ECLI:NL:RBZUT:2012:BV9949

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84 023450 11 (84 172379 10, 84 193625 10, 84 176421 11, 84 128780 11, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een agrariër voor het niet goed registreren van runderen en het onthouden van zorg aan dieren

In deze zaak is een agrariër veroordeeld voor het niet correct registreren van zijn runderen en het onthouden van de nodige zorg aan enkele van zijn dieren. De economische politierechter van de Rechtbank Zutphen heeft op 26 maart 2012 uitspraak gedaan. De verdachte, die in de periode van 9 maart 2009 tot en met 7 december 2009 onjuiste gegevens heeft gemeld aan het I&R-systeem, kreeg te maken met meerdere aanklachten. De feiten betroffen onder andere het doodmelden van runderen in strijd met de werkelijkheid en het hergebruiken van identificatiemiddelen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 december 2010 tot en met 10 januari 2011 verzuimd om noodzakelijke medische hulp in te schakelen voor een ernstig ziek rund. De rechter oordeelde dat de verdachte structureel tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheden als veehouder, wat heeft geleid tot onnodig lijden van de dieren. De officier van justitie had een zware straf geëist, maar de rechter besloot tot een andere strafoplegging, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de bewezen feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke geldboete en een voorwaardelijke stillegging van zijn bedrijf. De rechter benadrukte dat de verdachte zich bewust moet worden van de noodzaak tot verbetering in zijn bedrijfsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
economische politierechter
parketnummers: 84 023450 11 (84 172379 10, 84 193625 10, 84 176421 11, 84 128780 11, ter terechtzitting gevoegd)
datum uitspraak: 26 maart 2012
tegenspraak/dip
na aanhouding (voor bepaalde tijd): verschenen/geen aktes
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1961],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari 2012 en 12 maart 2012.
Tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging in de zaken met de parketnummers 84 172379 10, 84 176421 11 en 84 128780 11 ter terechtzitting van 9 januari 2012 zijn gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
parketnummer 84 023450 11
1.
hij op een of meer momenten gelegen in de periode van 9 maart 2009 tot en met 7 december 2009, in de gemeente Berkelland, als houder van runderen al dan niet opzettelijk, onjuiste gegevens heeft gemeld aan/in het I & R systeem, immers, verdachte heeft een of meer runderen, met identificatiecode [code 1] en/of [code 2] en/of [code 3], in het systeem in strijd met de werkelijkheid, dood gemeld;
(art 43 lid 1 Regeling identificatie en registratie van dieren)
2
hij in de periode van 9 maart 2009 tot en met 8 december 2009, in de gemeente Berkelland, al dan niet opzettelijk, als houder van runderen, een of meer merken met identificatiecodes [code 4] en/of [code 5] en/of [code 6] heeft hergebruikt;
(art 11 lid 3 Regeling identificatie en registratie van dieren)
parketnummer 84 172379 10
hij te Eibergen, gemeente Berkelland, al dan niet opzettelijk, als aangifteplichtige van categorie 1 materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008, te weten een kadaver van een rund en/of vijf, althans één of meerdere kadavers van kalveren, niet aan zijn verplichting heeft voldaan het materiaal overeenkomstig de door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de “Regeling dierlijke bijproducten 2008” gestelde regelen, uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de dag waarop voornoemd materiaal is ontstaan, aan te geven bij het op grond van artikel 81f, eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkend categorie 1 of categorie-2 verwerkingsbedrijf in wiens gebied het materiaal zich bevond, aangezien verdachte op 9 juni 2010, op welke datum voornoemd materiaal reeds meer dan 3 dagen oud was, nog geen aangifte had gedaan;
( art 3.2 lid 1 Regeling dierlijke bijproducten 2008)
parketnummer 84 193625 10
hij te Eibergen, gemeente Berkelland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting aangifte te doen van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, zijnde drie, althans een aantal, kadavers van runderen, als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de dag waarop dat materiaal is ontstaan, bij de ondernemer waarvoor op grond van artikel 81f, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, een werkgebied is vastgesteld en binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevond, immers heeft verdachte op of omstreeks 3 augustus 2010, op welke datum voornoemde kadavers meer dan 3 dagen oud waren, nog geen aangifte gedaan;
(art 3.2 lid 1 Regeling dierlijke bijproducten 2008)
parketnummer 84 176421 11
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 december 2010 tot en met 10 januari 2011 te Eibergen, (althans) in de gemeente Berkelland, als houder van een rund (identificatiecode [code 7]), aan dat dier de nodige zorg heeft onthouden, immers heeft hij, verdachte, voor dat zeer ernstig zieke en/of verzwakte rund niet (tijdig) de noodzakelijke medische hulp ingeroepen;
(art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren)
2.
