ECLI:NL:RBZUT:2012:BW7498
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Prisse
- A. Heenk
- J. Draisma
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van poging tot doodslag en mishandeling na onduidelijke feiten en noodweer
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte zou op 16 september 2011 in Zutphen een medeverdachte met een mes in het hoofd, de schouder en de nek hebben gestoken. Tijdens de rechtszitting werd duidelijk dat de verklaringen van de verdachte en de aangever tegenstrijdig waren. De aangever stelde dat de verdachte hem met een mes had gestoken, terwijl de verdachte beweerde dat de aangever hem aanviel met een mes en dat hij zich enkel verdedigde. Er waren geen getuigen van het steken, en de enige getuige kon zich alleen de worsteling herinneren, niet het steken zelf.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de feitelijke gang van zaken niet kon worden vastgesteld op basis van de beschikbare stukken en verklaringen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde ook dat aan een beroep op noodweer niet kon worden toegekomen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond.
De benadeelde partij, de aangever, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot ook dat een in beslag genomen bestekmes moest worden onttrokken aan het verkeer, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte of de rechthebbende moesten worden teruggegeven. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.