ECLI:NL:RBZUT:2012:BU9883

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850811-10 en 07/400307-07
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kleinrensink
  • A. Ouweneel
  • J. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 2 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een onderzoek dat plaatsvond op de terechtzitting van 19 december 2011. De aanklacht betrof onder andere het dwingen van een minderjarige, [slachtoffer A], tot seksuele handelingen in augustus 2010, en het plegen van ontuchtige handelingen met een andere minderjarige, [slachtoffer B], in de periode van februari tot april 2009.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen tegen de verdachte. De enige bewijsmiddelen waren de aangifte van [slachtoffer A] en een MSN-gesprek, waarvan de authenticiteit niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte deze handelingen had gepleegd.

Ten aanzien van de beschuldigingen tegen [slachtoffer B] oordeelde de rechtbank dat, hoewel de seksuele handelingen bewezen konden worden, het ontuchtige karakter ontbrak. De rechtbank nam in overweging dat de handelingen op vrijwillige basis plaatsvonden en dat er geen sprake was van een overwicht van de verdachte op [slachtoffer B]. De rechtbank sprak de verdachte ook vrij van de ten laste gelegde feiten met betrekking tot [slachtoffer B].

Daarnaast werd er een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf behandeld, maar de rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in deze vordering, omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft aldus de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850811-10
Vordering na voorwaardelijke veroordeling: 07/400307-07
Uitspraak d.d.: 2 januari 2012
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1988],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 december 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de maand augustus 2010 te Nunspeet, in ieder geval in
Nederland,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer A], geboortedatum [1997],
heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit
of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar lichaam,
door zijn penis in haar vagina te duwen/brengen en/of haar borsten te betasten
en/of zich door die [slachtoffer A] te laten aftrekken;
bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met
geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer A] heeft meegenomen naar een plek in een bos en/of
- die [slachtoffer A] heeft geslagen (omdat zij zijn penis niet wilde vastpakken)
en/of
- die [slachtoffer A] heeft belet weg te lopen en/of
- die [slachtoffer A] naar de grond heeft gewerkt/gebracht en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale protesten van die [slachtoffer A] en/of
- op die [slachtoffer A] is gaan liggen,
terwijl verdachte door het leeftijdsverschil een fysiek overwicht op die [slachtoffer A] had en/of (aldus) toen en daar voor die [slachtoffer A] een bedreigende
situatie heeft doen ontstaan;
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de maand augustus 2010 te Nunspeet, in ieder geval in
Nederland,
met [slachtoffer A], geboortedatum [1997],
buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van haar
lichaam,
door zijn penis in haar vagina te duwen/brengen en/of haar borsten te betasten
en/of zich door die [slachtoffer A] te laten aftrekken;
terwijl die [slachtoffer A] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 5 april 2009 te
Nunspeet,
met [slachtoffer B], geboortedatum [1994],
buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer B],
door zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer B] te
duwen/brengen;
terwijl die [slachtoffer B] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die
van zestien jaren had bereikt.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Naast de aangifte blijkt uit het MSN-gesprek en de verklaringen van diverse getuigen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, verdachte heeft immers bekend seks te hebben gehad met [slachtoffer B]. Gelet op het leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer was er geen sprake van gelijkwaardige seksuele contacten.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat enkel uit de aangifte van [slachtoffer A] kan blijken dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte ontkent ten stelligste dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de seks tussen [slachtoffer B] en verdachte op vrijwillige basis heeft plaatsgehad. Gelet op het ontwikkelingsniveau van verdachte is er ook geen sprake van een ongelijkwaardige relatie tussen [slachtoffer B] en verdachte. Dit neemt het ontuchtig karakter van de gedraging weg.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde zou hebben begaan, is enkel de aangifte van [slachtoffer A] voorhanden en een mogelijk tussen [slachtoffer A] en verdachte gevoerd MSN-gesprek. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat het een authentiek MSN-gesprek betreft en uit het gesprek is evenmin af te leiden dat verdachte de afzender is geweest van de berichten. Verder is het MSN-gesprek afkomstig van [slachtoffer A]. Beide bewijsmiddelen zijn dan ook afkomstig uit een en dezelfde bron.
Nu verdachte de ten laste gelegde handelingen ontkent en de overige getuigen ook niet rechtstreeks over het ten laste gelegde kunnen verklaren, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar.
De rechtbank is van oordeel dat op zichzelf bewezen zou kunnen worden dat verdachte de ten laste gelegde seksuele handelingen heeft gepleegd. [slachtoffer B] heeft over deze ten laste gelegde handelingen verklaard en verdachte heeft deze grotendeels bekend. Uit zowel de verklaring van [slachtoffer B] als die van verdachte blijkt dat de door verdachte verrichte seksuele handelingen hebben plaatsgevonden op basis van vrijwilligheid van de zijde van [slachtoffer B]. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen dienen de ten laste gelegde handelingen een ontuchtig karakter te hebben. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar het ontuchtige karakter ontbreken. Nu de handelingen op een vrijwillige basis hebben plaatsgevonden is het de vraag of het enkele leeftijdsverschil tussen [slachtoffer B] en verdachte dermate groot is geweest dat er sprake is van handelingen met een ontuchtig karakter. Het uitgangspunt van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht is immers dat, in beginsel, de leeftijd van de jongere tot gevolg heeft dat de jongere de ontuchtige handelingen door overwicht ondergaat. Dit betekent dat de wijze waarop de verleiding van de jongere heeft plaatsgevonden niet in de wet staat vermeld maar moet worden ingelezen in de leeftijd van de jongere. Als de leeftijd beneden de 16 is, levert dit van rechtswege overwicht van de dader op. Hoewel er in absolute zin derhalve sprake is van een ongelijkheid qua leeftijd tussen [slachtoffer B] en verdachte, is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van ontuchtige handelingen ook gekeken moet worden naar de persoon van verdachte en het slachtoffer. Uit het dossier blijkt dat verdachte op een ontwikkelingsniveau zit ver beneden zijn fysieke leeftijd. Dat [slachtoffer B] hiervan op de hoogte was blijkt ook uit het dossier, zo heeft [slachtoffer B] tegenover [naam] verklaard dat verdachte te dom was om te beseffen dat seksueel contact met iemand van 14 jaar voor hem strafbaar was. Hoewel het leeftijdscriterium geobjectiveerd is, is de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de tussen verdachte en aangeefster gepleegde seksuele handeling ontbreekt. Er is immers geen sprake van enig overwicht van verdachte op [slachtoffer B]. Integendeel, [slachtoffer B] lijkt de touwtjes in handen te hebben gehad en mogelijk zelfs beter dan verdachte te hebben beseft wat er is gebeurd.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank heeft tevens te beslissen op een op 2 december 2011 ter griffie ingediende vordering van de officier van justitie, gedateerd 2 december 2011, strekkende tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd bij - onherroepelijk - vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 21 december 2007 in de zaak tegen verdachte, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een of meer strafbare feiten.
Op grond van het bepaalde in artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht dient de vordering tot tenuitvoerlegging ingediend worden uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd. De onderhavige vordering is echter ingediend geruime tijd na het verstrijken van de hiervoor genoemde periode. De proeftijd eindigde immers al in januari 2010. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle-Lelystad van 21 december 2007 (parketnummer 07/400307-07) voorwaardelijk opgelegde straf.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Ouweneel en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 januari 2012.