ECLI:NL:RBZUT:2012:BW3481

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940526-11 en 06/460397-09 (tul)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Rademaker
  • mr. Van der Mei
  • mr. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over diefstal met bedreiging en afpersing in Apeldoorn

Op 20 april 2012 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man uit Apeldoorn, die werd beschuldigd van diefstal met bedreiging van geweld en afpersing. De verdachte had op eerste kerstdag 2011 in Apeldoorn, op de Imkersplaats, een overval gepleegd op een nietsvermoedend slachtoffer. Hij stapte in de auto van het slachtoffer, bedreigde hem met een mes en eiste geld. De verdachte heeft het slachtoffer gedwongen zijn portefeuille af te geven en is vervolgens met de auto van het slachtoffer gevlucht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de geweldshandelingen niet alleen gericht waren op de diefstal van de portefeuille, maar ook op de diefstal van de auto. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die door de bedreiging met geweld in een kwetsbare positie was gebracht. De rechtbank wees ook een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van € 1.483,-, vermeerderd met wettelijke rente, en legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940526-11 en 06/460397-09 (tul)
Uitspraak d.d.: 20 april 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977, plaats],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Doetinchem.
Raadsman: mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 april 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 december 2011 te Apeldoorn, op de openbare weg, te weten op de Imkersplaats, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW530d, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, naast voormelde [slachtoffer] in diens personenauto plaats heeft genomen en/of (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op (zeer) korte afstand van het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gehouden, althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of (vervolgens) één of meer stekende bewegingen met dat voorwerp in de richting van (de nek/hals van) die [slachtoffer]
heeft gemaakt en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, ik wil geld" en/of "geld of ik maak je dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 december 2011 te Apeldoorn, op de openbare weg, te weten op de Imkersplaats, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portefeuille/portemonnee (met inhoud), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voormelde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, naast voormelde [slachtoffer] in diens personenauto plaats heeft genomen en/of (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op (zeer) korte afstand van het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gehouden, althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of (vervolgens) één of meer stekende bewegingen met dat voorwerp in de richting van (de nek/hals van) die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "geld,
geld, ik wil geld" en/of "geld of ik maak je dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 25 december 2011 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, op de openbare weg, te weten op de Imkersplaats, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voormelde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, naast voormelde [slachtoffer] in diens personenauto plaats heeft genomen en/of (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp op (zeer) korte afstand van het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gehouden, althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of (vervolgens) één of meer stekende bewegingen met dat voorwerp in de richting van (de nek/hals van) die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, ik wil geld" en/of "geld of ik maak je dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek2
Op 25 december 2011 om 01.06 uur kwam bij de meldkamer Oost-Nederland een melding binnen van aangever [slachtoffer] dat hij slachtoffer was geworden van een overval met een mes bij een pinautomaat gelegen aan de Imkersplaats te Apeldoorn. De dader was met zijn voertuig, een blauwe BMW530 met kenteken [kenteken], weggereden.
Niet lang daarna kwam bij de meldkamer via de brandweer een melding binnen van een autobrand aan de Kooikersdreef te Apeldoorn. Het ging daarbij om een voertuig met kenteken [kenteken], dat op naam stond van voornoemd slachtoffer.
Diezelfde dag kwamen er bij de meldkamer twee meldingen binnen van een vrouw die zich kenbaar maakte als [moeder verdachte] en die vertelde dat haar zoon, [verdachte], de avond ervoor een overval had gepleegd op een geldautomaat en een BMW in brand had gestoken. Die avond werd [verdachte], naar later bleek verdachte, aangehouden en in verzekering gesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit op het standpunt gesteld, dat alleen de diefstal bewezen kan worden verklaard, maar niet de aan verdachte tenlastegelegde geweldshandelingen omdat de verdachte uit was op geld, niet op de auto, zodat de geweldshandelingen niet zijn verricht met het oogmerk op de diefstal van de auto. Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte van het primaire deel dient te worden vrijgesproken en dat er slechts bewezenverklaring van het subsidiaire, de poging, kan volgen. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is er bovendien sprake van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Op 25 december 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal met geweld. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij die dag wilde gaan pinnen bij winkelcentrum de Maat aan de Imkersplaats te Apeldoorn. Nadat hij zijn auto, een blauwe BMW530d met het kenteken [kenteken], had geparkeerd en afgesloten, is hij naar de pinautomaat gelopen. Daar aangekomen bleek de automaat buiten werking te zijn. Vervolgens is hij teruggelopen en in zijn auto gestapt. Op het moment dat hij zijn motor startte, ging het portier aan de passagierskant open en stapte er een man bij hem in de auto. De man had een mes in zijn hand, maakte meerdere steekbewegingen met het mes in de richting van zijn keel en vroeg om geld. [slachtoffer] heeft vervolgens zijn portefeuille naar de man gegooid en is - terwijl de motor nog draaide - uitgestapt en weggerend. De man is in de BMW weggereden. Later bleek dat de man alleen de auto heeft meegenomen, want de portefeuille is op straat aangetroffen.3 4 Op een later moment heeft [slachtoffer] tegenover de politie verklaard dat de dader tegen hem heeft gezegd: "Geld, geld, ik wil geld. Geld of ik maak je dood".5
