ECLI:NL:RBZUT:2012:BV8703

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850237-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Rademaker
  • K. Kleinrensink
  • A. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door een vrouw op haar (ex-)man

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige vrouw, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling op haar (ex-)man. De feiten vonden plaats in januari 2010, toen de vrouw haar man, die aan tafel koffie zat te drinken, van achteren met een zware metalen buis op zijn bovenrug sloeg. Dit leidde tot een val van de man op de grond, waarna de vrouw hem met handboeien in zijn gezicht sloeg en hem tegen zijn knie schopte. De rechtbank oordeelde dat de vrouw verminderd toerekeningsvatbaar was, wat werd bevestigd door psychologisch onderzoek. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen, vooral gezien het feit dat de vrouw en het slachtoffer nog steeds contact moesten hebben vanwege hun gezamenlijke kind en bedrijf. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en stelde als voorwaarde dat de vrouw zich zou laten begeleiden door de reclassering en een behandeling zou ondergaan. De rechtbank verklaarde de feiten bewezen als poging tot doodslag en zware mishandeling, en legde bijzondere voorwaarden op om recidive te voorkomen. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de rechtbank rekening houdt met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling in plaats van een onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850237-10
Uitspraak d.d.: 13 maart 2012
Tegenspraak ex art. 279, lid 2, Wetboek van Strafvordering / dnip, onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1965],
wonende te [plaats, adres],
thans verblijvende op een crisisafdeling van GGZ-Drente,
raadsvrouw: mr. S. Timmermans, advocaat te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2011 en 28 februari 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij op of omstreeks 28 januari 2010 te Emst, gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet heeft zij verdachte, één of meerdere malen (met kracht) met een (grote) (stalen) buis, op/tegen de rug en/of nek en/of schouder, althans het bovenlichaam, van deze [slachtoffer] geslagen (terwijl zij deze buis met twee handen aan de onderzijde van deze buis vast had), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
ALTHANS, dat
zij op of omstreeks 28 januari 2010 te Emst, gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft zij verdachte, één of meerdere malen (met kracht) met een (grote) (stalen) buis, op/tegen de rug en/of nek en/of schouder, althans het bovenlichaam, van deze [slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij op of omstreeks 28 januari 2010 te Emst, gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft zij, verdachte, één of meerdere malen (met kracht) met (een) handboei(en), althans een hard voorwerp, in/tegen het gezicht van deze [slachtoffer] geslagen en/of één of meerdere malen (met kracht) tegen de knie van
deze [slachtoffer] geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Aanleiding tot het onderzoek was de melding op 28 januari 2010, omstreeks 15.30 uur, dat een man in Emst was mishandeld door zijn vrouw, met wie hij in echtscheiding lag.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het onder 1 primair ten laste gelegde als het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft niet het opzet gehad op de dood van aangever. Bovendien bestond met het slaan met de ijzeren staaf geen aanmerkelijke kans op de dood, aangezien verdachte niet tegen het hoofd maar tegen de schouder van aangever geslagen heeft. Het letsel van aangever is ook niet zodanig dat die aanmerkelijke kans daaruit kan worden afgeleid.