hij op of omstreeks 10 januari 2011 althans in of omstreeks de maand januari 2011 te Eibergen, (althans) in de gemeente Berkelland, al dan niet opzettelijk, één rund heeft gehouden, terwijl dat rund niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers was dat rund niet voorzien van de voorgeschreven 2 oormerken overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van genoemde regeling;
(art 39 Regeling identificatie en registratie van dieren)
3.
hij op 10 januari 2011 te Eibergen, (althans) in de gemeente Berkelland, bij een ziek rund er geen zorg voor heeft gedragen dat dat dier elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden werd bespaard, immers heeft hij, verdachte, dat rund proberen te doden door middel van het aanbrengen van een onjuist toegepaste halssnede met een (slagers)mes, dit terwijl het rund geen bedwelmingsmethode had ondergaan;
( art 3 Besluit doden van dieren )
parketnummer 84 128780 11
1.
hij in of omstreeks de maand februari 2011, te Eibergen gemeente Berkelland , als houder van een rund (identificatiecode [code 8]) en een koppel van runderen, aan die dieren de nodige zorg heeft onthouden, immers heeft hij verdachte, voor dat eerst genoemd zeer ernstig ziek en/of verzwakte liggend rund niet tijdig de noodzakelijke medische hulp ingeroepen, en/of één of meer runderen niet tijdig bekapt of laten bekappen;
Artikel 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
( art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren )
2.
hij in of omstreeks de maand februari 2011, te Eibergen gemeente Berkelland, als aangifteplichtige van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 van de Regeling Dierlijke bijproducten 2008, te weten een kadaver van een rund, al dan niet opzettelijk, niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan het materiaal overeenkomstig de door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Regeling dierlijke bijproducten 2008 gestelde regelen, uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de dag waarop voornoemd materiaal is ontstaan, aan te geven bij het op grond van artikel 81f, eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door de Minister van landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit erkend categorie 1 of categorie 2 verwerkingsbedrijf in wiens werkgebied het materiaal zich bevond, immers had verdachte op of omstreeks 3 februari 2011, op welke datum voornoemde kadaver meer dan 2 dagen oud was, nog geen aangifte gedaan;
Artikel 3.2 lid 1 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008
Artikel 81g, lid 1 en 4 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Artikel 1a sub 3 van de Wet op de economische delicten
(art 3.2 lid 1 Regeling dierlijke bijproducten 2008)
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
In december 2009 heeft een dierenarts van een dierenartsenpraktijk in Groenlo contact opgenomen met de politie. Hij maakte zich, mede gelet op de voorgeschiedenis, zorgen over het bedrijf van de verdachte, omdat een bedrijfsbezoek om onduidelijke redenen was geannuleerd en omdat er geen nieuwe afspraak was gemaakt. Er is op verdachtes bedrijf een onderzoek ingesteld. Naar aanleiding van ontvangen meldingen heeft er daarna nog een aantal onderzoeken plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 9 januari 2012 geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Tijdens die terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Ter zitting van 12 maart 2012 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij wat hij ter zitting van 9 januari 2012 heeft aangevoerd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte met betrekking tot de Regeling identificatie en registratie van dieren niet met opzet heeft gehandeld, zodat er hooguit sprake kan zijn van overtredingen in plaats van misdrijven. De feiten zijn het gevolg geweest van onoplettendheid, slordigheid en het administratief niet aankunnen van een grote veestapel. Met betrekking tot de aangifteplicht van kadavers is er geen bewijs voor het opzettelijk niet aangeven daarvan. Er is geen sprake geweest van het onthouden van de nodige zorg. Het verzorgen van de veestapel is niet structureel en stelselmatig slecht te noemen.
