ECLI:NL:RBZUT:2011:BV9056

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/304, 11/326 en 11/328 WATER
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen gedoogplicht voor wateronderzoeken in het kader van de ‘Ruimte voor de Rivier’-maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 april 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de gedoogplicht voor wateronderzoeken. De verzoekers, die eigenaar zijn van percelen in het gebied Cortenoever te Brummen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verplichting die hen door het waterschap Veluwe is opgelegd om op hun gronden onderzoeken en werkzaamheden te gedogen. Deze onderzoeken zijn noodzakelijk voor de besluitvorming over de ‘Ruimte voor de Rivier’-maatregelen, die tot doel hebben ernstige overstromingen te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers op 17 januari 2011 een besluit hebben ontvangen waarin hen de gedoogplicht is opgelegd. Na het indienen van bezwaar hebben de verzoekers verzocht om een voorlopige voorziening, die op 5 april 2011 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de waterbeheerder, in dit geval het waterschap, bevoegd is om deze gedoogplicht op te leggen, en dat de onderzoeken noodzakelijk zijn voor de belangenafweging in het kader van de waterveiligheid.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedoogplicht niet onterecht is opgelegd en dat de belangen van de waterveiligheid zwaarder wegen dan de belangen van de verzoekers bij het respecteren van hun eigendomsrechten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verzoekers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de gedoogplicht hen onredelijk zou benadelen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat de waterbeheerder in toekomstige besluiten specifieker moet zijn over welke onderzoeken op welke percelen moeten worden uitgevoerd.

De uitspraak benadrukt het belang van waterveiligheid en de bevoegdheden van waterbeheerders in het kader van de uitvoering van noodzakelijke onderzoeken voor de bescherming tegen overstromingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 11/304, 11/326 en 11/328 WATER
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen:
Erven [verzoekers]
te Vorden,
verzoekers,
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Veluwe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 17 januari 2011 heeft verweerder aan verzoekers de verplichting opgelegd om op hun percelen in het gebied Cortenoever (aan de [adres]) te Brummen onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen.
Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij brief van 15 maart 2011 heeft verweerder de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift overgelegd. Bij brief van 4 april 2011, met 7 bijlagen, hebben verzoekers op het verweerschrift gereageerd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 april 2011, waar namens verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. ter Harmsel, G. Broekhuis en F.H.M. Horstink.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
2.2 Ingevolge artikel 5.21, eerste lid, van de Waterwet kan de beheerder, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van gronden de verplichting opleggen om op of in die gronden onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen.
2.3 Verweerder is naar voorlopig oordeel waterbeheerder in het gebied waarin de in geding zijnde gronden – en met name de percelen waarop de bedrijven aan de [adres] gevestigd zijn - liggen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de betreffende gronden thans nog binnendijks liggen en (nog) niet behoren tot het oppervlaktewaterlichaam van de IJssel waarvoor Rijkswaterstaat gelet op bijlage II bij artikel 3.1, eerste lid, van het Waterbesluit de waterbeheerder is. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de gronden niet vallen binnen de op kaartblad 184 van bijlage IV bij artikel 3.2, derde lid, van de Waterregeling aangegeven begrenzing van het gebied waarvan het waterstaatkundig beheer bij het Rijk berust. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat hij en niet Rijkswaterstaat bevoegd is tot het opleggen van de in geding zijnde gedoogplicht. Dat de onderzoeken dienen om besluitvorming met betrekking tot de waterveiligheid op nationaal niveau voor te bereiden, maakt dat niet anders.
2.4 In het bestreden besluit is vermeld dat de onderzoeken handmatig worden uitgevoerd en dat de werkzaamheden zullen bestaan uit:
. het inmeten van de bestaande situatie;
. het inmeten van profielen voor de bepaling van de hoogteligging van het terrein;
. het verrichten van grondboringen voor het verkrijgen van inzicht in de samenstelling van de ondergrond;
. het nemen van grondmonsters voor het verkrijgen van inzicht in de verontreinigingsgraad en/of de grondmechanische eigenschappen van de (water)bodem;
. het onderzoeken van de ecologische en archeologische waarden in het gebied.
De onderzoeken zullen worden uitgevoerd in de periode van februari 2011 tot en met april 2012.
2.5 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de genoemde onderzoeken nodig zijn om een goede belangenafweging te kunnen maken bij de besluitvorming over de ‘Ruimte voor de Rivier’-maatregelen Cortenoever, Voorsterklei en Tichelbeeksewaard. Het einddoel van deze maatregelen is het voorkomen van ernstige overstromingen.
2.6 Verzoekers betogen dat de gedoogplicht is opgelegd voor andere doeleinden dan hiervoor onder 2.5 aangegeven, dat bij het bestreden besluit een te algemene omschrijving is gegeven van de aard van de uit te voeren onderzoeken, dat geen goede belangenafweging is gemaakt en dat onvoldoende waarborgen worden gegeven met betrekking tot de vergoeding van schade. Ter zitting hebben zij nog aangevoerd dat met name de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de [adres] met circa 130 stuks melkvee door de op het desbetreffende erf door ingenieursbureau Oranjewoud uit te voeren bodemonderzoeken in onaanvaardbare mate zal worden belemmerd.
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het opleggen van de gedoogplicht voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is. Daarbij heeft verweerder het belang bij uitvoering van de onderzoeken zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekers bij het respecteren van hun eigendomsrecht met betrekking tot de in geding zijnde gronden. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de inbreuk op het eigendomsrecht van verzoekers – gelet op wat verweerder hierover heeft overwogen in het bestreden besluit en het verweerschrift – zo beperkt mogelijk wordt gehouden en dat het niet is gelukt om vrijwillige medewerking van verzoekers te verkrijgen. Het erf van het bedrijf aan de [adres] ligt geheel in het thans in het kader van Snip 3 in onderzoek zijnde tracé van de dijkverlegging bij Cortenoever. Daarmee is de noodzaak van de op het betreffende erf uit te voeren onderzoeken naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder voorziet in registratie van mogelijke schade als gevolg van het uitvoeren van de onderzoeken en vergoeding van eventuele schade op basis van de LTO-Gasunienormen. Dat de bodemonderzoeken met betrekking tot milieu en asbest mogelijk ook bruikbaar zijn in het kader van de voorbereiding van een grondverwervingsdossier, laat onverlet dat de desbetreffende onderzoeken nodig zijn voor de besluitvorming over de genoemde ‘Ruimte voor de Rivier’-maatregelen, waaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering met een milieueffectrapportage, grondstromenplan en bestemmingsplanherziening.
Aan verzoekers kan overigens worden toegegeven dat van verweerder kan worden gevergd om specifieker in zijn besluitvorming op het bezwaar van verzoekers tot uitdrukking te brengen voor welke (gedeelten van) hun percelen zij welke onderzoeken moeten gedogen.
2.8 Op grond van wat hiervoor onder 2.7 is overwogen, kan niet worden gezegd dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Wel zal verweerder bij het te nemen besluit op bezwaar specifieker tot uitdrukking moeten brengen voor welke (gedeelten van) percelen verzoekers welke onderzoeken moeten gedogen. Voorts zal verweerder daarbij moeten nagaan of de Crisis- en herstelwet op het te nemen besluit op bezwaar van toepassing is en dat in voorkomend geval in de rechtsmiddelenverwijzing moeten vermelden.
2.9 Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.