ECLI:NL:RBZUT:2011:BV0742
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.H.W. Verheul
- Rechtspraak.nl
Nalatigheid bij voldoen aan substantiërings- en bewijsaandraagplicht van artikel 111 lid 3 Rv heeft gevolgen voor de proceskosten
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 december 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en twee gedaagden, [gedaagde A] en [gedaagde B]. De eiser, ABN AMRO, vorderde betaling van een bedrag van € 8.043,40, vermeerderd met rente, op basis van een kredietovereenkomst die met de gedaagden was gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde B meer dan twee termijnen niet had betaald en in gebreke was gesteld, waarna ABN AMRO gebruik heeft gemaakt van haar recht om de gehele vordering opeisbaar te stellen. De rechtbank heeft de stellingen van gedaagde B, die onder andere de nietigheid van de dagvaarding en de niet-ontvankelijkheid van ABN AMRO betoogde, verworpen. Gedaagde B had niet voldaan aan de substantiërings- en bewijsaandraagplicht zoals vereist door artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO voldoende bewijs had geleverd van de vordering en dat de dagvaarding niet nietig was. De rechtbank heeft gedaagde A, die niet was verschenen, bij verstek veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de procesregels en de verplichtingen van partijen in civiele procedures, met name de noodzaak om tijdig en adequaat bewijs te leveren van vorderingen en verweren.