parketnummer 84 023450 11
Uit het proces verbaal komt naar voren dat de verbalisanten op 7 december 2009 een controle hebben uitgevoerd op het bedrijf van de verdachte, gelegen aan [adres in plaats]. Ter hoogte van de ligboxenstal werd een dood rund aangetroffen. Dat rund was voorzien van oormerken met de identificatiecode [code 3]. Van dit rund is tijdens die controle een foto gemaakt. Deze foto is vergeleken met foto’s uit het archief van de AID van een eerdere controle. Uit vergelijking van de foto uit het archief met de foto van het kadaver bleek dat de dieren niet overeenkwamen. Daardoor ontstond het vermoeden dat het kadaver later was voorzien van de oormerken van een ander rund met identificatiecode [code 3] en dat dat rund vermoedelijk nog levend op het bedrijf aanwezig was. Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat Rendac drie runderen had opgehaald en dat die runderen oormerken droegen met identificatiecodes van niet identificeerbare koeien (de identificatiecodes: [code 1], [code 2] en [code 3]) alsmede dat die runderen nog levend op het bedrijf van de verdachte aanwezig waren. Tijdens de controle vielen drie runderen op door hun leeftijd, die niet overeenkwam met de leeftijd volgens de stallijst. Dit ging om de runderen die op dat moment oormerken met de identificatiecodes [code 4], [code 5] en [code 6] droegen. Door raadpleging van het I&R systeem kon worden vastgesteld dat die runderen de niet identificeerbare runderen met de identificatiecodes [code 1], [code 2] en [code 3] waren, dat op die dieren andere oormerken waren aangebracht en dat zij, in strijd met de waarheid, waren dood gemeld in het I&R systeem.
Naar vaste rechtspraak is (in het economische strafrecht) voor een bewezenverklaring van opzet niet vereist dat de overtreder wist dat door zijn handelen een (strafrechtelijk gehandhaafde) norm werd overtreden. Voldoende is dat het handelen of nalaten op zichzelf opzettelijk, dat wil zeggen welbewust, was. Als het al zo is dat de verdachte niet heeft geweten dat hij in strijd met de toepasselijke regelgeving handelde, kan het verweer van de raadsman daarom niet slagen.
De economische politierechter is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden.
parketnummer 84 172379 10
Op 9 juni 2010 is er een controle uitgevoerd op het bedrijf van de verdachte. Daarbij zijn kadavers aangetroffen van een rund en van een aantal kalveren, die minimaal één week dood waren.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 9 januari 2012 verklaard dat hij de kadavers heeft aangemeld. Tegenover de verbalisanten had de verdachte (ook al) verklaard dat hij de dode dieren die op zijn bedrijf waren aangetroffen, had aangemeld bij Rendac maar dat zij niet waren opgehaald.
Er is navraag gedaan bij Rendac. Bij e mail van 9 juni 2010 heeft een medewerker van Rendac laten weten dat ‘…deze klant geen ophalingen heeft gehad in 2010’.
De economische politierechter is van oordeel dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Er is geen bewijsmiddel voorhanden waaruit (onomstotelijk) kan worden afgeleid dat de verdachte van de bedoelde kadavers geen aangifte heeft gedaan. Uit de e mail van Rendac komt weliswaar naar voren dat er in 2010 door Rendac geen ophalingen bij de verdachte zijn gedaan, wat samen met de op het bedrijf aangetroffen situatie een aanwijzing vormt dat de verdachte inderdaad geen aangifte heeft gedaan, maar bedoeld gegeven vormt nog geen sluitend strafrechtelijk bewijs daarvan. De verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
parketnummer 84 193625 10
Op 3 augustus 2010 heeft er een controle plaatsgevonden op het bedrijf van de verdachte. Daarbij zijn drie kadavers van runderen die volgens de verbalisanten minimaal één week oud waren aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting van 9 januari 2012 verklaard dat hij van die drie kadavers aangifte had gedaan.
