RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening
verweerder.
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft de korpschef van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland de aan eiser verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 25 maart 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is versneld behandeld ter zitting van 25 augustus 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Tilburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.J. Wildemors.
2.1 Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voor zover thans van belang, wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken, indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie, dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
In bijzonder deel (B), paragraaf 1.2., onder Ad b., van de Circulaire wapens en munitie 2005 is vermeld dat hetgeen in deze circulaire omtrent "het niet langer kunnen toevertrouwen" is aangegeven, ook geldt bij de toepassing van de Ffw.
Volgens paragraaf 1.1 zijn "het niet langer kunnen toevertrouwen" en de "vrees voor misbruik” twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie.
Volgens paragraaf 1.2, voor zover thans van belang, kan vrees voor misbruik blijken uit andere omtrent de aanvrager bekende feiten, waaronder processen-verbaal.
2.2 De korpschef heeft de jachtakte van eiser ingetrokken, omdat tegen eiser een proces-verbaal (met nummer [nummer]) is opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte) en overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Ffw (verbod bezit, vervoer en handel dieren). Uit dit proces-verbaal blijkt volgens de korpschef dat eiser een gebruikerstoestemming heeft gegenereerd en vervalst met het doel deze als een echte en onvervalste jachtvergunning te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en een lid van zijn jachtcombinatie ertoe heeft bewogen om een wild zwijn te doden, onder zich te hebben en te vervoeren. De korpschef verbindt hieraan de conclusie dat eiser geldende regelgeving niet stipt naleeft en dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Verweerder heeft het administratief beroep ongegrond verklaard en het besluit gehandhaafd.
2.3 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser betoogt dat er geen aanwijzingen zijn dat hem het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Hij was volledig te goeder trouw. Aan eiser was toegezegd dat een jachtvergunning op korte termijn zou worden afgegeven. In het systeem stond ook een nieuwe vergunning. De foutieve einddatum heeft eiser na toestemming door de vergunningverlener aangepast. De ondertekening met “[naam]” (was getekend) heeft eiser eveneens na toestemming door de vergunningverlener aangebracht, aldus eiser. Verweerder had derhalve eisers beroep tegen het intrekken van de jachtakte gegrond moeten verklaren.
2.4 Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat het intrekken van de jachtakte van eiser is gestoeld op de overweging dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De feitelijk niet juiste overweging in het bestreden besluit dat eiser op het moment van intrekking van zijn jachtakte al uit zijn functie als politieagent was ontheven en dus ook zijn dienstwapen in had moeten leveren, valt buiten het afwegingskader van het thans bestreden besluit. Ook het feit dat bij het bestreden besluit niet is meegewogen dat de Officier van Justitie heeft besloten tot een sepot, doet niet af aan de beschuldiging van overtreding van voornoemd artikel, aldus verweerder.
2.5 De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of voldoende aanwijzingen bestaan om aan te nemen dat eiser valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
De rechtbank leidt uit de in het proces-verbaal opgenomen verklaringen af dat eiser op 22 maart 2010 aan [voorzitter vereniging], voorzitter van de wildbeheerseenheid (wbe) [plaats], heeft verzocht hem een machtiging te verlenen om wilde zwijnen te doden en dat [voorzitter vereniging] daarop aan eiser heeft meegedeeld dat de machtiging in beginsel op korte termijn zou kunnen worden verleend, vooruitlopend op de besluitvorming over de hernieuwde toelating van eiser als lid van de wbe, maar dat hij daarover nog met zijn mede-bestuursleden moest overleggen. Verder staat vast dat [voorzitter vereniging] alvast een concept van de te verlenen machtiging in het faunaregistratiesysteem heeft geplaatst. Verder staat vast dat eiser de door hem op 24 maart 2010 uit het faunaregistratiesysteem gegenereerde en vervolgens aangepaste machtiging aan de leden van zijn jachtcombinatie heeft overhandigd, die op basis daarvan omstreeks 19.30 uur zijn samengekomen en zijn gestart met de jacht.
Eiser heeft verklaard dat hij, toen hij in het registratiesysteem zag dat er een nieuwe machtiging was aangemaakt, aannam dat deze machtiging, zoals door [voorzitter vereniging] was toegezegd, inmiddels was verleend. Na het uitdraaien van deze machtiging bemerkte eiser dat de periode van geldigheid van de machtiging nog niet was aangepast. Eiser stelt dat hij in dat verband tussen 17.00 en 18.00 uur contact heeft opgenomen met [vergunningverlener], de persoon die in de voorafgaande jaren de vergunningen verleende. Eiser stelt verder dat er vaker gegevens in de machtigingen werden aangepast en dat [vergunningverlener] hem ook toestond de periode aan te passen en hij verder kon volstaan met het voor [vergunningverlener] tekenen met “[naam]”. Wel verzocht [vergunningverlener] eiser hierover nog even contact op te nemen met [voorzitter vereniging].
[voorzitter vereniging] heeft verklaard dat eiser om 18:54 uur op zijn voice mail heeft ingesproken dat er nog iets niet klopte aan de datum van de vergunning. In het licht hiervan is de verklaring van [vergunningverlener] dat eiser eerst omstreeks 20.15 uur telefonisch contact met hem heeft opgenomen met de vraag om aan eiser een vergunning te verlenen, niet zonder meer geloofwaardig. Eiser zou dan eerst de leden van zijn jachtcombinatie op jacht hebben laten gaan en [voorzitter vereniging] hebben meegedeeld dat er nog iets niet klopte aan de datum van de vergunning en daarna pas aan [vergunningverlener] hebben verzocht hem een nieuwe vergunning te verlenen, terwijl de jacht gaande was. Daarbij komt dat [vergunningverlener] in het kader van het interne disciplinaire onderzoek heeft verklaard dat hij een aantal malen per telefoon contact heeft gehad met eiser over het verlenen van een toestemming om, in verband met het bestrijden van schade, zwijnen te mogen schieten, waarbij [vergunningverlener] eiser duidelijk te verstaan zou hebben gegeven daartoe niet bevoegd te zijn omdat het jachtgebied van eiser niet tot de wbe van [vergunningverlener] behoort. Het ligt dan te minder voor de hand dat eiser [vergunningverlener] omstreeks 20.15 uur een (herhaald) verzoek om een vergunning zou doen. Overigens heeft [vergunningverlener] tijdens het politieverhoor op 19 april 2010 niet vermeld dat het verzoek van eiser omstreeks 20.15 uur niet op zich stond, maar dat hij een aantal malen contact heeft gehad met eiser over het verlenen van een toestemming. Daar komt verder bij dat verweerder eisers stelling, dat [vergunningverlener] in het recente verleden wegens fraude is ontslagen als jachtopziener op nationaal park “[park]” en tijdens dat onderzoek werd vastgesteld dat [vergunningverlener] inconsistente verklaringen heeft afgelegd, niet heeft weersproken.
2.6 De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat de conclusie van de korpschef en verweerder dat er aanwijzingen zijn dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, niet zonder meer kan worden gevolgd, zodat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vindt geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder met inachtneming van deze uitspraak nader onderzoek zal dienen te doen. Daarbij denkt de rechtbank bijvoorbeeld aan het controleren van de tijdstippen waarop er telefonisch contact is geweest tussen eiser en [vergunningverlener] en aan het nader horen van [voorzitter vereniging] en [vergunningverlener].
2.7 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, ter zake van verleende rechtsbijstand, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 874, -.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-, ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.