ECLI:NL:RBZUT:2012:BW5063

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/922016-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. van der Hooft
  • J. Edelenbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in oplichtingszaak met levensverzekeringsovereenkomsten

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1979 in de Bondsrepubliek Duitsland, heeft de Rechtbank Zutphen op 20 maart 2012 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van oplichtingsactiviteiten met betrekking tot levensverzekeringsovereenkomsten, waarbij hij samen met anderen de Goudse levensverzekeringen N.V. zou hebben bewogen tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag van ongeveer 96.477,36 euro. De tenlastelegging omvatte het aannemen van een valse naam en het gebruik van listige kunstgrepen om de verzekeringsmaatschappij te misleiden.

Tijdens de rechtszitting op 6 maart 2012 heeft de raadsman van de verdachte, mr. Verhaak, aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens overschrijding van de redelijke termijn en dat er sprake was van willekeur in de vervolging. De rechtbank heeft deze verweren verworpen, verwijzend naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad over de redelijke termijn in strafzaken. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Na zorgvuldige overweging heeft de rechtbank geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit had begaan. De rechtbank kon niet vaststellen dat het oogmerk van de verdachte gericht was op alle elementen die in de tenlastelegging waren genoemd. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. Demmers, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922016-10
Uitspraak d.d.: 20 maart 2012
Tegenspraak - oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres].
Raadsman: mr. Verhaak, advocaat te Huissen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 06 maart 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2005
tot en met 25 februari 2006 te Gouda, althans te Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke
personen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een
valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Goudse
levensverzekeringen N.V. heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) ongeveer
96.477,36 euro, althans een of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig
goed, en/of tot het aangaan van een schuld en/of tot het teniet doen van een
inschuld, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid, 39 althans een of meer
levensverzekeringsovereenkomsten aangebracht bij de Goudse levensverzekeringen
N.V.,(telkens) met de intentie om uitbetaling van de provisie-ineens door de
Goudse levensverzekeringen N.V. te verkrijgen, en vervolgens die
overeenkomst(en) heeft (laten) beëindigen en/of heeft doen beëindigen door de
verzekeringnemer en/of de Goudse levensverzekeringen N.V. wegens het
uitblijven van premiebetaling(en), waardoor de Goudse Levensverzekeringen N.V.
(telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte van provisie-ineens;
art 326 Wetboek van Strafrecht
Niet-ontvankelijkheidsverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn en voorts dat bij de vervolging van verdachte sprake is van willekeur.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij arrest van 17 juni 2008 heeft de Hoge raad eerdere jurisprudentie met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM samengevat en waar nodig aangepast. Hoofdregel is dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijk van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Het desbetreffende verweer wordt mitsdien verworpen.
Het verweer dat er sprake zou zijn van willekeur bij de vervolging van verdachte wordt eveneens verworpen. Niet aannemelijk is geworden, bij gebrek aan verdere feitelijke onderbouwing, dat door het niet vervolgen van in het bijzonder van [naam 1] en [naam 2] en wel van verdachte, sprake is van het door het openbaar ministerie op zodanige wijze in strijd handelen met het gelijkheidsbeginsel dat dat de conclusie zou wettigen dat ter zake van de onderhavige vervolgingsbeslissing het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
In dit verband wordt nog overwogen dat door de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat het oogmerk van verdachte gericht is geweest op alle in de tenlastelegging genoemde elementen.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Prisse, voorzitter, mr. Van der Hooft en mr. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2012.