Hoewel de verbalisant stelt dat de runderen niet tijdig bij het destructiebedrijf zijn aangemeld, is er geen bewijsmiddel voorhanden waaruit blijkt dat de verdachte geen melding heeft gedaan. De verdachte dient daarom (ook) van dit feit te worden vrijgesproken.
parketnummer 84 176421 11
Op 10 januari 2011 is er een controle op het bedrijf van de verdachte uitgevoerd, dit naar aanleiding van een telefonische melding van een dierenarts op 7 januari 2010 dat een zieke koe de nodige zorg zou worden onthouden. De verbalisanten zagen langs de toegangsweg van het bedrijf onder een stuk plastic een dood kalf liggen. Dit kalf was naar schatting één maand oud. Het kalf had geen oormerken in en er waren geen gaatjes in de oorschelpen.
In de loopstal lag een rund dat naar inschatting van de verbalisanten ernstig ziek was. Het was voorzien van identificatiecode [code 7]. Het dier lag op de roosters en kon niet meer staan. Het was volgens de verbalisanten op sterven na dood en zou, om verder lijden te voorkomen, zo snel mogelijk geëuthanaseerd moeten worden. Aan de verdachte is verzocht om een dierenarts in te schakelen. De verdachte gaf aan dat hij niet van plan was een dierenarts ter plekke te laten komen. De verdachte liep weg en kwam even later in de loopstal terug met in zijn hand een mes waarmee hij in de huidplooi van de koe begon te snijden. Er vormde zich een bloedende snede van naar schatting 10 cm. Het dier heeft daarna nog ongeveer 10 minuten geleefd.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 9 januari 2012 verklaard dat hij het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Tegenover de verbalisanten heeft de verdachte verklaard dat het dode kalf ongeveer 4 weken oud was. Het rund in de loopstal was apart gezet om het goed te kunnen behandelen. Hij heeft het mes gepakt om het dier het laatste zetje te geven. Hij heeft dat zo gedaan om geen dierenartskosten te hoeven maken.
De getuige [getuige] van [naam] (een coöperatieve vereniging in de agrarische bedrijfsverzorging die op verdachtes bedrijf werkzaamheden verricht) heeft verklaard dat in december 2010 een koe ziek was geworden. Hij heeft meerdere malen tegenover de verdachte aangegeven dat hij een dierenarts moest laten komen om het dier te laten behandelen of te laten euthanaseren. Hijzelf was er van overtuigd dat het ziek was. Het ontbrak de koe aan de benodigde zorg. Het kalf is begin december 2010 gestorven en onder het zeil gelegd. Het dier was niet van oormerken voorzien omdat de verdachte dat volgens de getuige niet wilde.
De economische politierechter is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
parketnummer 84-128780-11
Op 3 februari 2011 heeft er een controle op het bedrijf van de verdachte plaatsgevonden. In de loopstal was een rund aanwezig dat niet meer kon staan. Het dier, met identificatiecode [code 8], had een hoge hartslag, het had nog wel een oogreflex maar was verder erg vermagerd en uitgedroogd. Het dier was volgens de verbalisant aan zijn lot overgelaten. Verder liepen er enkele kreupele runderen die volgens de verbalisant bekapt hadden moeten worden. De dierenarts is ter plaatse gekomen en heeft het rund geëuthanaseerd. Aan de zijkant van een loods lag een dood kalf, dat daar naar schatting al enkele dagen lag.
De dierenarts heeft de dieren onderzocht en een verklaring opgesteld. Uit die verklaring komt naar voren dat het rund met de identificatiecode [code 8] op 3 februari 2011 pijn had en ernstig was verzwakt en dat vele andere runderen kreupel waren. Er was sprake van het onthouden van de nodige zorg en het onthouden van de noodzakelijke diergeneeskundige hulp aan die dieren.
