ECLI:NL:RBZUT:2012:BV7147

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111395 - HA ZA 10-991
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit onverschuldigde betaling met betrekking tot spookfacturen en bewijswaardering

In deze zaak vorderde de Gemeente Zwijndrecht terugbetaling van een bedrag van € 17.550,12 dat onverschuldigd was betaald aan [gedaagde sub 1 BV] voor facturen die betrekking zouden hebben op de levering van cartridges. De rechtbank Zutphen oordeelde dat de Gemeente niet had aangetoond dat er een geldige overeenkomst was gesloten met [gedaagde sub 1 BV] en dat er geen leveringen hadden plaatsgevonden. De Gemeente had in de periode van 29 juli 2008 tot en met 19 december 2008 facturen betaald zonder dat daar een daadwerkelijke levering aan ten grondslag lag. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet voldoende toezicht had gehouden op de facturering en dat dit had geleid tot de betaling van zogenaamde 'spookfacturen'. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor het terug te betalen bedrag, en dat de Gemeente recht had op terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag. De rechtbank wees ook de vordering tot opheffing van het beslag af, en veroordeelde [gedaagden] in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 29 februari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 111395 / HA ZA 10-991
Vonnis van 29 februari 2012
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZWIJNDRECHT,
zetelend te Zwijndrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C.G. Kaijen te Dordrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Gedaagde sub 1 BV],
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.J. Brugge te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2010
- de brief van 27 januari 2011 met bewijsstukken van de Gemeente
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 februari 2011
- de akte van 23 maart 2011 van de Gemeente
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 17 juni 2011
- het proces-verbaal van uitlating van 10 oktober 2011
- de conclusie na getuigenverhoor van de Gemeente
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de Gemeente de in de periode van 29 juli 2008 tot en met 19 december 2008 van [gedaagde sub 1 BV] ontvangen facturen voor een totaalbedrag van € 17.550,12 onverschuldigd aan [gedaagde sub 1 BV] heeft betaald. Bij voornoemd tussenvonnis is de Gemeente opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat zij geen overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde sub 1 BV] inzake leveringen van cartridges en dat aan haar geen cartridges zijn afgeleverd. De Gemeente heeft daartoe drie getuigen onder wie [gedaagde sub 2] doen horen en nadere bewijsstukken overgelegd. [gedaagden] heeft afgezien van tegengetuigenverhoor.
2.1.1. [gedaagde sub 2] heeft over de totstandkoming van de overeenkomsten - voor zover van belang - het volgende verklaard:
“Het eerste contact met de gemeente Zwijndrecht heeft telefonisch plaatsgevonden. Ik ben op mijn vaste lijn gebeld. Ik weet niet meer wanneer. Het was ergens in 2008; ik denk ongeveer een aantal weken voor de eerste levering. Het was een man die mij belde en hij vroeg om prijzen voor tonercartridges. Die prijzen heb ik hem telefonisch doorgegeven. Van deze prijzen is geen bevestiging verstuurd. Het betrof een vaste prijs. Toen ik werd gebeld was ik op kantoor. Er was niemand anders aanwezig. In het gesprek heb ik gezegd dat wij op rekening leveren. Ik weet niet hoe men bij mij kwam. Ik heb dit ook niet gevraagd. Kort na dit gesprek heb ik mijn leveringsvoorwaarden aan de gemeente verzonden. Ik kan mij niet herinneren dat ik gevraagd heb ter attentie van wie ik de leveringsvoorwaarden kon toezenden. Ik denk dat ik de leveringsvoorwaarden ter attentie van de afdeling inkoop heb gestuurd.
Enige tijd later ben ik opnieuw gebeld door de gemeente. Ik denk voor 90 procent zeker te weten dat dit dezelfde persoon was als die mij in het eerste gesprek heeft gebeld. De man gaf aan dat hij cartridges wilde bestellen. Hij gaf types en aantallen door. Dit heb ik genoteerd op een blocnote. Ik heb de naam van de man niet genoteerd. Dit doe ik nooit. Ik handel op basis van goed vertrouwen. De aantekeningen heb ik niet meer. De man gaf aan dat er snel geleverd moest worden. Ik vertelde dat ik binnen twee dagen kon leveren. Ik ben gebeld op mijn vaste lijn. Ik zat in mijn kantoor en er was niemand anders aanwezig.”
2.1.2. [naam 1] (hierna [naam 1]) heeft over de gang van zaken inzake de totstandkoming van de overeenkomsten het volgende verklaard:
“Ik heb in de periode van 1995 tot 2010 alle bestellingen voor de gemeente Zwijndrecht gedaan waaronder die van de kantoorartikelen.
Aan de hand van de voorraad werd eventueel tekort aangevuld. Daarvoor hadden we verschillende leveranciers. Aan de hand van offertes werd door de afdeling Inkoop bepaald welke leverancier cartrigdes mocht leveren. Als er een leverancier was bepaald, werd door applicatiebeheer een account aangemaakt voor deze leverancier. Wij konden dan rechtstreeks via de computer de bestellingen plaatsen. Wij logden in op de site van de leverancier en konden op deze manier de bestelling plaatsen. Het account is de inlogcode die nodig is voor de bestelling.
(…)
Er waren twee personen die konden inloggen op het account van bijvoorbeeld Ahrend. Wij kregen een inlognummer met password van het bedrijf. Op die manier werd voorkomen dat iedereen maar bestellingen kon doen op naam van een ander. Indien een leverancier niet werkte met een site waarop elektronisch bestellingen konden worden geplaatst, werden bestellingen of schriftelijk per brief of telefonisch gedaan. Telefonische bestellingen gebeurde alleen bij bekende leveranciers, bijvoorbeeld als er spoed bij was.”
2.2. Uit voormelde verklaringen - in samenhang met de nadere bewijsstukken - blijkt op welke wijze door de Gemeente een keuze is gemaakt voor de leverancier, door wie en op welke wijze de bestellingen werden gedaan en hoe de bestellingen inzake kantoorartikelen werden afgehandeld. Voorts heeft de Gemeente verklaard dat - voor zover sprake is geweest van telefonische bestellingen - deze zijn beperkt tot bij de Gemeente bekende leveranciers. [gedaagde sub 1 BV] was bij de Gemeente niet als leverancier bekend. Het enkele feit dat [gedaagde sub 1 BV] kennelijk door toedoen van [gedaagde sub 1 BV] in de administratie van de Gemeente als leverancier stond geboekt, brengt niet mee dat zij daarmee voor [naam 1] ook een bekende leverancier was aan wie telefonisch bestellingen werden doorgegeven. Bij het zenden van ‘spookfacturen’ is daarvan nu juist geen sprake. Gelet op productie 17 (overgelegd bij brief van 27 januari 2011) betrok de Gemeente kantoorartikelen, waaronder tonercartridges via Lyreco, rechtsopvolger van Ahrend. Deze verklaringen over de totstandkoming van de overeenkomsten met betrekking tot kantoorartikelen, waaronder cartridges, heef[gedaagden] niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd dat op basis van slechts twee getuigen van de zijde van de Gemeente niet kan worden vastgesteld dat de Gemeente geen overeenkomsten heeft gesloten. Daarvoor is volgens [gedaagden] vereist dat alle bij de Gemeente werkzame personen een verklaring afleggen. Daargelaten dat naast de getuigenverklaringen door de gemeente nadere stukken als bewijsmiddel zijn overgelegd, is het verweer va[gedaagden] onzinnig. Niet het aantal van de getuigen is doorslaggevend voor het oordeel dat een partij in het bewijs is geslaagd, maar de inhoud van de verklaring van de relevante personen. Daarbij komt dat de verklaring van [gedaagde sub 2] over de totstandkoming van de overeenkomsten zich kenmerkt door algemeenheden en vaagheden. Van een onderneming als [gedaagde sub 1 BV] mag worden verwacht dat als een bestelling telefonisch wordt gedaan, daarvan aantekening wordt gehouden en dat minst genomen een naam wordt genoteerd van de persoon die volgens [gedaagde sub 2] namens de Gemeente de cartridges heeft besteld. Normaal gesproken vormen deze ‘opdrachten’ de onderliggende stukken van een boekhouding. De tegenwerping van [gedaagde sub 2] dat snel moest worden geleverd en dat geen notities zijn gemaakt omdat hij op basis van goed vertrouwen handelt, overtuigt niet. Ook van in goed vertrouwen gemaakte afspraken mag enige vastlegging worden verwacht. Gelet op de onvoldoende gemotiveerde betwisting door [gedaagden] heeft te gelden dat [gedaagde sub 1 BV] geen overeenkomsten met de Gemeente heeft gesloten die verplichten tot levering van cartridges aan de Gemeente.
2.3. De volgende vraag is of sprake is geweest van levering van cartridges door [gedaagde sub 1 BV] aan de Gemeente.
2.3.1. [gedaagde sub 2] heeft over de aflevering van de cartridges - voor zover van belang - het volgende verklaard:
“Ik heb aangegeven dat ik ’s ochtends zou leveren. (…) De man gaf aan dat er afgeleverd moest worden aan de achterzijde van het adres dat hij mij doorgaf. Het afleverpunt bevond zich naast het politiebureau. De bestelde goederen had ik op voorraad. De inkoopbescheiden zijn nog aanwezig.
Voor de verzending verpakte ik de cartridges in omdozen, dit zijn grote kartonnen dozen. In de dozen zaten alleen cartridges. Verder gaf ik bij levering twee pakbonnen af, waarvan ik er een getekend mee terug nam. Die pakbonnen maakte ik zelf, in Word. Er waren verder geen afleverinstructies.
De man gaf aan dat de facturen verzonden moesten worden aan het adres van de gemeente dat hij mij gaf. Dit was het algemene postadres van de gemeente Zwijndrecht. Ik kan mij niet meer herinneren of verteld is naar welke afdeling binnen de gemeente de facturen moesten worden gezonden.
Het is gebruikelijk dat facturen worden verzonden ter attentie van de crediteurenadministratie. Op enig moment wist ik dat daar de facturen ook voor de gemeente Zwijndrecht naar toe moesten worden gezonden. De factuur wordt nadat de opdracht is ontvangen gelijk met de pakbon gemaakt. De factuur wordt enkele dagen daarna op de post gedaan. De dag waarop de factuur wordt verzonden staat geheel los van de dag waarop cartridges zouden worden afgeleverd.
Ik ben niet bekend in Zwijndrecht. (…) Ik ben de eerste keer naar de voorzijde van het gemeentehuis gereden. (…) Ik weet niet meer precies waar ik mijn auto toen heb geparkeerd. Ik ben toen met de pakbon in de hand, zonder cartridges, naar binnen gegaan. Daar was ergens een vrouw. Toen kwam er ook een man en die zei mij dat ik aan de achterzijde moest zijn. Ik schat de man tussen de 35 en 40 jaar oud. Hij ging net gekleed. Daarmee bedoel ik casual, niet slonzig. Vervolgens ben ik met de auto naar de achterzijde van het gemeentehuis gegaan. Daar heb ik de auto geparkeerd op de stoep in een straat. Dit was geen hele brede straat, maar wanneer ik op de stoep geparkeerd stond kon er nog wel een auto langs.
In de achtergevel van het gemeentehuis zat een grote, grijze ijzeren deur. In de deur zat geen glas. Er zat helemaal niets in de deur. Ik kwam aanrijden en dezelfde man die mij binnen aansprak kwam naar buiten door de deur. Ik heb toen de cartridges afgegeven en de pakbon laten tekenen. Ik heb altijd een pen bij me. Ik kan me niet meer herinneren of het tekenen en afgeven binnen of buiten plaatsvond. Ik lever altijd af tussen 8 en 9. Op de pakbonnen stonden alleen de cartridges en de geleverde aantallen. Op de pakbonnen staan bewust geen colli vermeld. Daar ben ik teveel mee nat gegaan. Daarmee bedoel ik dat ik er teveel mee in heb meegemaakt, ook aan de leverancierskant. De dozen die ik leverde waren altijd open. Er is ook bij aflevering altijd geteld wat er in de doos zat.
Bij de volgende leveringen ben ik direct naar de achterzijde gereden en heb ik de auto, gelijk de eerste keer, op de stoep geparkeerd. Dezelfde man die de dozen de eerste keer in ontvangst heeft genomen zat telkens te wachten. Ik denk omdat hij wist hoe laat ik er ongeveer zou zijn. Omdat de pakbon werd getekend en de factuur werd betaald ging ik ervan uit dat de man van de gemeente was. Ik was te goeder trouw. Ik kan me geen bijzonderheden herinneren van de man, waarmee ik hem in verband met de gemeente zou kunnen brengen. Zo kan ik mij niet herinneren of hij een pasje of een badge had. Ik heb hier ook niet op gelet. Ik heb geholpen met het naar binnen tillen van de dozen. Dat kon niet in een keer, er moest een aantal keer voor worden gelopen. Ik heb denk ik zo’n vier tot zeven keer op deze wijze cartridges geleverd aan de gemeente Zwijndrecht. Het afleveren duurde ongeveer twee minuten. Bij tekenen van de pakbonnen heb ik samen met de man de aantallen gecontroleerd. Op den duur hielden de bestellingen op. Ik weet niet waarom. Ik heb hier niet achteraan gebeld. De gemeente Zwijndrecht was geen grote klant van mij.
Van de achtergevel van het gemeentehuis kan ik mij weinig herinneren. Ik let ook niet op het uiterlijk van de plaatsen waar ik goederen aflever. Volgens mij was het een stenen muur zonder bijzonderheden.”
2.3.2. [naam 1] (hierna [naam 1]), die ten tijde van het verhoor de leeftijd van 57 jaar had, heeft over de gang van zaken inzake de aflevering van bestellingen het volgende verklaard:
De bestellingen werden door [naam 2] en mij in ontvangst genomen. [naam 2] is een man van 60 jaar oud met een lengte van 1.70 meter. Hij heeft steil haar tot op de schouders, donker van kleur. (…)
U vraagt mij om op de situatietekening (productie 14) in te tekenen waar onze afdeling zich bevond in het gemeentehuis. Tussen de ingang van het politiebureau en onze afdeling (A) bevond zich een laadperron. Als er leveranciers kwamen klopten ze bij ons op het raam om aan te geven dat ze iets wilden afleveren. Het laadperron was niet geschikt voor auto’s. De auto’s moesten voor het gebouw worden neergezet. Vervolgens werden de goederen via het laadperron tot bij de dubbele zware deur gebracht die van buiten alleen met pasjes kon worden geopend. Geen één leverancier had een pasje. Wij openden de deur voor de leverancier; deze moest dan door de gang naar onze afdeling om de goederen daar af te leveren. Daar zat ik dan met [naam 2]. De afdeling heet de Repro. Ik was daar vanaf half 8. Leveranciers konden op werkdagen van 8 tot 12 uur en van 1 tot 5 uur hun goederen afleveren. Ik werk 40 uur per week. Bij de aflevering van de goederen werden door [naam 2] of door mij de afleverbonnen ondertekend. We tekenden voor het aantal colli op de vrachtbrief. Deze vrachtbrief ging mee terug met de chauffeur en wij kregen daarvan een doorslag. Vervolgens werden de dozen uitgepakt en werd aan de hand van de pakbon in de overdoos gecontroleerd of de op de pakbon vermelde zaken aanwezig waren.
U houdt mij voor de pakbonnen van ECG (productie 3 bij akte overlegging producties). Ik herken de op de pakbonnen gezette handtekeningen absoluut niet.
Op uw verzoek plaats ik op de situatieschets de paraaf die ik gewoonlijk op de stukken zet. Tevens verstrek ik u een drietal stukken waarop de paraaf is gezet door mij en door [naam 2]. (…) Het is bijna ondenkbaar dat één van ons beiden niet op de Repro aanwezig zou zijn. Wij zijn er van half 8 tot 5 uur. Ook tussen 12 en 1 uur was ik op de afdeling aanwezig.
