RECHTBANK ZUTPHEN
Sector strafrecht
Meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
Parketnummer: 06/820386-11
Uitspraak d.d.: 29 mei 2012
Tegenspraak/dip
[verdachte E],
geboren te [plaats, 1993],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. J.A.B.H.M. Willemse, advocaat te Ulft.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 15 mei 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 24 april 2011 te Eibergen,
gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer A], (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht)
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen de mond en/of het gezicht, althans het
hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een bierfles op het achterhoofd heeft/hebben
geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, een knietje op/tegen de mond, althans het
gezicht heeft/hebben gegeven en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen de zij en/of de buik en/of de rug,
althans het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- met een mes in de richting van de borst, althans het lichaam, heeft/hebben
uitgehaald en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Incident 1)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 24 april 2011 te Eibergen,
gemeente Berkelland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De
Maat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen [slachtoffer A], welk geweld bestond uit
- het omsingelen en/of (vervolgens) dreigend op hem aflopen en/of zeer dicht
op hem gaan staan en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen op/tegen de mond en/of
het gezicht, althans het hoofd en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan met een bierfles op het (achter)hoofd
en/of
- het meermalen, althans eenmaal, geven van een knietje op/tegen de mond,
althans het gezicht en/of
- het meermalen, althans eenmaal, trappen en/of schoppen op/tegen de zij en/of
de buik en/of de rug, althans het lichaam en/of
- het meermalen, althans eenmaal, met een mes uithalen en/of steken in de
richting van de borst, althans het lichaam;
(Incident 1)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 24 april 2011 te Eibergen, gemeente Berkelland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer B] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) meermalen,
althans eenmaal, met (de achterkant van) een beugelfles, althans een bierfles,
op/tegen het (achter)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 24 april 2011 te Eibergen, gemeente Berkelland, aan [slachtoffer B] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (deuk in de schedel, meerdere
scheuren in de schedel en meerdere bloedingen/bloeduitstortingen), heeft
toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) meermalen, althans eenmaal,
met (de achterkant van) een beugelfles, althans een bierfles, op/tegen het
(achter)hoofd te slaan;
(Incident 2)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 24 april 2011 te Eibergen,
gemeente Berkelland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer B], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat (telkens) opzet
- meermalen, althans eenmaal, met (de achterkant van) een beugelfles
op/tegen het (achter)hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd
heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Incident 2)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 24 april 2011 te Eibergen, gemeente Berkelland, met een
ander of anderen, op of aan de openbare weg, De Maat, in elk geval op of aan
een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer B], welk geweld bestond uit
- het omsingelen en/of (vervolgens) dreigend op hem aflopen en/of zeer dicht
op hem gaan staan en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan met (de achterkant van) een
beugelfles, althans een bierfles, op/tegen het (achter)hoofd en/of
- het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen op/tegen het gezicht,
althans het hoofd;
(Incident 2)
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en
feit 2 subsidiair. Ter zitting heeft hij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ontkent de handelingen te hebben gepleegd die in de tenlastelegging onder feit 1 primair staan opgenomen. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van in vereniging gepleegd geweld en dat verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de vechtpartij.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de intentie heeft gehad en de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden, nu onvoldoende duidelijk is hoe verdachte met de fles op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, nu uit de geneeskundige verklaring van 11 mei 2011 blijkt dat er op basis van de gemaakte CT scan geen geschatte duur van genezing wordt opgegeven en dat bij brief van 18 mei 2011 door de neuroloog wordt verklaard dat het slachtoffer na observatie in het ziekenhuis in redelijke conditie naar huis is gegaan en naar schatting twee weken rust moest houden, voordat hij weer volledig hersteld zou zijn. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2 primair en subsidiair.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair en meest subsidiair heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte te veroordelen voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat de handelingen van verdachte en van zijn medeverdachten niet gericht waren op een poging het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdachte behoort van feit 1 primair te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 primair is de rechtbank van oordeel dat noch uit de stukken, noch uit hetgeen naar voren is gekomen op de zitting blijkt dat de handeling van verdachte - te weten het slaan met een bierfles op het achterhoofd van [slachtoffer B] - gericht was op de poging het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte behoort van feit 2 primair te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen en acht voor haar bewijsoordelen de volgende bewijsmiddelen redengevend:
De aangifte1 van [slachtoffer A] waarin hij heeft verklaard dat hij samen met zijn neef, [slachtoffer B] op 24 april 2011 in het wandelpark de Maat te Eibergen door een groep van circa tien jongens werd omsingeld, die dreigend op hem af kwam lopen en dicht op hem ging staan, dat hij voelde dat hij van een persoon uit de groep een vuistslag in zijn gezicht kreeg, half op zijn rechter oog en slaap en dat het een harde klap was, die pijn deed, dat de overige jongens hem aanvielen, dat hij voelde en zag dat hij in zijn gezicht werd getrapt door een jongen, dat hij voelde dat zijn mond vol bloed stond en dat zijn voortanden scheef waren komen te staan, dat hij direct na die klap links en rechts met vuistslagen op zijn hoofd werd geslagen waardoor hij behoorlijke pijn voelde, dat hij zag hoe één van de knapen een mes pakte en open vouwde, dat hij zag hoe de jongen met het mes uithaalde ter hoogte van zijn borstkas en een zwaaiende beweging maakte met het mes, dat hij naar achteren was uitgeweken en zag dat het mes hem daarom net niet raakte, dat hij door de trap tegen zijn mond een tand heeft verloren.
Van de verwondingen aan de mond van [slachtoffer A] bevinden zich foto's in het dossier.2
De verklaring van [verdachte A]3 waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 in Eibergen bij het Paasvuur op de Maat was en daar van [slachtoffer A] een trap heeft gekregen omdat die [slachtoffer A] dacht dat verdachte hem uitdaagde, dat verdachte hierdoor ten val kwam en hierdoor kwaad werd, dat hij [slachtoffer A] heeft uitgescholden en aan zijn vrienden vertelde dat hij was geschopt door [slachtoffer A], dat hij gezien heeft hoe medeverdachten [verdachte D] en [verdachte B] [slachtoffer A] voluit hebben geslagen.
De verklaring van getuige [getuige A]4 waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 op de Maat te Eibergen zag dat [slachtoffer A] een vuistslag in zijn gezicht kreeg en dat hij links en rechts om zijn oren werd geslagen door de hele groep jongens, die dicht om hem heen stond, dat hij volop met vuisten werd geslagen, dat hij, toen [slachtoffer A] wegliep zag dat hij overal bloed in zijn gezicht had en dat hij na de vechtpartij heeft gezien dat er tandafdrukken en stukjes tand van [slachtoffer A] in de trainingsbroek van medeverdachte [verdachte B] zaten, dat de groep die ruzie had met deze [slachtoffer A] bestond uit onder meer [verdachte B], [verdachte E], [verdachte C], [verdachte D] en [verdachte A].
De verklaring van medeverdachte [verdachte C]5, waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 te Eibergen zag hoe een groep van ongeveer 15 personen om [slachtoffer A] heen stond en dat deze [slachtoffer A] werd geslagen door [verdachte B], die hem met zijn vuist sloeg, en [verdachte D], die hem op zijn hoofd sloeg, dat hij, medeverdachte, aangever heeft geschopt met zijn rechtervoet en hem ergens tegen zijn been raakte, dat hij heeft gezien dat een aantal leden van de groep aangever geschopt en/of geslagen heeft.
De verklaring van medeverdachte [verdachte B]6 waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 in Eibergen bij het Paasvuur was met een groep jongens en dat hij heeft gezien dat een groep jongens aangever [slachtoffer A] insloten en dat verschillende leden van deze groep aangever hebben geslagen en geschopt, dat hij heeft gezien hoe aangever werd geschopt ter hoogte van zijn maag of borst en dat hij in zijn zij werd geschopt, dat hij heeft geprobeerd de vechtpartij te sussen, dat hij toen een klap van aangever kreeg, dat hij aangever daarop een knietje heeft gegeven7.
