RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser] te [plaats], eiser,
vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser van 27 oktober 2009 om naturalisatie tot Nederlander afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 18 oktober 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10 oktober 2011 waar eiser en zijn gemachtigde mr. R.J.J. Flantua zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Groenendijk.
Eiser is op [1983] geboren in [plaats A] te Nagorny Karabach en heeft een Azerbeidjaanse nationaliteit. Hij is op achtjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Eiser heeft een vreemdelingenpaspoort en staat in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd als vreemdeling met onbekende nationaliteit. Op 27 oktober 2009 heeft eiser bij verweerder een verzoek om naturalisatie ingediend.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bij gebreke van een geldig buitenlands paspoort en/of een gelegaliseerde/van apostille voorziene en zo nodig vertaalde buitenlandse geboorteakte, de identiteit en nationaliteit van eiser niet voldoende vaststaan om voor naturalisatie in aanmerking te komen. Verweerder is niet gebleken dat eiser wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen, zodat geen vrijstelling kan worden verleend voor het overleggen van deze documenten. Volgens verweerder is eiser niet staatloos, aangezien hij niet als zodanig staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal hieronder, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 is in de toelichting bij artikel 7 van die wet, in paragraaf 3.5.6 vermeld dat van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten te overleggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend. Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in dat land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
De rechtbank stelt vast dat eiser ter ondersteuning van zijn naturalisatieverzoek geen geldig buitenlands paspoort of een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte heeft overgelegd. Eiser heeft hier tegenover gesteld dat hij deze documenten niet kan overleggen, nu hij zich niet kan registreren bij het bevolkingsregister van Nagorny Karabach. Volgens eiser is toegang tot het bevolkingsregister van Nagorny Karabach niet meer mogelijk sinds Nagorny Karabach zich op 2 september 1991 onafhankelijk heeft verklaard. Eiser verwijst verder naar de verklaring van 11 augustus 2011 van het hoofd van de gemeente van het dorp [plaats A], dat tegenwoordig [plaats B] heet, waaruit blijkt dat eiser niet in het geboortedorp [plaats A] geregistreerd staat. Bij gebreke van enig Azerbeidjaans document kan eiser zich ook niet registreren. Ook heeft eiser de Azerbeidjaanse ambassade diverse keren vergeefs verzocht om hulp. Zo is eiser op 27 mei 2010 in persoon verschenen bij de ambassade die hem te kennen hebben gegeven hem niet te kunnen helpen en heeft hij op 16 augustus 2010 en 1 september 2010 e-mailberichten naar de ambassade verzonden, waarop hij geen reactie heeft ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovenstaande niet onvoldoende mogen achten voor de conclusie dat er sprake is van bewijsnood. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat uit de verklaring van 11 augustus 2011 blijkt dat eiser niet voorkomt in het bevolkingsregister van zijn geboortedorp en het er dus voor moet worden gehouden dat eisers naam uit dat register verwijderd is. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in het Thematisch ambtsbericht van juli 2011, waaruit blijkt dat van personen die voor meer dan 50% etnisch Armeens zijn, die zoals eiser, tot het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw uit Azerbeidzjan zijn vertrokken, bekend is dat ze na hun vertrek zijn uitgeschreven uit de woonplaatsen. Deze personen hebben de facto hun staatsburgerschap verloren. Gelet hierop komt het de rechtbank niet onaannemelijk voor dat het voor eiser redelijkerwijs niet mogelijk is de vereiste documenten te verkrijgen om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank voorts niet in wat de fysieke aanwezigheid van eiser in Azerbeidzjan er nog toe zou kunnen bijdragen dat hij alsnog over de benodigde documenten zou kunnen beschikken.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het onderhavige geval geen sprake is van bewijsnood. Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om naturalisatie dan niet in redelijkheid kunnen handhaven. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Omdat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om zelf te voorzien in de zaak, zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal hierbij de belangen van eiser bij naturalisatie moeten afwegen tegen het algemeen belang dat ermee is gediend dat daartoe niet wordt overgegaan.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Zutphen, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier.