tot en met maart 2010 in de gemeente Aalten
tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk (een) bouwwerk(en), zijnde (een) veeschu(u)r(en)) en/of (een) varkenstal(len) waarin asbest aanwezig was, aan de [perceel] heeft gesloopt zonder vergunning van burgemeester en wethouders van de gemeente (als bedoeld in artikel 8.1.1 Bouwverordening gemeente Aalten), terwijl in de/het bouwwerk(en) dat/die werden gesloopt asbest of een asbesthoudend product aanwezig was;
art 7b lid 2 ahf/ond d Woningwet
2.
zij, op verschillende tijdstippen in de periode van mei 2009 tot en met maart 2010
in de gemeente Aalten (op het perceel [perceel]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk (ongeveer 455m3) asbest of asbesthoudende producten voorhanden heeft gehad en/of heeft toegepast en/of heeft bewerkt;
art 4 Productenbesluit asbest
3.
zij, op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode 27 mei 2009 tot en met
24 maart 2010 in de gemeente Aalten tezamen en in vereniging met een of meer anderen
opzettelijk en meermalen (een) bouwwerk(en), te weten (een) varkensstal(len)/-schu(u)ren geheel of gedeeltelijk heeft afgebroken of uit elkaar genomen terwijl in die
varkensstal(en)/-schu(u)ren asbest of een asbesthoudend product was verwerkt
en/of asbest of asbesthoudende producten uit (een) varkensstal(len)/-schu(u)r(en) heeft verwijderd, terwijl de concentratie van asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2 of 3
als bedoeld in artikel 4.48 onderscheidenlijk artikel 4.53a van het
Arbeidsomstandighedenbesluit, en voornoemde handelingen slechts mogen worden
verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat als bedoeld
in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
art 6 lid 1 ahf/sub a Asbestverwijderingsbesluit 2005
4.
zij, op of omstreeks 25 april 2010, in de gemeente Aalten, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, op of nabij het perceel [perceel] een hoeveelheid afvalstoffen, te weten asbest en of asbesthoudende materialen in of op de bodem heeft gebracht, waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs ha kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting
heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar en/of haar mededader(s) konden worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, danwel indien die verontreiniging zich voordeed, de verontreiniging of aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
art 13 Wet bodembescherming
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Naar aanleiding van een melding dat asbesthoudend materiaal van een aantal veeschuren van verdachtes bedrijf op het adres [perceel] in [plaats], gemeente Aalten, werd verwijderd, waarvoor waarschijnlijk geen sloopvergunning was verleend, heeft het regionaal milieurechercheteam onderzoek gedaan.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de aan die conclusie ten grondslag liggende bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat er in de ten laste gelegde periode door verdachte asbesthoudende golfplaten van veeschuren zijn verwijderd. Een deel daarvan is afgevoerd en een deel is hergebruikt. De verdachte heeft voor het verbouwen van haar veeschuren in verband met het realiseren van luchtwassers LTO-Vastgoed ingeschakeld, die het vergunningentraject voor de verdachte zou regelen. De verdachte wist niet dat een sloopvergunning was vereist. LTO-Vastgoed heeft daar niet op gewezen en ook van anderen, waaronder toezichthouders, heeft (de vertegenwoordiger van) de verdachte niet begrepen dat een sloopvergunning nodig was. De golfplaten waren niet (sterk) verweerd en de bij het verwijderen vrijgekomen asbeststof is dan ook niet in risicoklasse 2 of 3 in te delen.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Op 18 december 2008 is aan de verdachte een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een vleesvarkensstal en het realiseren van luchtwassers in een aantal veeschuren. De bouwvergunning is namens de verdachte aangevraagd door LTO-Vastgoed. De vertegenwoordiger van de verdachte en zijn zoons hebben de sloopwerkzaamheden zelf uitgevoerd. Daarbij is een deel van de oude dakbedekking in de vorm van golfplaten van asbestcement verwijderd. Een deel van die platen is weer toegepast op één van de verbouwde schuren. Ook zijn er luchtkokers van asbesthoudend materiaal verwijderd. De asbesthoudende golfplaten zijn, samen met de luchtkokers, van het terrein afgevoerd door de [firma]. Op het terrein is een aantal golfplaten (circa 8 m3) bewaard. Er is noch een sloopvergunning aangevraagd noch een sloopvergunning verleend.
[naam 1], een medewerker van LTO-Vastgoed, heeft verklaard2 dat de vertegenwoordiger van de verdachte LTO-Vastgoed opdracht heeft gegeven om verdachtes veeschuren aan de milieuvergunningvoorschriften te laten aanpassen. Daarvoor heeft hij een bouwvergunning aangevraagd, maar geen sloopvergunning. Hij heeft aan de vertegenwoordiger van de verdachte aangegeven dat het slopen van asbest door een daarvoor gecertificeerd bedrijf moest worden gedaan. Het was voor LTO-Vastgoed van begin af aan duidelijk dat er sprake was van de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. Hij heeft van de verdachte geen opdracht gekregen om een asbestinventarisatie uit te laten voeren.
[naam 2] heeft verklaard3 dat door zijn asbestverwijderingsbedrijf bij verdachtes bedrijf containers zijn geplaatst. Hij heeft aan de vertegenwoordiger van de verdachte instructies gegeven hoe het asbesthoudende materiaal moest worden ingepakt. Er is (in totaal circa 36 ton) asbesthoudend materiaal van verdachtes bedrijf afgevoerd. In de begeleidingsbrieven zijn de codes voor asbest ingevuld.