De verklaring van getuige [getuige A]8 waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 te Eibergen bij het Paasvuur op de Maat zag hoe een groep jongens bezig was met [slachtoffer A], dat de groep onder andere bestond uit verdachte, [verdachte C], [verdachte D], [naam A] en [verdachte A], dat hij zag dat [verdachte A] in een groepje van drie jongens stond die dicht bij [slachtoffer A] stond, dat die drie jongens aan het schelden waren tegen [slachtoffer A], dat [slachtoffer A] uithaalde richting [verdachte B], dat hierdoor de vechtpartij begon, dat verdachte, [verdachte C], [verdachte D] en [verdachte B] het slachtoffer sloegen, dat ze hem op zijn hoofd sloegen en op zijn hele lichaam schopten, dat ze sloegen met kracht en met gebalde vuisten en met kracht schopten op die [slachtoffer A], dat die [slachtoffer A] wel een stuk of 15 rake klappen van die jongens heeft gehad, dat hij vervolgens een knietje van [verdachte B] kreeg, waardoor er bloed uit zijn mond kwam, dat dat echt heel hard ging, dat hij zag dat [naam A] een mes trok toen ze de spullen van [slachtoffer A] bij elkaar gingen zoeken, dat die [naam A] daarmee recht vooruit stak, met de punt in de richting van die [slachtoffer A], dat de afstand ongeveer 1,5 meter was en dat hij zei, terwijl hij dat mes naar voren stak: 'nu wegwezen hier', dat hij, getuige, het mesje herkende als het mesje van die [naam A], dat hij zag dat [slachtoffer A] een stap achteruit deed en dat hij zag aan zijn houding dat die [slachtoffer A] schrok van het mes.
De verklaring van getuige [getuige C]9, waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 te Eibergen op de Maat aanwezig is geweest bij de vechtpartij en zijdelings heeft gezien heeft dat [naam A] een mes uit zijn broekzak pakte tijdens de vechtpartij en achter de jongen met de roze blouse ([slachtoffer A]) aanrende met dit mes.
De verklaring10 van [slachtoffer B], waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 te Eibergen samen met zijn neef [slachtoffer A] op het paasvuurterrein was, dat hij, nadat hij zelf geslagen was met een bierfles op zijn achterhoofd van een afstand zag hoe zijn neef van de groep veel klappen kreeg.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft verklaard ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer A] door een groep jongens, waar verdachte deel van uit maakte, werd ingesloten en dat deze groep dreigend op het slachtoffer is afgelopen en ten aanzien van het slachtoffer fors geweld heeft gebruikt. Uit de bewijsstukken blijkt dat verdachte ten aanzien van deze groepsdreiging en geweldpleging ook een actieve bijdrage heeft geleverd, waardoor voldaan is aan de criteria van hetgeen onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen en zij acht voor haar bewijsoordelen de volgende bewijsmiddelen redengevend:
De aangifte11 van [slachtoffer B], waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 op de Maat te Eibergen samen met zijn neef [slachtoffer A] op het paasvuurterrein was en daar door een jongen werd uitgescholden, dat die jongen dronken was en dat er een groep vrienden van die jongen aankwam, dat die jongen zei dat hij een grote groep vrienden had en dat hij niet bang was, dat hij hoorde hoe iemand uit de groep zei dat ze hem en zijn neef gingen pakken, dat ze door een groep van circa tien jongens werden omsingeld en dat die jongens heel dicht om hen heen gingen staan en dat dit zeer bedreigend bij hem over kwam en dat enkele jongens in de omsingeling een bierfles van het merk Grolsch in hun handen hadden en dat ze de fles bij de hals beet hadden, dat de groep agressief werd naar hem en zijn neef, dat hij op zijn achterhoofd werd geslagen dat hij hevige pijn voelde en zag dat er glas in het rond vloog, dat hij verder met rust werd gelaten en weg kon lopen, dat hij voelde dat hij een deuk in zijn schedel had.