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de moeder van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de moeder van verdachte) op 25 december om 19.18 uur met de meldkamer van politie heeft gebeld, waarbij zij onder meer heeft verteld dat haar zoon een overval op een geldautomaat heeft gepleegd.6 Deze verklaring wordt bevestigd door de vriendin van de verdachte. 7
De verdachte, die bij de politie nog ontkende zich aan de tenlastegelegde feiten te hebben schuldig gemaakt, heeft ter terechtzitting een grotendeels bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij op 25 december 2011 een mes van huis heeft meegenomen en naar de pinautomaat, gelegen aan de Imkersplaats te Apeldoorn, is gegaan, met de bedoeling om een persoon die daar zou pinnen geld afhandig te maken. Daar aangekomen zag hij een persoon naar de pinautomaat lopen, die even later weer in zijn auto stapte. De verdachte is bij de man in de auto gestapt, heeft hem een mes getoond en om geld gevraagd. Daarbij heeft hij ook met het mes gezwaaid. De verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij daarbij bedreigende woorden heeft gebruikt. De man heeft vervolgens zijn portemonnee gepakt en die in verdachtes richting gegooid, waarna de man is uitgestapt en weggerend. Even nadat de man er vandoor was gegaan, is de verdachte met diens auto weggereden. Verdachte heeft uit de auto spullen meegenomen zoals een TomTom en snoep. 8
Conclusie rechtbank
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1 (diefstal met geweld van de auto) en onder 2 primair (afpersing portemonnee) tenlastegelegde feiten. De verweren van de verdediging worden verworpen. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
Het betoog van de verdediging ten aanzien van feit 1 komt er op neer dat de woorden "die diefstal" in de tenlastelegging beperkt moeten worden uitgelegd, namelijk als de diefstal van de auto. Nu verdachte er op uit was om met geweld geld te stelen, zijn de geweldshandelingen niet gepleegd met het oogmerk op de diefstal van de auto, aldus de verdediging. Daarom kan volgens de verdediging alleen de diefstal van de auto bewezenverklaard worden en niet de diefstal met geweld van die auto.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent de verdediging daarbij het volgende.
De verdachte was uit op geld. Die behoefte aan geld was zijn motief. De verdachte was bereid om, gewapend met een mes, geweld te gebruiken om die behoefte te bevredigen. Die bereidheid, die wil van de verdachte om met gewapend geweld iets te pakken wat overduidelijk niet van hem is, vormt zijn oogmerk in juridische zin. Motief en oogmerk zijn dus niet hetzelfde. De enkele omstandigheid dat verdachte uiteindelijk met een andere buit (de auto) is vertrokken dan hij van plan was binnen te halen (geld) doet niet af aan het oogmerk van verdachte om met gewapend geweld zich goederen van een ander, in dit geval het slachtoffer, wederrechtelijk toe te eigenen en aldus de diefstal mogelijk te maken. Door het geweld dat verdachte gebruikte, sloeg aangever op de vlucht en heeft verdachte ook de macht over de auto verkregen. Daarom strekt het oogmerk van de geweldpleging zich ook uit tot de diefstal van de auto.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij uit angst voor het slachtoffer, dat volgens verdachte 100 meter verderop stond, met de auto is weggereden acht de rechtbank gezien de hiervoor beschreven toedracht en verdachtes rol daarin, weinig aannemelijk geworden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het innemen van de bestuurdersplaats door verdachte, het vervolgens wegrijden met die auto en het parkeren van die auto onder medeneming van de sleutels volgt dat verdachte het oogmerk had zich de auto van het slachtoffer wederrechtelijk toe te eigenen.
Het betoog van de verdediging dat ter zake van feit 2 slechts sprake is van een poging tot afpersing omdat de portefeuille op straat is blijven liggen, faalt.
De rechtbank kent daarbij betekenis toe aan het feit dat het slachtoffer op aandringen van de verdachte, die dreigde met het mes en riep om geld zijn portefeuille in verdachtes richting heeft gegooid. Daarmee is de afpersing voltooid. Dat de verdachte die portefeuille niet heeft opgevangen of van de straat heeft opgepakt, maakt dit niet anders.
Ter zake van beide feiten gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de verdediging dat de verdachte alleen met het mes heeft gezwaaid en daarmee geen stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat de verdachte met het mes in zijn hand op de passagiersstoel naast het slachtoffer is gaan zitten, hem heeft verzocht zijn geld af te geven, daarbij bedreigende woorden heeft geuit, in de beperkte ruimte van de auto met het mes heeft gezwaaid en dat het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van zijn nek/hals. Dat de verdachte hierbij slechts met het mes heeft gezwaaid en geen stekende bewegingen in de richting van de nek/hals van het slachtoffer heeft gemaakt, acht de rechtbank onder genoemde omstandigheden dan ook niet aannemelijk geworden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 25 december 2011 te Apeldoorn, op de openbare weg, te weten op de Imkersplaats, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW530d, kleur blauw), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, naast voormelde [slachtoffer] in diens personenauto plaats heeft genomen en een mes aan die [slachtoffer] heeft getoond en stekende bewegingen met dat voorwerp in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer]
heeft gemaakt en daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, ik wil geld" en "geld of ik maak je dood".