Het slaan met de handboeien in het gezicht van aangever levert volgens de raadsvrouw evenmin poging tot zware mishandeling op, aangezien verdachte niet echt uitgehaald heeft om aangever in zijn gezicht te slaan en het maar de vraag is of handboeien wel een geschikt middel zijn voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor zover dit al bewezen is, levert het schoppen tegen de knie evenmin een poging tot zware mishandeling op, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever en verdachte zijn sinds 1995 met elkaar getrouwd. Vanwege problemen tussen hen verbleef aangever sinds 20 december 2009 niet meer in één woning met verdachte. Zij hadden afgesproken om op 28 januari 2010 omstreeks 14.00 uur gezamenlijk de BTW-aangifte voor hun bedrijf op te maken in de woning van verdachte. Aangever nam die middag plaats aan de woonkamertafel en kreeg koffie van verdachte.3 Verdachte was die middag erg nerveus. Aangever zei tegen haar dat hij niet meer naar huis zou komen en dat hij van haar wilde scheiden. Hij legde echter niet uit waarom hij dit wilde, terwijl zij dat nu juist graag wilde weten. Op dat moment 'knapte er iets' in verdachte, zo heeft zij verklaard. Zij liep naar het kantoor in haar woning, waar zij een ijzeren staaf pakte die bedoeld is om paarden in een paardentrailer gescheiden te houden.4 Het betreft een buis met een gewicht van 4,9 kilogram en een diameter van 5,5 centimeter. De buis is 157,5 centimeter lang en heeft aan beide uiteinden een haak (zonder de haken is de buis 146 centimeter lang).5 Verdachte heeft verklaard dat zij op dat moment zo buiten zichzelf was dat zij 100 kilo had kunnen optillen alsof het een veertje was. Zij pakte de staaf tussen het midden en de onderzijde vast,6 liep de woonkamer in en naderde aangever schuin van achteren. In de loop naar hem toe tilde zij de staaf op, waarna zij er een slaande beweging mee maakte richting aangever.7 Die voelde een zeer harde klap op zijn rug, net onder zijn nek, tussen de schouderbladen. Het deed flink pijn en trilde door zijn hele lichaam.8 Hij spuugde zijn koffie uit, viel van zijn stoel en belandde naast zijn stoel op de grond.9
Een forensisch arts stelde later vast dat op de rug van aangever, links van de eerste en tweede borstwervel een geringe zwelling voelbaar was (5 cm bij 8 cm), die ook drukpijnlijk was. Dit kan volgens de arts passen bij de opgegeven toedracht: een klap met een voorwerp.10
Aangever vermoedt dat hij na de klap op zijn schouder korte tijd buiten bewustzijn is geweest.11 Verdachte denkt niet dat dit het geval was: zij zag dat hij ademde en zijn ogen open had, maar zag wel dat hij verder niet reageerde. Zij zette de staaf bij de trap en liep vervolgens naar het dressoir. Omdat zij bang was dat aangever haar nu zou gaan slaan, pakte zij een setje handboeien met de bedoeling om aangever daarmee te boeien. Zij pakte eerst zijn rechterarm vast.12 Aangever voelde dat er aan zijn arm getrokken werd en zag dat verdachte hem probeerde te boeien. Hij verzette zich hiertegen door aan zijn arm te rukken en te trekken. Het lukte hem om overeind te komen, op zijn knieën te gaan zitten en zich in de richting van verdachte te draaien.13 Vervolgens maakte verdachte met de handboeien, die zij dubbelgevouwen in haar hand had en aan de rondingen vasthield, een slaande beweging naar het gezicht van aangever.14 Zij raakte hem vol op de brug van zijn neus, mogelijk met het sleuteltje dat nog in de handboeien stak.15 Verdachte voelde een 'onvoorstelbaar scherpe pijn' in zijn gezicht, vooral aan zijn neus. Hij was gedesoriënteerd door de klap en viel weer voorover. Na nog een korte worsteling is aangever er uiteindelijk in geslaagd de woning te ontvluchten.16
De forensisch arts constateerde onder meer een grillig gevormde huidverwonding hoog op de neusrug van aangever met een lengte van 2,5 centimeter en korstvorming. De verwonding is gehecht met twee hechtingen en verbonden met een hechtstrip. Ook was er een matig scherpbegrensde, roodgekleurde zwelling van 2,5 centimeter bij 1 centimeter onder het linker oog te zien. Deze verwondingen kunnen passen bij de opgegeven toedracht: een klap met een hard voorwerp in het gezicht. Ten slotte zat er ongeveer 6 centimeter onder de knieschijf op de linker knie een diepe schaafverwonding van 2 centimeter bij 1,5 centimeter. Vier centimeter lager zat nog een diagonaal/dwars verlopende, kleine en oppervlakkige schaafverwonding. Dit letsel kan optreden bij schoppen tegen de knie.17
In aanvulling hierop heeft aangever later nog verklaard dat hij nog ongeveer vier maanden last heeft gehad van zijn verwondingen (onder meer van zijn rug en schouder). Na het incident zaten ook vier tanden los in zijn mond. Die tanden is hij later kwijtgeraakt.18
Bewijsoverweging - feit 1