[naam 3], een gemeentelijk toezichthouder, heeft verklaard4 dat hij de bouwvergunningaanvraag van de verdachte in behandeling heeft gehad. Volgens de aanvraag was geen sloopvergunning nodig. Uit de bouwvergunningaanvraag kwam niet naar voren dat er asbesthoudend materiaal werd verwijderd. Voor de ontvankelijkheid van de bouwvergunningaanvraag was een sloopvergunning niet vereist. Er is tevergeefs geprobeerd een coördinatieformulier te laten indienen, op welk formulier onder andere aangegeven had moeten worden of er asbest werd gesloopt.
De economische politierechter is van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde is naar vaste rechtspraak in zaken als deze niet vereist dat de verdachte (ook) opzet had op het overtreden van het wettelijke voorschrift.
Onder 2 is een hoeveelheid van 'ongeveer 455 m3 asbest of asbesthoudende producten' ten laste gelegd. Uit het onderzoek is gebleken dat het om (een oppervlakte van) 455 m2 asbesthoudende golfplaten ging. De economische politierechter acht daarom de ten laste gelegd hoeveelheid asbesthoudend materiaal niet bewezen, wel dat de verdachte asbesthoudende producten voorhanden heeft gehad, deze heeft toegepast en/of heeft bewerkt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
De economische politierechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de concentratie asbeststof van de verwijderde asbesthoudende golfplaten zodanig was dat deze in risicoklasse 2 of 3 ingedeeld moet worden. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat de golfplaten sterk verweerd waren of dat zij alleen met meer dan incidentele breuk konden worden verwijderd. De verdachte zal daarom van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.
Verbalisant [verbalisant] heeft op 26 april 2010 monsters genomen5 van op die dag aangetroffen stukken asbestverdacht materiaal, waaronder monsters van een tweetal brokstukken dat op de onverharde grond bij één van de schuren is gevonden. Hij heeft daarbij in het proces-verbaal verwezen naar de als bijlage gevoegde foto's 8 tot en met 11. De monsters waar het hier om gaat zijn in het laboratorium positief onderzocht op chrysotiel (10-15%).
De economische politierechter leidt uit het proces-verbaal en het verhandelde ter zitting af dat er stukken asbesthoudend materiaal op de bodem terecht zijn gekomen. Uit de voorhanden gegevens is echter niet af te leiden om hoeveel (brok)stukken het ging en ook niet of dergelijk materiaal in de bodem terecht is gekomen. Naar het oordeel van de economische politierechter is er mede daarom geen wettig en overtuigend bewijs dat de bodem op of omstreeks 25 april 2010, op de in de tenlastelegging omschreven manier, is verontreinigd of is aangetast in de zin van artikel 13 van de Wet bodembescherming. De verdachte zal daarom (ook) van het onder 4 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in de periode van mei 2009 tot en met maart 2010 in de gemeente Aalten tezamen en in vereniging met één of meer anderen opzettelijk bouwwerken, zijnde veeschuren waarin asbest aanwezig was, aan de [perceel] heeft gesloopt zonder vergunning van burgemeester en wethouders van de gemeente (als bedoeld in artikel 8.1.1 Bouwverordening gemeente Aalten), terwijl in de bouwwerken die werden gesloopt een asbesthoudend product aanwezig was;
2.
zij op verschillende tijdstippen in de periode van mei 2009 tot en met maart 2010 in de gemeente Aalten op het perceel [perceel] tezamen en in vereniging met één of meer anderen opzettelijk asbesthoudende producten voorhanden heeft gehad, heeft toegepast en/of heeft bewerkt.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Ook al heeft de verdachte het vergunningentraject aan een adviseur uitbesteed dan nog blijft zij zelf verantwoordelijk en (in strafrechtelijke zin) aansprakelijk voor de naleving van de voorschriften die bij en krachtens de Woningwet of de Wet milieubeheer dan wel op het gebied van het verwijderen of het gebruik van asbesthoudend materiaal zijn gesteld. De verdachte heeft moeten weten, en in elk geval kunnen weten, dat een sloopvergunning nodig was en dat zij de asbesthoudende golfplaten niet zelf mocht verwijderen of weer mocht toepassen.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte voor de feiten 1 tot en met 4 te veroordelen tot een geldboete van € 20.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft aangevoerd dat oplegging van een geldboete als door de officier van justitie gevorderd zal leiden tot het faillissement van de verdachte. Hij heeft verzocht om met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete te volstaan.
De economische politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de financiële omstandigheden van de verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft sloopwerkzaamheden uitgevoerd zonder de vereiste vergunning. Via het vergunningstelsel kan van overheidswege toezicht worden gehouden op het slopen en op de afvoer van stoffen waar gezondheidsrisico's aan zijn verbonden. Voor de omgang met asbesthoudend materiaal gelden (in het belang van de volksgezondheid) beperkende voorschriften, die de verdachte niet heeft nageleefd. De economische politierechter zal aan de verdachte een deels voorwaardelijke geldboete opleggen, mede om haar ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De economische politierechter houdt er rekening mee dat hij minder bewezen heeft verklaard dan waar de officier van justitie bij zijn eis van is uitgegaan en dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Daarom zal een lagere straf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 7b van de Woningwet;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
- 4 van het Productenbesluit asbest.
De economische politierechter:
* verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
* verklaart de verdachte strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 7.500,-;
* bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 2.500,-, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2011.
Voetnoten:
1 Als hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, dan betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer 06EX0010007, Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Regionaal Milieurechercheteam, gesloten en ondertekend op 23 juni 2010.
2 Proces-verbaal van verhoor van [naam 1], p. 79-88.
3 Proces-verbaal van verhoor van [naam 2], p. 110-117.
4 Proces-verbaal van verhoor van [naam 3], p. 69-76.
5 Proces-verbaal Onderzoek asbest (monsterneming 26 april 2010), p. 187-192.