ECLI:NL:RBZUT:2012:BV7167

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-940370-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Kropman
  • A. van der Mei
  • J. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 28 februari 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 4 september 2011 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning te Warnsveld, gemeente Zutphen. De verdachte, die op dat moment in een huis van bewaring verbleef, heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit frustratie thinner en wasbenzine over de trap en bank heeft gegoten en deze vervolgens heeft aangestoken. De brand heeft geleid tot aanzienlijke schade aan de woning en heeft gemeen gevaar voor de belendende percelen en de daarin aanwezige personen veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, wat de opzet van de verdachte bevestigt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en een aanpassingsstoornis. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldingsgebod en een behandelverplichting bij een forensische polikliniek. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940370-11
Uitspraak d.d. 28 februari 2012
tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1967],
wonende te [plaats aan adres],
verblijvende te Almelo in het huis van bewaring Karelskamp aan de Bornsestraat 333,
raadsman: mr. E.J. Moll, advocaat te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2011 en van 14 februari 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 september 2011 te Warnsveld, gemeente Zutphen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- in de woonkamer en/of in de gang van voornoemde woning een hoeveelheid
terpetine en/of wasbenzine en/of thinner, in elk geval een of meer brandbare
stof(fen) verspreid/gegoten/gesprenkeld over en/of bij een zitbank in de
woonkamer en/of bij en/of over de (met vloerbedekking gestoffeerde) trap (naar
de eerste etage) in die woning en/of (vervolgens) met een (brandende
aansteker) aangestoken en/of die (brandende) aansteker in aanraking gebracht
met terpetine en/of wasbenzine en/of thinner overgoten bank en/of (met
vloerbedekking gestoffeerde) trap, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met die terpetine en/of wasbenzine en/of thinner en/of dat
bankstel en/of die trap, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan de woonkamer en/of gang en/of trap in voornoemde woning
en/of zich in die woning bevindende goederen en/of inboedel/inventaris,
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de zich in die woning
bevindende goederen en/of inboedel/inventaris en/of voor op voornoemd perceel
zich bevindende goederen en/of de zich in de nabijheid van voornoemde woning
bevindende woning(en) en/of goederen en/of belendende percelen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in
de nabijheid van voornoemde woning en/of de zich op het bij die woning
behorend perceel en/of de zich in de nabijgelegen woningen en/of belendende
percelen bevindende personen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 4 september 2011 om ongeveer 19:25 uur is verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B] gevraagd te rijden naar [adres in plaats] vanwege een woningbrand. Eenmaal ter plaatse zagen de verbalisanten rook uit de woning komen en was de brandweer reeds aanwezig om de brand te blussen2. Eén van de bewoners, [ex-echtgenote verdachte], heeft verklaard dat zij die avond ruzie had gehad met haar man waarna zij met de kinderen de woning heeft verlaten. Haar echtgenoot, [verdachte], was even later weggereden met de auto. Meteen daarna had [ex-echtgenote verdachte] een knal gehoord en had zij gezien dat het brandde in de woonkamer van de woning3.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en besproken.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van het volgende. Betwist wordt dat er sprake is geweest van levensgevaar danwel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen. Daar is meer voor nodig dan is opgenomen in het sporenonderzoek en de constatering van een getuige dat hij wasbenzine rook. De raadsman heeft, met betrekking tot de opzet van verdachte, betoogd dat bij verdachte sprake was van een vernauwd bewustzijn en dat hij zijn daad niet volledig heeft afgewogen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte4, 5 die hij ter terechtzitting heeft bevestigd;
- het proces-verbaal sporenonderzoek6 en de verklaringen van [g[getuige]7 en [ex-echtgenote verdachte]8.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat bewezen kan worden dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. De vraag of gevaar voor het leven van anderen te duchten was op het moment van de brandstichting, moet volgens rechtspraak van de Hoge Raad worden beantwoord aan de hand van het criterium of de dood van anderen naar algemene regels voorzienbaar is. Dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dat verband dus niet van belang.
Uit het sporenonderzoek en het aanvullend sporenonderzoek blijkt dat er gemeen gevaar heeft bestaan voor belendende percelen. In het sporenonderzoek is immers opgenomen dat door de brand gemeen gevaar voor de belendende percelen is ontstaan9. In het aanvullend sporenonderzoek10 is voorts opgenomen dat de woning een tussenwoning was en deel uitmaakte van een rij soortgelijke woningen. Als de brandweer niet zo spoedig had geblust dan was het waarschijnlijk geweest dat de brand zich had ontwikkeld tot een uitslaande brand. Omdat het pand uit steen was opgetrokken en met pannen was gedekt, had er waarschijnlijk alleen overslag naar belendende percelen plaatsgevonden bij het dak. Rookschade was er waarschijnlijk voor de belendende percelen ontstaan omdat rook door kieren en langs doorvoeren van pijpleidingen placht te gaan. Er waren in deze woning dichte houten trappen toegepast. Omdat het trappengat als een schoorsteen gaat werken, plant een dergelijke brand zich gemakkelijk naar boven voort waar dan de trap naar de zolder is. Meestal zal een brand dan de zolderverdieping verwoesten omdat daar alle hete gassen naar toe gaan. De brand zal dan uitslaand worden en zich kunnen uitbreiden naar de belendende percelen.