De economische politierechter is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
De economische politierechter is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Er is geen informatie (van Rendac) voorhanden waaruit (onomstotelijk) naar voren komt dat de verdachte van het betrokken kadaver geen aangifte heeft gedaan. De verdachte dient van dit feit daarom vrijgesproken te worden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de economische politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 84 023450 11
1.
hij op momenten gelegen in de periode van 9 maart 2009 tot en met 7 december 2009 in de gemeente Berkelland als houder van runderen opzettelijk onjuiste gegevens heeft gemeld aan het I&R systeem, immers heeft de verdachte runderen met de identificatiecodes [code 1], [code 2] en [code 3] in het I&R systeem in strijd met de werkelijkheid dood gemeld;
2.
hij in de periode van 9 maart 2009 tot en met 8 december 2009 in de gemeente Berkelland opzettelijk als houder van runderen merken met identificatiecodes [code 4] en [code 5] en [code 6] heeft hergebruikt;
parketnummer 84 176421 11
1.
hij in de periode vanaf 1 december 2010 tot en met 10 januari 2011 te Eibergen als houder van een rund (identificatiecode [code 7]) aan dat dier de nodige zorg heeft onthouden, immers heeft hij, de verdachte, voor dat zeer ernstig zieke en verzwakte rund niet (tijdig) de noodzakelijke medische hulp ingeroepen;
2.
hij op 10 januari 2011 te Eibergen opzettelijk één rund heeft gehouden terwijl dat rund niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was geïdentificeerd en geregistreerd, immers was dat rund niet voorzien van de voorgeschreven 2 oormerken overeenkomstig het gestelde in artikel 15 eerste lid van die regeling;
3.
hij op 10 januari 2011 te Eibergen bij een ziek rund er geen zorg voor heeft gedragen dat dat dier elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden werd bespaard, immers heeft hij, de verdachte, dat rund proberen te doden door middel van het aanbrengen van een onjuist toegepaste halssnede met een (slagers)mes, dit terwijl het rund geen bedwelmingsmethode had ondergaan;
parketnummer 84 128780 11
1.
hij in of omstreeks de maand februari2011 te Eibergen als houder van een rund (identificatiecode [code 8]) en een koppel van runderen, aan die dieren de nodige zorg heeft onthouden, immers heeft hij, de verdachte, voor dat eerst genoemde, zeer ernstig ziek en verzwakte, liggende, rund niet tijdig de noodzakelijke medische hulp ingeroepen en runderen niet tijdig bekapt of laten bekappen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
parketnummer 84 023450 11
(1 en 2 telkens):
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
parketnummer 84 176421 11
1. als houder van een dier aan deze de nodige verzorging onthouden;
2. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan;
3. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 44 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
parketnummer 84 128780 11
1. als houder van een dier aan deze de nodige verzorging onthouden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot
(voor de economische misdrijven)
- een geldboete van € 5.000,-, subsidiair 100 dagen hechtenis;
- stillegging van de onderneming voor de duur van één jaar;
(voor de economische overtredingen)
- een geldboete van € 900,-, subsidiair 18 dagen hechtenis per overtreding van artikel 3.2 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008, in totaal drie overtredingen: € 2.700,-;
- een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis voor overtreding van artikel 3 van het Besluit doden van dieren;
(voor de commune delicten)
- een geldboete € 2.500,-, subsidiair 50 dagen hechtenis voor overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- ontzetting uit het recht het beroep van boer uit te oefenen.
De officier van justitie heeft ter toelichting aangevoerd dat zij opzet bewezen acht. De ernst van de feiten, de risico’s voor de gezondheid van dieren en mensen, de recidive en de onbekwaamheid van de verdachte dieren te houden/verzorgen zijn bepalend geweest voor de eis.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen middelen heeft om de gevorderde boetes te betalen. Een ontzetting uit het recht om het beroep van boer uit te oefenen kan niet aan de orde zijn, omdat die straf te verstrekkend is. Ook is het de vraag of de wet wel de mogelijkheid biedt om én stillegging van de onderneming op te leggen (op grond van een overtreding) én ontzetting uit het recht om het beroep van boer uit te oefenen (op grond van overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren). Bovendien is er in dat geval sprake van een cumulatie van bijkomende straffen. Stillegging van de onderneming zou inhouden dat de verdachte zijn bron van inkomsten verliest en dat een achttal niet identificeerbare runderen gedood en ter destructie aangeboden zal moeten worden. De oplossing dient volgens de raadsman veeleer gezocht te worden in het verkleinen van de veestapel, zodat een voor de verdachte overzichtelijke en behapbare werksituatie ontstaat.
