ECLI:NL:RBZUT:2011:BV5576

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/060119-04
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Valderen
  • A. Ouweneel
  • J. Edelenbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling in strafzaak

Op 19 mei 2011 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de veroordeelde, die in FPC De Rooyse Wissel verblijft. De terbeschikkingstelling was oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van 26 november 2004 en was voor het laatst verlengd op 14 juli 2010. De rechtbank heeft de vordering op 22 juli en 9 september 2011 behandeld. Tijdens de zittingen heeft de veroordeelde aanvankelijk verzocht om de zaak aan te houden, maar later om een beslissing op de vordering. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering, of dat de vordering afgewezen moet worden.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de terbeschikkingstelling bij vonnis van 26 november 2004 conform de wettelijke voorschriften is opgelegd. De rechtbank concludeert dat de maatregel terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hierdoor is de totale duur van de maatregel beperkt tot vier jaar, en aangezien deze termijn inmiddels is verstreken, staat de wet de gevorderde verlenging niet toe. De rechtbank wijst daarom de vordering van de officier van justitie af.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de Rechtbank Zutphen, bestaande uit de rechters M. van Valderen, A. Ouweneel en J. Edelenbos, en is uitgesproken op 16 september 2011.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/060119-04
Raadsvrouw: W. Mijnders, advocaat te Amersfoort
Op 19 mei 2011 is ter griffie van deze rechtbank ingediend een vordering gedateerd 19 mei
20 II van de officier van justitie in dit arrondissement, strekkende tot verlenging van de
terbeschikkingstelling van:
[veroordeelde],
geboren te [plaats, 1972],
thans verblijvende in FPC De Rooyse Wissel te Oostrum,
met een termijn van één jaar.
De maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is
opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 26 november 2004, ingegaan op 6 juli 2005 en
laatstelijk verlengd bij beslissing van deze rechtbank van 14 juli 2010.
De vordering is op de openbare terechtzitting behandeld door de rechtbank op 22 juli 2011
en op 9 september 2011. Van deze beide behandelingen is proces-verbaal opgemaakt.
De rechtbank heeft de stukken bezien, waaronder:
• een verlengingsadvies van het Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel,
gedateerd 7 mei 2011, opgemaakt door drs. A.G. Miedema, hoofd behandeling, dr. KJ.
Simis, psychiater en drs. H.M. van Brussel, locatiedirecteur organisatie en
plaatsvervangend hoofd van de inrichting;
• een afschrift van de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke
gesteldheid van betrokkene;
• een Pro Justitia rapportage gedateerd 14 mei 2011, opgemaakt door P.K. Kristensen,
gezondheidspsycholoog;
• een Pro Justitia rapportage gedateerd 3 mei 2011, opgemaakt door J.L.M. Dintjens,
psychiater;
• een reclasseringsadvies gedateerd 8 september 2011. opgemaakt door G. Wilbers,
reclasseringswerker en mede ondertekend door I. Idserda, leidinggevende.
Motivering
De raadsman en betrokkene hebben zich bij de behandeling van de vordering aanvankelijk
op het standpunt gesteld dat de maatregel ter beschikkingstelling dient te worden beëindigd.
nu er sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Bij de behandeling ter terechtzitting van 22 juli 2011 is door betrokkene uiteindelijk verzocht
de zaak voor drie maanden aan te houden teneinde de kliniek waar hij thans verblijft in de
gelegenheid te stellen de mogelijkheden van begeleiding van hem te onderzoeken, bij het
einde van de maatregel. Ter terechtzitting voornoemd is besloten zes (6) weken na de
behandeling ter zitting een tussentijdse terechtzitting te plannen zodat de ontwikkelingen tot
dan toe betreffende een mogelijk begeleidingstraject van betrokkene bij einde van de
maatregel, zouden kunnen worden besproken. Bij de behandeling ter terechtzitting van 9
september 2011 heeft betrokkene zich vervolgens op het standpunt gesteld dat hij niet langer
aanhouding van de zaak wenst, maar een beslissing op de vordering wenst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij gelet op de uitspraak van
het gerechtshof Arnhem van 30 mei 2011, LJN BQ6616, niet-ontvankelijk verklaard dient te
worden in haar vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
De vordering is binnen de in artikel 5090 van het Wetboek van Strafvordering vermelde
termijn ingediend. De rechtbank acht de officier van justitie derhalve ontvankelijk in haar
vordering en zal overgaan tot de beoordeling van de materiële toewijsbaarheid van de
vordering.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel terbeschikkingstelling bij vonnis van deze rechtbank
van 26 november 2004 conform de wettelijke voorschriften vermeld in artikel37a eerste lid
van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. Vast is komen te staan dat bij betrokkene ten
tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens bestond. Het door betrokkene begane feit, te weten bedreiging met enig
misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, is een misdrijf omschreven in artikel
285, eerste lid. De rechtbank was voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel
de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel van
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege vereiste.
Artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht schrijft voor dat de totale duur van de
maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven gaat, tenzij de
terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Nu er in
casu sprake is geweest van een tweetal verbale bedreigingen, zonder dat deze voorafgegaan,
vergezeld, of gevolgd zijn door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief was jegens
de bedreigde, is naar het oordeel van de rechtbank aan betrokkene de maatregel ter
beschikkingstelling niet opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld
in artikel 38e. eerste lid voornoemd. De rechtbank verwijst volledigheidshalve naar de
uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 30 mei 2011. UN BQ6616. Gelet hierop is
ingevolge deze wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar.
Nu de maatregel is ingegaan op 6 juli 2005. is deze termijn van vier jaar inmiddels
verstreken en staat de wet de gevorderde verlenging van de maatregel niet toe. Reden
waarom de rechtbank niet in zal gaan op de bespreking van de uitgebrachte adviezen
betreffende de vordering tot verlenging van de maatregel. De rechtbank zal gelet op het
voorgaande de vordering van de officier van justitie afwijzen.
Beslissing:
De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Van Valderen, voorzitter, Ouweneel en Edelenbos,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. Banga, griffier en uitgesproken op de openbare
terechtzitting van 16 september 2011.