Een geneeskundige verklaring12 waaruit blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer B] op 25 april 2011 is onderzocht door neuroloog J.A.F. Van der Hoek, die als uitwendig letsel heeft waargenomen: "deuk behaarde hoofdhuid + schedel" en dat hij een schedelbreuk had opgelopen, dat uitwendig en inwendig bloedverlies is geconstateerd en dat er sprake is van psychische stoornissen en storing in het bewustzijn.
De verklaring13 van [slachtoffer A] waarin hij heeft verklaard dat hij samen met zijn neef
[slachtoffer B] op 24 april 2011 op de Maat te Eibergen door een groep personen werd omsingeld, dat hij zag hoe één van de personen zijn neef met een bierfles op zijn achterhoofd sloeg, dat hij zag hoe de fles uit elkaar spatte.
De verklaring van getuige [getuige A]14 waarin hij heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een bierfles kapotsloeg op het hoofd van aangever [slachtoffer B].
De verklaring van verdachte15 waarin hij heeft verklaard dat hij op 24 april 2011 op de Maat te Eibergen aangever [slachtoffer B] met een bierfles op zijn hoofd heeft geslagen, dat hij hem niet goed had geraakt en hem vervolgens nogmaals heeft geslagen, links achter op zijn hoofd, dat hij hem opzettelijk en met volle kracht met zijn rechter gebalde vuist in een flitsende beweging op zijn hoofd heeft geslagen, dat ten gevolge van de klap de fles op het hoofd van aangever uit elkaar is gespat, dat dat betekent dat hij hem goed heeft geraakt en dat hij dat ook wilde. Ter terechtzitting heeft hij deze verklaring bevestigd.
De raadsman van verdachte heeft verklaard dat de fysieke gevolgen van de klap met de bierfles op het achterhoofd van het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgeleverd. De rechtbank komt tot een ander oordeel. Nu vaststaat dat de bierfles ten gevolge van de klap op het hoofd van het slachtoffer brak en uit elkaar spatte, dat bij het slachtoffer tengevolge van deze klap een blijvende, diepe deuk in de schedel is ontstaan en hij bovendien een aantal scheuren in zijn schedel opliep alsmede een hersenschudding, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte met kracht en gericht op het hoofd van verdachte heeft geslagen en dat hij wist, danwel had moeten weten, dat hij hiermee de aanmerkelijke kans liep het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1 subsidiair:
hij op 24 april 2011 te Eibergen, gemeente Berkelland, met anderen, op of aan de openbare weg, De Maat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A], welk geweld bestond uit:
- het omsingelen en vervolgens dreigend op hem aflopen en zeer dicht op hem gaan staan en
- het meermalen slaan tegen het hoofd en
- het geven van een knietje op/tegen de mond en
- het meermalen trappen en/of schoppen op/tegen de zij, althans het lichaam en
- het met een mes uithalen en/of steken in de richting van de borst;
Feit 2 subsidiair:
hij op 24 april 2011 te Eibergen, gemeente Berkelland, aan [slachtoffer B], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (deuk in de schedel, meerdere scheuren in de schedel en meerdere bloedingen/bloeduitstortingen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, met kracht, met de achterkant van een beugelfles op/tegen het achterhoofd te slaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Feit 1 subsidiair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Feit 2 subsidiair
zware mishandeling
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 3 maanden jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 80 uur bij niet vervullen te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen jeugddetentie op te leggen nu dit in deze omstandigheden een veel te zware straf zou zijn en een zeer negatief effect zou hebben op de toekomst van verdachte. Bovendien heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin verklaard wordt dat het goed gaat met verdachte en dat het gebeuren van 24 april 2011 een incident is geweest. Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de 2 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en die grote indruk hebben gemaakt op verdachte.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder in de door haar op te leggen straf meegewogen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal ernstige geweldplegingen, waarbij ernstig letsel is toegebracht aan de slachtoffers. Verdachte heeft, door zich niet te distantiëren toen de vechtpartij tegen [slachtoffer A] en [slachtoffer B] begon en daar vervolgens actief aan deel te nemen een aanzienlijk aandeel gehad in deze door de slachtoffers geleden psychische en fysieke schade. Door een van de slachtoffers met een bierfles te slaan op diens hoofd, heeft verdachte buitengewoon disproportioneel en laakbaar gedrag vertoond.