De economische politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft door een combinatie van financiële problemen en een teveel aan werkzaamheden zijn bedrijfsvoering niet overeenkomstig de regelgeving gevoerd. Hij heeft dieren niet goed geregistreerd, aangemeld en gemerkt. Hij heeft niet identificeerbare runderen voorzien van identificatiecodes van gestorven (wel) geïdentificeerde runderen. Door verdachtes handelen worden controles bemoeilijkt en worden de belangen geschaad van het I&R systeem dat onder meer is opgezet om bij het uitbreken van besmettelijke dierziektes dieren snel te kunnen traceren.
Ook heeft de verdachte enkele van zijn dieren de nodige zorg onthouden, waardoor runderen kreupel zijn geworden en zieke dieren onnodig hebben geleden. De verdachte is daarmee in zijn verantwoordelijkheid van veehouder ernstig tekort geschoten.
Anderzijds heeft de economische politierechter er rekening mee gehouden dat de verdachte niet in staat is geweest om voldoende hulp te zoeken en te aanvaarden, maar dat daar nu verandering in lijkt te komen. Naar het zich laat aanzien beseft de verdachte dat er structureel verandering en verbetering in zijn bedrijfsvoering dient te komen. Hij is bereid meer hulp te aanvaarden, onder andere van een kennis met een agrarische achtergrond, en hij is voornemens om de omvang van zijn veestapel te beperken.
Om die redenen en vanwege de omstandigheid dat de economische politierechter minder feiten bewezen heeft verklaard dan waar de officier van justitie de vordering op heeft gebaseerd, komt de economische politierechter tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Aan de verdachte zal een deels voorwaardelijke geldboete worden opgelegd. Gelet op verdachtes benarde financiële situatie mag het onvoorwaardelijke deel daarvan in termijnen worden voldaan.
De economische politierechter acht een stillegging van verdachtes onderneming passend en geboden, zij het alleen in een voorwaardelijke vorm. Het is daarmee aan de verdachte om aan te tonen dat hij daadwerkelijk (de kwaliteit van) zijn bedrijfsvoering structureel wil en kan verbeteren. De voorwaardelijke stillegging sluit een combinatie met een onvoorwaardelijke ontzetting uit het recht om het beroep van boer/veehouder uit te oefenen uit, welke bijkomende straf dan ook niet zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- 1, 14a, 14b, 14c, 22c, 23, 24, 24a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten;
- 37, 44 en 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- 11, 39, 43 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;
- 3 van het Besluit doden van dieren.
Beslissing
De economische politierechter:
• verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 84 182379 10, het onder parketnummer 84 193625 10 en het onder 84 128780 11 onder 2 ten tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
• verklaart bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 84 023450 11 onder 1 en onder 2, het onder parketnummer 84 176421 11 onder 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 84 128780 11 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
• verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
parketnummer 84 023450 11
(1 en 2 telkens):
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
parketnummer 84 176421 11
1. als houder van een dier aan deze de nodige verzorging onthouden;
2. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan;
3. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 44 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
parketnummer 84 128780 11
1. als houder van een dier aan deze de nodige verzorging onthouden, meermalen gepleegd;
• verklaart de verdachte strafbaar;
• veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 7.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis;
bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel van de geldboete mag worden voldaan in 10 (tien) maandelijkse termijnen van telkens € 500,-;
verder bovendien:
• gelast de stillegging van de onderneming van de veroordeelde waarin de economische delicten zijn begaan voor de tijd van één jaar;
bepaalt, dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. Van Lookeren Campagne, economische politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2012.