Verdachte heeft met een lange, zware, ijzeren buis van bijna 5 kilo en bijna anderhalve meter lang op het bovenlichaam van aangever geslagen. Aangever heeft verklaard over een zeer harde klap. De vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De ervaring leert dat de nek en het hoofd zeer kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam zijn en dat een klap met een dergelijk zwaar voorwerp daartegen heel wel tot de dood kan leiden. De kans daarop is naar het oordeel van de rechtbank in zo'n geval aanmerkelijk te noemen. Te oordelen naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte, door op bovenomschreven wijze met die ijzeren buis richting verdachte te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door het slaan met de ijzeren buis dodelijk zou worden verwond en aangever hierdoor zou komen te overlijden en was aldus haar opzet in voorwaardelijke zin op dat gevolg gericht. Van contra-indicaties voor deze vaststelling is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken. Dat aangever niet dodelijk is verwond, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom - anders dan de raadsvrouw heeft betoogd - sprake van een poging tot doodslag door verdachte. Het onder 1 primair is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging - feit 2
Verdachte heeft aangever met twee dubbelgeklapte, metalen handboeien in het gezicht geslagen. Daarbij heeft zij hem hoog op de neusbrug geraakt, in de buurt van de ogen. Naar zij zelf verklaart is de verwonding aan de neus vermoedelijk veroorzaakt door een sleuteltje dat nog uit de handboeien stak. De vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, moet eveneens worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het gezicht is over het algemeen zeer kwetsbaar, in het bijzonder in de buurt van de ogen. Gezien de plaats waar verdachte aangever heeft geraakt, had aangever gemakkelijk letsel aan een van zijn ogen kunnen oplopen. De kans dat oogletsel blijvend is of althans zeer langzaam heelt, is bepaald niet denkbeeldig. Ook de kans op letsel aan de neus in de vorm van een moeilijk te zetten breuk en (daardoor) blijvende scheefstand is aanmerkelijk te noemen. Door op de bovenomschreven wijze met de metalen handboeien in het gezicht van aangever te slaan heeft verdachte dan ook willens en wetens de kans aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat levert dus een poging tot zware mishandeling op. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde daarom eveneenswettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om de verklaring van aangever niet te volgen voor wat betreft het trappen tegen de knie, mede gelet op het door de forensisch arts geconstateerde letsel. Derhalve is ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1 (primair)
zij op 28 januari 2010 te Emst, gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht met een grote stalen buis tegen de schouder van deze [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl zij deze buis met twee handen aan de onderzijde van deze buis vast had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij op 28 januari 2010 te Emst, gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met handboeien in het gezicht van deze [slachtoffer] heeft geslagen en met kracht tegen de knie van deze [slachtoffer] geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1 (primair): poging tot doodslag;
Feit 2: poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapportage Pro Justitia opgemaakt door GZ-psycholoog H.A. Stierum, gedateerd 14 februari 2011. De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis, ontstaan na een traumatische gebeurtenis op 20 december 2009. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en hebben dat ook beïnvloed. De psycholoog concludeert daarom dat het tenlastegelegde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt deze tot de hare. Nu de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte haar strafbaarheid niet uitsluit en ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte wegneemt, is verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat zij zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen te geven door de reclassering, ook als dat inhoudt dat zij zich ambulant zal laten behandelen bij AFPN te Zwolle of een soortgelijke instelling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een werkstraf zal worden opgelegd voor de duur van 60 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goederen worden verbeurdverklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Verdachte is vanwege haar psychische en fysieke toestand niet in staat om een onvoorwaardelijke werkstraf uit te voeren, terwijl onduidelijk is of en zo ja wanneer zij dit in de toekomst wel zal kunnen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op voornoemd rapport van psycholoog Stierum, alsmede op de rapporten van Reclassering Nederland van 20 augustus 2010 en 29 juni 2011 en de brief van behandelcoördinator N. Leemans van AFPN te Zwolle d.d. 27 februari 2012.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor dergelijke strafbare feiten.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft aangever, terwijl hij nietsvermoedend koffie zat te drinken, van achteren benaderd met een zware ijzeren buis en hem daarmee met kracht op zijn rug geslagen, net onder de nek, tussen de schouderbladen. Vervolgens heeft zij aangever, die door de klap met de staaf op de grond was gevallen en mogelijk ook even buiten bewustzijn is geweest, getracht te boeien en - toen dat niet lukte - hard met de metalen handboeien in het gezicht geslagen. Dit moet voor aangever een buitengewoon pijnlijke en beangstigende ervaring zijn geweest. Aangever heeft bovendien aanzienlijk letsel opgelopen en heeft daarvan nog ongeveer vier weken lang last gehad. De gelukkige omstandigheid dat het letsel beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. De rechtbank rekent verdachte dit alles dan ook zwaar aan.