De rechtbank heeft ten voordele van verdachte meegewogen dat de behandeling van de zaak lang op zich heeft laten wachten en dat in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 mei 2012 te lezen is dat verdachte zich in de tussentijd goed heeft gedragen en stappen heeft genomen voor zijn toekomst. De Raad komt tot de conclusie dat het delictgedrag een incident lijkt te zijn geweest en dat de kans op recidive als klein wordt ingeschat. Verder verwacht de Raad geen meerwaarde aan begeleiding door de jeugdreclassering. De Raad adviseert dan ook om een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Alles in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, een passende straf is voor verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer A], wonende [adres], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.349,24 (onder voorbehoud van het meerdere) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer B] wonende [adres], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.394,42 (onder voorbehoud van het meerdere) gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vorderingen vermeerderd met de wettelijke rente hoofdelijk dienen te worden toegewezen tot de gevorderde bedragen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende [adres], als gevolg van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van
€ 349,24 (materiële kosten) en € 1.000,- (immateriële kosten) en waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient hoofdelijk tot dit bedrag bij wijze van voorschot te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende [adres], als gevolg van het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van € 394,42 (materiële kosten) en € 2.100,- (immateriële kosten) en waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient hoofdelijk tot dit bedrag bij wijze van voorschot te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde slachtoffers met dien verstande dat indien de mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Omdat de vorderingen hoofdelijk zijn toegewezen in zaken tegen vijf verdachten, bestaat er aanleiding om de vervangende hechtenis welke is gekoppeld aan de schadevergoedingsmaatregel aanzienlijk te beperken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
Feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Feit 2:
zware mishandeling
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf te weten 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer A], voornoemd, van een bedrag van € 1.349,24 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] een bedrag te betalen van € 1.349,24 met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 4 dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat indien de mededader betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer B], voornoemd, van een bedrag van € 2.394,42 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B] een bedrag te betalen van € 2.394,42 met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 6 dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat indien de mededader betaalt, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, tevens kinderrechter, en Ouweneel en Moolenburgh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. van Erp-Noordenbos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2012.
Eindnoten
1 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer A], pag. 157, laatste twee alinea's, 158 en 159
2 Foto's verwondingen [slachtoffer A], blz. 164 en 166
3 Proces-verbaal verklaring medeverdachte [verdachte A], pag. 181 en 248
4 Proces-verbaal verklaring getuige [getuige A], blz. 172
5 Proces-verbaal verklaring medeverdachte [verdachte C], blz. 206, 4e alinea en 207 2e alinea
6 Proces-verbaal verklaring verdachte [verdachte B], blz. 193, derde alinea
7 Proces-verbaal verklaring verdachte [verdachte B], blz. 197, 4e alinea
8 Proces-verbaal getuigenverklaring [getuige A], pag. 221
9 Proces-verbaal getuigenverklaring [getuige C], ingevoegd voorafgaand aan pag. 1
10 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer B] pag. 255, 256
11 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer B] pag. 255, 256
12 Geneeskundige verklaring [slachtoffer B], pag. 257
13 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer A], pag. 157, laatste twee alinea's, 158 en 159
14 Proces-verbaal verklaring getuige [getuige A], blz. 172
15 Proces-verbaal verklaring medeverdachte [verdachte E], blz. 264, derde alinea