Uit de verklaringen van [getuige]11 en [ex-echtgenote verdachte]12 blijkt dat er zich, ten tijde van de brand, meerdere personen bevonden in het belendende perceel aan de [adres 2].
Uit de conclusie in het sporenonderzoek en het aanvullend sporenonderzoek dat er gemeen gevaar heeft bestaan voor belendende percelen, dat de brand zich had kunnen ontwikkelen tot een uitslaande brand en er overslag had kunnen plaatsvinden naar belendende percelen waarin zich meerdere personen bevonden ten tijde van de brand, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen naar algemene regels voorzienbaar was.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake geweest van opzet op de brandstichting, nu verdachte enerzijds heeft verklaard dat hij uit pure frustratie thinner over de trap heeft gegooid en de wasbenzine over de bank en dat daarna heeft aangestoken met een aansteker, om vervolgens de woning te verlaten. Bij het verlaten van de woning heeft verdachte de huisdieren buiten de woning gezet. Dat verdachte, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht zijn daad niet volledig heeft kunnen afwegen, maakt niet dat opzet ontbreekt. Daarvan zou slechts sprake zijn in indien verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan is hier geen sprake. Daarbij overweegt de rechtbank verder dat de opzet bij verdachte niet gericht behoefde te zijn op het teweegbrengen van de gevolgen, maar slechts op het brandstichten.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in zoverre dat:
hij op 04 september 2011 te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- in de woonkamer en in de gang van voornoemde woning een hoeveelheid
wasbenzine en/of thinner verspreid/gegoten/gesprenkeld over en/of bij een zitbank in de
woonkamer en/of bij en/of over de (met vloerbedekking gestoffeerde) trap (naar
de eerste etage) in die woning en/of (vervolgens) met een (brandende
aansteker) aangestoken en/of die (brandende) aansteker in aanraking gebracht
met wasbenzine en/of thinner overgoten bank en/of (met vloerbedekking gestoffeerde) trap, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die wasbenzine en/of thinner en/of dat bankstel en/of die trap, ten gevolge waarvan de woonkamer en/of gang en/of trap in voornoemde woning en/of zich in die woning bevindende goederen en/of inboedel/inventaris, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de zich in die woning
bevindende goederen en/of inboedel/inventaris en/of voor op voornoemd perceel
zich bevindende goederen en/of de zich in de nabijheid van voornoemde woning
bevindende woning(en) en/of goederen en/of belendende percelen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in
de nabijheid van voornoemde woning en/of de zich op het bij die woning
behorend perceel en/of de zich in de nabijgelegen woningen en/of belendende
percelen bevindende personen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Naar de persoon van verdachte is (neuro)psychologisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van B.A.W. Mol (psycholoog) van 25 januari 2012.
Psycholoog Mol heeft aangegeven dat qua persoonlijkheid verdachte is te omschrijven als iemand met een kwetsbaar zelfbeeld, die hecht aan duidelijkheid en structuur, die de late hoog legt voor zichzelf en anderen, die strenge normen aan de dag legt, die weinig inzicht heeft op de eigen gevoelens en die gevoelig is voor afwijzing/afkeuring. Door een ernstig motorongeval met (hersen)letsel als gevolg start een langdurige revalidatieperiode en verliest hij zijn zelfstandige onderneming. Sinds het hersenletsel is hij minder belastbaar, sneller prikkelbaar zijn er problemen met aandacht en concentratie, heeft hij minder overzicht en is er periodiek sprake van opvlammende boosheid waarbij verdachte het lastig vindt zichzelf af te remmen. Concluderend heeft psycholoog Mol gesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met obsessief-compulsieve, paranoïde en depressieve persoonlijkheidstrekken, van een chronische aanpassingsstoornis met depressieve stemming en van een post-contusionele stoornis (cognitieve stoornis Niet Anderszins Omschreven). Psycholoog Mol heeft voorts aangegeven dat de stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte kon door de stoornissen en de persoonlijkheidsproblematiek in enigszins verminderde mate de ongeoorloofdheid van het tenlastegelegde inzien. Daarom kan verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als enigszins verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Naar de persoon van verdachte is ook een psychiatrisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van J.H. Verhoef (psychiater) van 27 januari 2012.
Psychiater Verhoef heeft aangegeven dat verdachte lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, van een cognitieve stoornis Niet Anderszins Omschreven in het kader van Niet Aangeboren Hersenletsel-problematiek en van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met obsessieve-compulsieve en enige narcistische trekken. Psychiater Verhoef heeft verder aangegeven dat de stoornissen en de problematiek aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Het besef van en het inzicht in de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde is bij verdachte licht verminderd tot verminderd geweest en hij heeft verminderd zijn eigen wil kunnen bepalen conform een dergelijk besef.