In voornoemd psychologisch rapport is, in aanvulling op hetgeen hierboven is opgenomen, onder meer beschreven dat verdachte een 'low level borderline persoonlijkheidsorganisatie' heeft. De diagnose 'borderline persoonlijkheidsstoornis' is uitgesteld, omdat de persoonlijkheidstrekken die daarmee samenhangen mogelijk 'verbleken' als de vastgestelde posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis behandeld worden. De psycholoog adviseert het opleggen van reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, ook als dat inhoudt behandeling bij AFPN te Zwolle. Verdachte is met die behandeling al begonnen en de behandelaar ziet daar perspectief in.
In de brief van 27 februari 2012 van de behandelcoördinator van AFPN te Zwolle, N. Leemans, staat dat verdachte een borderline persoonlijkheidsstoornis (hoofddiagnose) en een chronische posttraumatische stressstoornis heeft. Daarbij is sprake van ernstige psychosociale stressfactoren, te weten verlating door haar echtgenoot na een huwelijk van 15 jaar, ernstige financiële problemen en problemen in de primaire steungroep. Verdachte is het afgelopen jaar met wisselende intensiteit behandeld. Momenteel heeft zij een intensieve behandelrelatie met twee gesprekscontacten per week en waar nodig crisisopvang.
Verdachte kon niet goed omgaan met de spanningen en frustraties die samenhingen met rechtszaken, problemen met instanties en de dreigende uithuisplaatsing van haar zoon. Daarom is verdachte drie keer kort opgenomen geweest ter voorkoming van suïcide. Met het oog op deze strafzaak is zij ook thans opgenomen op de crisisafdeling.
Verdachte komt haar afspraken na en de verwachting is dat zij dit zal blijven doen. Wel heeft zij uitgesproken ideeën over haar behandeling en zij heeft ook veel weerstand tegen bijvoorbeeld medicatiegebruik. Er zal naar schatting nog minimaal twee jaar nodig zijn om haar goed te behandelen, waarna zij waarschijnlijk weer redelijk zelfstandig zal kunnen functioneren. De behandelcoördinator adviseert om verdachte bij de tenuitvoerlegging van een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf te plaatsen in een setting met behandelmogelijkheden. Daarnaast wordt een zeer sterke en ondermijnende weerstand voorspeld bij oplegging van een werkstraf of een behandeling onder reclasseringstoezicht.
In het rapport van 20 augustus 2010 concludeert de reclassering dat sprake is van een laag-gemiddeld recidiverisico en dat een inschatting van het risico op onttrekken aan de voorwaarden niet kan worden gemaakt. Wel bestaat er risico op het toebrengen van letselschade aan haarzelf of haar (ex-)partner. Hoewel er op dat moment in het geheel geen contact was tussen verdachte en haar (ex)man, merkt de rapporteur op dat zij in de toekomst nog wel contact zullen moeten hebben omdat de scheiding nog niet is afgewikkeld en zij voorts gezamenlijke zorgen hebben betreffende de financiën en hun zoon.
In het rapport van 29 juni 2011 heeft de reclassering in aanvulling hierop geconcludeerd dat de ontvankelijkheid voor begeleiding en behandeling van verdachte hoog is en dat zij haar behandelafspraken trouw nakomt. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en behandelverplichting overeenkomstig het advies van de psycholoog van 14 februari 2011.
De rechtbank overweegt dat verdachte formeel nog niet gescheiden is van aangever met wie zij een kind en een bedrijf heeft. Verdachte en aangever zullen in de komende periode daarom nog het nodige contact moeten hebben met elkaar. Mede gezien de hierboven beschreven rapporten maakt dit het recidiverisico geenszins denkbeeldig. Vanwege de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten dient het voorkomen van recidive dan ook voorop te staan. Hiertoe is (langdurige) behandeling van verdachte noodzakelijk.
De rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of werkstraf in dit geval niet opportuun omdat dit naar alle waarschijnlijkheid een averechts effect zal hebben op de behandeling. Vanwege het grote belang van behandeling en gelet op de uitgesproken ideeën van verdachte over haar behandeling is de rechtbank van oordeel dat de behandeling voor verdachte niet vrijblijvend mag zijn. Daarom zal de rechtbank een voorwaarde van die strekking aan de voorwaardelijk op te leggen straf verbinden.
Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en omdat aan verdachte geen werkstraf zal worden opgelegd, zal de rechtbank een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, namelijk voor de duur van 12 maanden. Dit met de bijzondere voorwaarde dat zij zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij AFPN te Zwolle of een soortgelijke instelling. Daarbij zal de rechtbank een proeftijd opleggen van drie jaar, gezien hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het belang van voorkoming van recidive, dat verdachte en aangever gelet op de echtscheiding, de gezamenlijke financiën en hun beider zoon enigerlei mate van contact zullen moeten houden en de door AFPN geschatte resterende behandelduur.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan haar toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan.
- een set handboeien, kleur grijs, met 2 sleuteltjes;
- een stalen buis van een paardentrailer.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 748,50 gevoegd in het strafproces ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 165,-, betreffende het eigen risico van de zorgverzekering (ambulancevervoer), € 33,50 voor de spencer van benadeelde (onherstelbaar beschadigd door bloedvlekken) en een bedrag van € 550,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] geheel wordt toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw primair de niet-ontvankelijkheid bepleit omdat verdachte meent dat aangever deels zelf schuld heeft aan het ontstaan van deze schade. Beoordeling van dit verweer zou een onevenredige belasting van het strafproces betekenen. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering kan worden toegewezen voor wat het eigen risico van de zorgverzekering betreft, maar dient te worden afgewezen waar deze ziet op de schade aan de spencer, nu daarvan geen aankoopbewijs is overgelegd. De vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd tot het bedrag dat is toegekend in het geval uit de Smartengeldgids waarnaar in de vordering is verwezen, nu onvoldoende is onderbouwd waarom de schade in dit geval € 200,- hoger zou moeten zijn.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat aangever eigen schuld heeft. Het verweer is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd en vloeit bovendien niet voort uit het voorliggende dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Hoewel met betrekking tot de beschadigde spencer geen aankoopbon is overgelegd, komt het gevorderde bedrag van € 33,50 de rechtbank schattenderwijs geenszins onjuist of onredelijk voor. Ook de door benadeelde gevorderde vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering ter zake van ambulancevervoer ten bedrage van € 165,- en de immateriële schade ten bedrage van € 550,- is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en, in het licht van de bewezenverklaarde feiten, ook niet onredelijk. De wettelijke rente over voormeld bedrag zal worden toegewezen vanaf 28 januari 2010.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a 14b, 14c, 24, 27, 33, 33a, 36f, 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1 (primair): poging tot doodslag;
Feit 2: poging tot zware mishandeling.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF MAANDEN;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zich (ambulant) zal laten behandelen door AFPN te Zwolle of een soortgelijke instelling. De veroordeelde zal zich dan houden aan regels die door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven;
- zich op uitnodiging zal melden bij de reclassering en daarna zo frequent als deze instelling dat nodig acht;
- op verzoek van de reclassering ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een set handboeien, kleur grijs, met 2 sleuteltjes;
- een stalen buis van een paardentrailer;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 748,50 (zevenhonderd achtenveertig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2011 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 748,50 (zevenhonderd achtenveertig euro en vijftig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2010, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 14 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Rademaker, voorzitter, Kleinrensink en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Brugman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 maart 2012.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer 201001353-26, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 30 maart 2010.
2 Stam proces-verbaal d.d. 30 maart 2010, p. 23.
3 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2010, p. 52-54.
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2010, p. 81-83.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2011 (nagezonden, niet genummerd).
6 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 januari 2010, p. 89-90.
7 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2010, p. 81-83.
8 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2010, p. 54.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2010, p. 81-83.
10 Deskundigenrapport door R.P.A. van Valderen, Forensisch Arts KNMG, d.d. 12 februari 2010, p. 60.
11 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2010, p. 54.
12 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2010, p. 83.
13 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2010, p. 54.
14 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 januari 2010, p. 90.
15 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 januari 2010, p. 84.
16 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2010, p. 54-55.
17 Deskundigenrapport door R.P.A. van Valderen, Forensisch Arts KNMG, d.d. 12 februari 2010, p. 59-60.
18 Proces-verbaal van verhoor van aangever bij de rechter-commissaris d.d. 18 november 2011.