(…)
In de periode van december 2005 tot 29 september 2008 hebben wij op een andere locatie gezeten in verband met de nieuwbouw van het gemeentehuis. In die periode is de leveranciers duidelijk gemaakt waar zij moesten afleveren in plaats van op het gewone adres (Burgemeester de Bruïnelaan). Tot 29 september 2008 werden op de Repro (A) geen goederen aangenomen. Tijdens de nieuwbouw waren er geen ambtenaren werkzaam in het gemeentehuis. Iedereen was werkzaam op andere locaties.
(…)
2.3.3. [naam 3] (hierna: [naam 3]) heeft ter gelegenheid van haar getuigenverhoor op een luchtfoto van Zwijndrecht de locatie van het huidige gemeentehuis, het politiebureau en de tijdelijke kantoorlocatie van de gemeente in de periode van juli 2006 t/m eind september 2008 aangegeven. In deze periode werden goederen in ontvangst genomen op de op de foto aangegeven tijdelijke kantoorlocatie. Volgens [naam 3] zijn toen geen ambtenaren werkzaam geweest op de plek die op de foto als huidig gemeentehuis is aangegeven. In die periode was het huidige gemeentehuis in aanbouw. Op de vraag van mr. Brugge of het in de zomer van 2008 niet mogelijk was om het in aanbouw zijnde gemeentehuis te betreden heeft [naam 3] geantwoord dat zij zelf in die periode hier niet is geweest, maar dat ze wist dat gedurende de gehele bouw rondleidingen werden gegeven en dat in de zomer van 2008 de ICT-afdeling kabels heeft gelegd ten behoeve van de ICT-afdeling van het Servicecentrum Drechtsteden (hierna: SCD).
2.4. De Gemeente is geslaagd in het bewijs dat door [gedaagde sub 1 BV] aan de Gemeente geen cartridges zijn afgeleverd. Immers, vaststaat dat in verband met de nieuwbouw van het huidige gemeentehuis in de periode van 2006 tot eind september 2008 de afgifte van leveranties niet plaatsvond op de locatie waar het gemeentehuis thans is gevestigd, maar op een tijdelijke locatie die zich op geruime afstand van het huidige gemeentehuis bevindt. [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat hij de cartridges steeds op dezelfde locatie, te weten het huidige gemeentehuis, heeft afgegeven. Gevraagd naar bijzonderheden van de plaats waar hij de cartridges heeft afgegeven, heeft [gedaagde sub 2] niets gezegd over bouwactiviteiten, terwijl gelet op de afrondende fase waarin de nieuwbouw zich bevond, dit niet kan stroken met de werkelijkheid. Dit doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. In feite is hiermee het pleit beslecht.
2.5. Voor het scenario dat mogelijk iemand binnen de gemeente de bestellingen heeft gedaan en zich heeft ‘ontfermd’ over de cartridges, heeft [gedaagden] aangevoerd dat het feit dat sprake was van een tijdelijke locatie niet relevant is voor de vraag of [gedaagde sub 2] de cartridges heeft afgeleverd, omdat uit de getuigenverklaring van [naam 3] blijkt dat de locatie toegankelijk was en aldaar personen van de ICT-afdeling werkzaam waren[gedaagden] hoefde zich niet te vergewissen of de personen bevoegd waren om de goederen in ontvangst te nemen. De bevoegdheid - of de schijn daarvan - blijkt genoegzaam uit het feit dat zij aldaar aanwezig waren en uit het feit dat de facturen door de Gemeente werden voldaan.
Daarbij ziet [gedaagden] over het hoofd dat dit scenario alleen voor rekening van de Gemeente kan worden gebracht, als de schijn van bevoegdheid kan worden toegerekend aan de Gemeente. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, kan niet ervan worden uitgegaan dat personen die zich ter plaatse bezighouden met het trekken van kabels bevoegd zijn om namens de gemeente leveringen in ontvangst te nemen. Desgevraagd heeft [gedaagde sub 2] verklaard: “Ik kan me geen bijzonderheden herinneren van de man, waarmee ik hem in verband met de gemeente zou kunnen brengen. Zo kan ik mij niet herinneren of hij een pasje of een badge had.”, zodat van enige toerekenbare schijn niet is gebleken. Hetgeen [gedaagden] voor dit scenario heeft aangevoerd, is onvoldoende om enige betrokkenheid van de Gemeente uit af te leiden.