Met de conclusies van de psycholoog en de psychiater kan de rechtbank zich verenigen en zal verdachte als enigszins tot licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd: dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering (inclusief een meldingsgebod), een (forensische) behandeling bij De Boog of een vergelijkbare instelling en bij het NAH-team in Lochem.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte psychisch en financieel in de knel zat hetgeen heeft geleid tot het stichten van brand in zijn eigen woning. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat uit het psychologisch en het psychiatrisch rapport blijkt dat het recidiverisico laag is. Uit de rapporten van de psycholoog, de psychiater en het reclasseringsrapport van 13 februari 2012 blijkt dat er een plan voor behandeling van verdachte ligt. Ten tijde van de uitspraak heeft verdachte meer dan 5 maanden in voorarrest gezeten. Als een gevangenisstraf van 12 maanden wordt opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, zal na aftrek van het voorarrest een korte periode van gevangenisstraf resteren. In deze periode kan de behandeling van verdachte geregeld worden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze voor een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte brand heeft gesticht in de woning van verdachte en zijn (inmiddels) ex-echtgenote. Hierdoor is een deel van de woning beschadigd, waardoor aanzienlijke (financiële) schade is ontstaan. Verdachte is tot zijn daad gekomen omdat hij gefrustreerd was met zijn situatie in het gezin en in de maatschappij en hij wilde laten zien dat hij echt boos was. Dit heeft zeer ernstige gevolgen gehad voor het gezin van verdachte en er zijn ook zeer ernstige risico's ontstaan voor de zich in de belendende percelen bevindende woningen en personen.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie niet eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit.
Voorts houdt de rechtbank, ten aanzien van de persoon van verdachte, rekening met het over hem opgemaakte psychologisch rapport en het over hem opgemaakte psychiatrisch rapport. In aanvulling op hetgeen hierboven onder "strafbaarheid van verdachte" is opgenomen, te weten dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde als enigszins verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar dan wel licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, neemt de rechtbank uit bedoelde rapporten voorts nog het volgende in aanmerking. In het psychologisch onderzoek wordt geadviseerd om verdachte een ambulante behandeling te laten ondergaan bij een forensische polikliniek De Boog. Daarnaast is begeleiding met specifiek praktische aandacht voor de NAH-problematiek gewenst, die door het NAH-team in Lochem zou kunnen worden uitgevoerd. In het psychiatrisch onderzoek wordt een ondersteunende en structurerende behandeling door een forensische polikliniek (De Boog) geadviseerd. Daarnaast adviseert ook de psychiater begeleiding met specifiek praktische aandacht voor de NAH-problematiek door het NAH-team in Lochem.
Door de reclassering wordt het advies van de psycholoog en de psychiater onderschreven. De reclassering heeft in het rapport van 13 februari 2012 geadviseerd aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting bij de forensische polikliniek De Boog.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op opgelegde straffen in soortgelijke zaken. De rechtbank hecht evenwel ook belang aan het door verdachte op korte termijn kunnen starten met de geadviseerde behandeling door de forensische polikliniek De Boog, waar verdachte reeds is aangemeld, en met de begeleiding door het NAH-team. Alles afwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de officier van justitie geëist en zoals door de reclassering is geadviseerd. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven bereid en gemotiveerd te zijn om hulp en begeleiding van de reclassering te aanvaarden en zich voor de behandeling in te zetten.
Gelet op de duur van de tijd die verdachte inmiddels in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en gelet op het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf, zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gebaseerd op :
- de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a en 157 ahf/sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde
- zich gedurende de proeftijd van 2 jaar zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering;
- zich ambulant zal laten behandelen door de forensische polikliniek De Boog of een soortgelijke instelling en Professionals in NAH in Lochem of een soortgelijke instelling, ook als dit inhoudt de verplichting tot dagbesteding, voor de duur van maximaal 2 jaar of zoveel korter als de reclassering nodig acht;
- zich zal houden aan regels die door of namens de leiding van die instellingen zullen worden gegeven;
- zich op uitnodiging zal melden bij de reclassering en daarna zo frequent als deze instelling dat nodig acht;
- op verzoek van de reclassering ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Aldus gewezen door mrs. Kropman, voorzitter, Van der Mei en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2012.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0631 2011124154 van de Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, District IJsselstreek, team Zutphen, gesloten en ondertekend op 13 september 2011.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2011, p. 26
3 Proces-verbaal verhoor betrokkene [ex-echtgenote verdachte] d.d. 5 september 2011, p. 49
4 Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 september 2011, p. 24
5 Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 september 2011, p. 56
6 Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 september 2011, p. 29-44
7 Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 5 september 2011, p. 45-48
8 Proces-verbaal verhoor betrokkene d.d. 5 september 2011, p. 49-51
9 Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 september 2011, p. 30
10 Aanvullend proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 26 september 2011
11 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 5 september 2011, p. 45
12 Proces-verbaal verhoor betrokkene [ex-echtgenote verdachte] d.d. 5 september 2011, p. 49