ECLI:NL:RBZUT:2012:BV1679

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
126601 KGRK 11/706
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van de Rechtbank Zutphen

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Zutphen op 12 januari 2012 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente Apeldoorn was verwikkeld, stelde dat de rechters partijdig waren. Hij baseerde zijn verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) en voerde aan dat de rechters, door hun eed en de symboliek van de rechtspraak, een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid wekten. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat de brief van de gewraakte rechters geen aanwijzingen gaf voor vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de stellingen van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een schending van de onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer vond dat de argumenten van verzoeker niet als zodanig konden worden gekwalificeerd.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de procedure, die bekend was onder het kenmerk 10/1356 WOB, voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de conclusie van repliek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 126601 KGRK 11/706
Beslissing van 12 januari 2012 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
de heer [verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mrs. [gewraakte rechters],
rechters in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- de op 21 oktober 2011 bij de griffie van deze rechtbank binnengekomen conclusie van repliek, d.d. 15 oktober 2011 door verzoeker opgesteld in het kader van de door hem op 10 augustus 2010 bij deze rechtbank aanhangig gemaakte bestuursrechtelijke procedure, genummerd 10/1356 WOB;
- de schriftelijke conclusie van repliek van verzoeker d.d. 1 december 2011;
- de schriftelijke reactie van mrs. [gewraakte rechters] ingekomen d.d.
7 december 2011, strekkende tot het afwijzen van de volgens hen verzochte wraking;
- de daarop reagerende brief van verzoeker d.d. 11 december 2011;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van 15 december 2011.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Verzoeker is op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) in beroep gegaan tegen de weigering van de gemeente Apeldoorn om hem afschriften te verstrekken van de aan de Staat opgelegde aanslagen uit hoofde van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) betreffende paleis Het Loo en aangelegen onroerende zaken.
2.2. Verzoeker heeft - kort en zakelijk weergegeven – in zijn conclusie van repliek onder 4 aangevoerd dat gelet op de formele eed of belofte van trouw aan de Koningin die alle rechters hebben afgelegd, op “strategisch in rechtszalen gepositioneerde verheerlijkingsafbeeldingen van de als regeringslid en privé hoofd-belanghebbende” en op het opschrift ”In naam der Koningin” op voor tenuitvoerlegging benutte grossen van rechterlijke vonnissen, er sprake is van (een objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Dat rechters tevens hebben gezworen of beloofd iedereen gelijk te behandelen, neemt naar de mening van verzoeker de schijn van partijdigheid niet weg. Verzoeker acht de artikelen 21 en 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie geschonden en stelt dat alle rechters zichzelf objectief gezien schijnbaar partijdig dienen te verklaren en de Staat verder aan zet moeten laten bij gebreke van vrijstelling van ook maar één hunner van voormelde eed of belofte van trouw.
2.3. Naar aanleiding van de ontvangstbevestiging van het hierin gelezen wrakingsverzoek heeft verzoeker bij brief van 1 december 2011 laten weten dat hij geen wrakingsverzoek heeft gedaan, maar een beroep doet op (het ook in bestuursrechtelijke geschillen toepasselijke) artikel. 47 van voormeld Handvest.
2.4. In reactie op de brief van mrs. [gewraakte rechters] heeft verzoeker vervolgens bij brief van 11 december 2011 alsnog gesteld, dat nu de rechters kennelijk al menen dat punt 4 van zijn conclusie van repliek moet worden afgewezen, zij de zaak niet meer mogen behandelen. De brief van mrs. [gewraakte rechters] geeft naar de mening van verzoeker blijk van vooringenomenheid en dient nu door de wrakingskamer mede in haar beoordeling te worden betrokken.
3. Standpunt van mrs. [gewraakte rechters]
Mrs. [gewraakte rechters] hadden bij monde van voorzitter [gewraakte rechter (voorzitter kamer)] het wrakingsverzoek namelijk in hun schriftelijke, op 7 december 2011 binnengekomen reactie weersproken op de volgende grond:
“…
Uit het verzoek leid ik af dat de vermeende partijdigheid niet zozeer betrekking heeft op de persoon van de behandelend rechters, maar het gemaakte verwijt de rechterlijke macht als geheel betreft. Of dit standpunt van de heer [verzoeker] een grond voor wraking oplevert laat ik graag aan uw oordeel over.
…”
4. Beoordeling door de rechtbank
4.1. Ingevolge art. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, eerste lid van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid, maar nu verzoeker dat betwist, allereerst of er wel een wrakingsverzoek is gedaan. De wrakingskamer overweegt met betrekking hiertoe het volgende.
4.4. De conclusie van repliek en meer in het bijzonder het onder punt 4 van de conclusie van repliek gestelde, is naar het oordeel van de wrakingskamer ten onrechte als een wrakingsverzoek aangemerkt. De wens van vervanging van rechters ontbreekt immers, de stellingen zien ook op de rechterlijke macht als geheel en ten slotte stelt verzoeker zelf dat de conclusie niet moet worden betiteld als een wrakingsverzoek.
4.5. De nadere brief van 11 december 2011 van verzoeker dient naar het oordeel van de wrakingskamer echter wel te worden aangemerkt als een verzoek tot wraking en ligt thans ter beoordeling voor. Verzoeker schreef deze brief naar aanleiding van de reactie van de rechters op de conclusie van repliek die door hen als wrakingsverzoek was geïnterpreteerd.
4.6. De wrakingskamer is van oordeel dat de brief van mrs. [gewraakte rechters], zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3 deels geciteerd, geen blijk geeft noch de objectief gerechtvaardigde schijn wekt van vooringenomenheid. De stelling van de rechters dat het gemaakte verwijt de rechterlijke macht als geheel betreft, is ontleend aan verzoekers conclusie van repliek. De rechters refereren zich overigens aan het oordeel van de wrakingskamer. Enige (schijn van) vooringenomenheid kan hieruit niet worden afgeleid; dat geldt overigens ook voor het voeren van verweer tegen een wraking. Het verzoek tot wraking van mrs. [gewraakte rechters] zal dan ook worden afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mrs [gewraakte rechters] af;
5.2. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk: 10/1356 WOB, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat de conclusie van repliek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Vrieze als voorzitter, en mrs. O. Nijhuis en S.A.M. Vrendenbarg - Elsbeek als rechters en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2012 in aanwezigheid van de griffier.