2.6. Voor het antwoord op de vraag of de wijze van afhandeling van de facturen in de periode van 29 juli 2008 tot en met 19 december 2008 de mogelijkheid bood dat facturen ten onrechte werden betaald, zijn de volgende verklaringen relevant.
2.6.1. [naam 1] heeft hierover als volgt verklaard.
“Er werd een kopie uitgedraaid van de bestelling. Tot de aflevering van de bestelling bleef de kopie in een bakje en aan de hand van de pakbon van de afgeleverde bestelling werd gecontroleerd of die overeenkwam met de kopie van de bestelling. De kopie en de pakbon werden door mij bewaard om te controleren of de binnenkomende factuur klopte. Als de factuur in orde was, zette ik mijn handtekening en datum aflevering erop en ging de originele factuur naar afdeling Debiteuren/Crediteuren voor de betaling.
(…)
Sinds 1 april 2008 gingen alle rekeningen naar de afdeling DIV van het SCD (Servicecenter Drechtsteden). De rekeningen werden ingescand en naar de budgethouders verzonden. Ik kreeg de rekening dan via de budgethouder. Ik heb nooit via de budgethouder een rekening onder ogen gehad van ECG.
Facturen konden alleen betaald worden indien daarvoor goedkeuring was verleend door de budgethouder. Feitelijk kan het betalen van de rekeningen buiten mij om gebeuren, maar niet buiten de budgethouder om. In dit geval destijds Marion [naam 3]s.”
2.6.2. [naam 3] heeft hierover het volgende verklaard:
“In 2008 was ik controller van de gemeente Zwijndrecht. In april 2008 is het Servicecentrum Drechtsteden (…) opgericht. Hierdoor viel de functie van budgethouder vrij. Mij is gevraagd om de taken van de budgethouder in de periode van 1 juli 2008 t/m 31 december 2008 waar te nemen. Deze taken bestonden onder meer uit het accorderen van facturen. Feitelijk betekende dit dat ik digitaal een betaling op akkoord moest zetten en een functienummer aan een betaling moest koppelen. Omdat ik deze werkzaamheden naast mijn gewone werkzaamheden moest verrichten had ik geen tijd voor verdere controle. Als er dus een factuur zou zijn ontvangen zonder dat daar levering van diensten of goederen tegenover stond, dan zou ook deze factuur door mij op akkoord zijn gezet.”
2.7. Uit deze verklaringen kan worden afgeleid dat op gemeenteniveau tot april 2008 een sluitend controlesysteem heeft bestaan wat betreft de bestelling, de op grond daarvan afgeleverde zaken en de daarvoor uitgeschreven factuur. Op het moment dat - naar de rechtbank aanneemt - uit het oogpunt van kostenbesparing het SCD operationeel is geworden, moet worden geconstateerd dat in de Gemeente een sluitende controle achterwege is gebleven en dat dit ertoe heeft geleid dat ‘spookfacturen’ tot een bedrag van € 17.550,12 klakkeloos zijn betaald.
2.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gemeente is geslaagd in het bewijs van haar stellingen dat aan de door haar aan [gedaagde sub 1 BV] betaalde facturen geen geldige overeenkomsten ten grondslag hebben gelegen en dat geen leveringen van de gefactureerde cartridges aan haar hebben plaatsgevonden. Het controlesysteem van de Gemeente is in de relevante periode niet toereikend geweest, zodat de Gemeente daadwerkelijk ‘spookfacturen’ heeft kunnen uitbetalen. Op grond van onverschuldigde betaling is de vordering van de Gemeente van € 17.550,12 in beginsel jegens [gedaagde sub 1 BV] toewijsbaar.
2.9[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat zij niet is gehouden tot terugbetaling van het gehele bedrag, omdat de Gemeente kan worden verweten dat zij zelf de situatie van onvoldoende toezicht heeft gecreëerd en derhalve een deel van de schade als eigen schuld voor haar rekening moet nemen.