2.
hij op 25 december 2011 te Apeldoorn, op de openbare weg, te weten op de Imkersplaats, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portefeuille/portemonnee (met inhoud), toebehorende aan voormelde [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, naast voormelde [slachtoffer] in diens personenauto plaats heeft genomen en een mes aan die [slachtoffer] heeft getoond en stekende bewegingen met dat voorwerp in de richting van de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gemaakt en daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld, ik wil geld" en "geld of ik maak je dood".
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair sprake van een voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan achttien maanden, waarvan een groot deel voorwaardelijk zou moeten worden opgelegd, nu de verdachte bereid is hulp te aanvaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging van geweld van een auto en aan afpersing. Verdachte is bij het nietsvermoedende slachtoffer in de auto gestapt, heeft het slachtoffer bedreigd met een mes, hem zijn portefeuille afhandig gemaakt en is er daarna vandoor gegaan met de auto van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer daardoor angst aangejaagd. Misdrijven als de onderhavige zorgen niet alleen voor financiële schade bij de slachtoffers, maar veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. Naar de ervaring leert, kampen slachtoffers van zulke misdrijven bovendien in psychisch opzicht nog geruime tijd met de gevolgen daarvan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 27 december 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van onder meer geweldsmisdrijven en vermogensdelicten. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies, opgemaakt op 28 februari 2012. Daarin geeft de reclassering aan dat toezicht op bijzondere voorwaarden en interventies of behandelingen niet zijn geïndiceerd. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de in (enigszins) vergelijkbare gevallen opgelegde straffen, alsmede met de oriëntatiepunten van het LOVS (het landelijk overleg van de voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken). Voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging (zonder recidive) wordt als oriëntatiepunt zes maanden gevangenisstraf genoemd, voor een overval op een winkel met licht geweld of bedreiging (zonder recidive) twee jaar gevangenisstraf. De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte betrokken dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Ook in verdachtes nadeel heeft de rechtbank gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd: verdachte heeft over het plegen van de feiten nagedacht, hij heeft bewust een mes gepakt en meegenomen, is vervolgens bij het nietsvermoedende slachtoffer in de auto gestapt, een kleine ruimte waarin weinig mogelijkheden zijn om aan dreigend geweld te ontkomen en heeft zijn slachtoffer bedreigd, bestolen en afgeperst.
Een straf als door de raadsman voorgesteld, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, zoals hierboven overwogen.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Aan dat voorwaardelijk deel zal uitsluitend een algemene voorwaarde worden verbonden met de gebruikelijke proeftijd van twee jaar. Deze deels voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tenuitvoerlegging
Nu is bewezen dat verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 28 februari 2011 (parketnummer 06/460397-09) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van achttien dagen ten uitvoer gelegd te worden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 1.483,- (€ 483,- aan materiële schade en € 1.000,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende feiten, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.433,- (met korting van € 50,- wegens bespaarde benzinekosten) van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangevoerd het bedrag ter zake van de immateriële schade te hoog te vinden. In de visie van de verdediging hoeft er geen aftrek plaats te vinden van € 50,- ter zake van bespaarde benzinekosten.
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde materiële schade valt aan te merken als schade die rechtstreeks aan de benadeelde partij is toegebracht als gevolg van de 1 en 2 primair bewezenverklaarde feiten, dat deze post genoegzaam is onderbouwd en door de verdediging niet of onvoldoende is weersproken. Dit onderdeel van de vordering, met een totaalbedrag van € 483,-, is derhalve toewijsbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde feiten. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het volledige bedrag van € 1.000,-.
De wettelijke rente over de genoemde immateriële en materiële schade zal worden toegewezen vanaf de dag van het schadeveroorzakend feit, te weten 25 december 2011.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank met inachtneming van het bovenstaande vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 56, 312 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Ten aanzien van het onder 1 en onder 2 primair bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Afpersing.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot zes (6) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee (2) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van rechtbank te Zutphen van 28 februari 2011, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) dagen;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 1.483,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2011, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.483,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2011, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal vierentwintig (24) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door mr. Rademaker, voorzitter, mr. Van der Mei en mr. Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wegter, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 april 2012.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0620 2011180329, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 8 maart 2012.
2 Proces-verbaal van relaas, p. 3-15
3 Proces-verbaal aangifte, p. 54-56
4 Bijlage weggenomen goederen, p. 57
5 Proces-verbaal 3e verhoor aangever, p. 61-65
6 Proces-verbaal van relaas, p. 3-15, Processen-verbaal van bevindingen p. 130-133 en 134-135
7 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 74-78
8 Proces-verbaal van de terechtzitting van 6 april 2012