Kennelijk beroept [gedaagden] zich met deze stelling op onrechtmatig handelen van de Gemeente. Echter, als iemand misbruik maakt van onzorgvuldigheid van de Gemeente op de wijze al[gedaagden], heeft zij zich door eigen onrechtmatig gedrag onttrokken aan de bescherming van artikel 6:162 BW.
2.10. De Gemeente stelt dat [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk is op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde sub 2] als (enig) bestuurder toezicht had moeten houden op de handelwijze van de vennootschap. [gedaagde sub 2] heeft de handelwijze zelf bewerkstelligd en de facturen zelf gestuurd. Door zonder rechtsgrond facturen te sturen en de onverschuldigd betaalde bedragen te incasseren en niet terug te betalen aan de Gemeente heeft [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens de gemeente gehandeld, aldus de Gemeente.
[gedaagde sub 2] heeft erkend dat hij nauw en persoonlijk is betrokken bij de bedrijfsvoering van [gedaagde sub 1 BV] Het gaat volgens [gedaagde sub 2] te ver om daaruit te concluderen dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1 BV] Dan wordt hij dubbel gedupeerd. Een verlies als aandeelhouder en doordat hij als natuurlijk persoon volledig te goeder trouw voor [gedaagde sub 1 BV] goederen heeft afgeleverd. Niet gebleken is van enig opzettelijk handelen door [gedaagde sub 2].
2.11. Vaststaat dat [gedaagde sub 2] zelf de volledige uitvoering van het versturen van facturen naar de Gemeente in de hand heeft gehad. [gedaagde sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van iemand binnen de Gemeente die zich ten onrechte cartridges op rekening van de Gemeente liet leveren. Sterker, [gedaagde sub 2] heeft zich in algemeenheden en vaagheden gehuld en een verklaring over de leveringen afgelegd die de rechtbank niet geloofwaardig heeft geoordeeld. Te gelden heeft dat [gedaagde sub 2] wist dat geen geldige overeenkomsten met de Gemeente zijn gesloten. Onder deze omstandigheden wordt het door [gedaagde sub 2] versturen van ‘spookfacturen’ als onrechtmatig handelen jegens de Gemeente geoordeeld, waarvan [gedaagde sub 2] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij is gehouden de schade te vergoeden die de Gemeente hierdoor heeft geleden. Dit bedrag wordt gesteld op € 17.550,12.
2.12. Conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde sub 1 BV] is gehouden om het door de Gemeente onverschuldigd betaalde bedrag van € 17.550,12 aan de Gemeente terug te betalen. Op grond van onrechtmatige daad is [gedaagde sub 2] gehouden hetzelfde bedrag aan de Gemeente te betalen. Tegen de gevorderde hoofdelijke veroordeling is geen verweer gevoerd. Omda[gedaagden] als te kwader trouw kan worden aangemerkt, is zij ingevolge artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim. Ingevolge artikel 6:83 BW treedt het verzuim van [gedaagde sub 2] zonder ingebrekestelling in. Tegen de hoogte van de berekende rente is geen verweer gevoerd, zodat een bedrag van € 2.119,90 toewijsbaar is.
2.13. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De Gemeente heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.14. De Gemeente vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 953,70 voor verschotten en € 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 452,00).
2.15[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 80,89
- griffierecht 372,00
- getuigenkosten 62,40
- salaris advocaat 2.034,00 (4,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.549,29
in reconventie
2.16. Gelet op de beslissing in conventie zal de vordering tot opheffing van het beslag worden afgewezen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de reconventie.
Deze kosten worden op € 226,00 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00) salaris advocaat begroot.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente binnen veertien dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 19.670,02 (negentienduizendzeshonderdzeventig euro en twee eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 maart 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de beslagkosten te betalen, tot op heden begroot op € 1.405,70,
3.3. veroordeelt [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de proceskosten te betalen, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 2.549,29,
in reconventie
3.4. wijst de vorderingen af,
3.5. veroordeelt [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 226,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
3.6. veroordeelt [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1 BV] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.