ECLI:NL:RBZUT:2012:BX2181

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/922020-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. Troost
  • J. Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van autohandelaren wegens onjuiste aangiften omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 3 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de vennootschap onder firma [naam 1 VOF] en/of [naam 2 VOF], waarbij de verdachten zijn beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over verschillende aangiftetijdvakken tussen 2006 en 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, tezamen met andere natuurlijke en rechtspersonen, opzettelijk onjuiste en onvolledige aangiften hebben gedaan, wat resulteerde in een benadeling van de fiscus van ongeveer € 214.000,00. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de rol van de verdachte in het samenwerkingsverband met medeverdachte [medeverdachte A]. De verdediging heeft betoogd dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze straf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in overweging genomen, wat heeft geleid tot een gematigde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922020-09
Uitspraak d.d. 3 april 2012
Tegenspraak / dip - onip
VONNIS
in de zaak tegen:
in de zaak tegen:
[verdachte B],
geboren te [plaats op 1963],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. Van Schaik, advocaat te Utrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2012.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd (wijzigingen zijn cursief aangegeven) is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
De vennootschap onder firma [naam 1 VOF] en/of [naam 2 VOF] op
één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 mei 2006 tot en met 31 november
2007 in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging
met één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en),
althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de
Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de
aangiftetijdvakken eerste kwartaal 2006 en/of tweede kwartaal 2006 en/of
vierde kwartaal 2006 en/of eerste kwartaal 2007 en/of oktober 2007, onjuist
en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de vennootschap onder firma [naam 2 VOF] (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet(ten)
omzetbelasting over één of meer genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een
te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting
opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting
werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
verdachte tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke
perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opdracht
heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke
perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) leiding
heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Aanleiding tot het onderzoek
Naar aanleiding van een van de Belastingdienst Oost/Central Liaison Office ontvangen
factuur betreffende een levering van een auto aan [medeverdachte A] in Spanje en een
renseignement van de Belastingdienst Randmeren/kantoor Apeldoorn werden door de
Belastingdienst Lelystad nadere onderzoeken ingesteld2.
Tijdens deze onderzoeken heeft de Belastingdienst van de externe boekhouder van
[autobedrijf naam 3], [accountant] van [kantoor], onder andere de volgende gegevens digitaalontvangen:
- een bestand met aan- en verkopen van de auto's van [autobedrijf naam 3]
- de auditfile van de gevoerde administratie
Nader onderzoek van deze gegevens in relatie met de door [autobedrijf naam 3]
gedane aangiften omzetbelasting, deed vermoeden dat er mogelijk sprake was van het
doen van onjuiste aangifte omzetbelasting over de periode januari 2007.
Onderzoek naar de gegevens welke voorkwamen in de auditfile deed tevens vermoeden
dat de aangiften omzetbelasting van [naam 4 Lease BV] over de
periode 2006 en 2007 onjuist waren.
Op verzoek van de Belastingdienst werden tijdens de controle stukken aan de
Belastingdienst aangeleverd door de boekhouder welke deden vermoeden dat de
aangiften omzetbelasting van [naam 1 VOF] over het eerste kwartaal 2007 onjuist waren.
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op facturen op naam van [naam 2 VOF] die niet in de administratie van [kantoor] voorkwamen, kan niet bewezen worden dat verdachte van het bestaan van die facturen op de hoogte is geweest.
Door de raadsman is aangevoerd dat er bij een bestuurder in ieder geval sprake moet zijn van bemoeienis met de rechtspersoon en er bovendien een zekere vorm van wetenschap aanwezig moet zijn van een verboden gedraging alvorens er (voorwaardelijk) opzet kan worden aangenomen. Door de raadsman is daarbij verwezen naar een tweetal uitspraken van de Hoge Raad (LJN AP1508 en LJN BN4307).
Voor zover er ontijdig aangifte is gedaan kan uit de omstandigheden (de belastingdienst was volgens [accountant] akkoord met de gehanteerde werkwijze, die bestond uit het doen van zogenaamde suppletieaangiften) worden afgeleid dat dit niet opzettelijk door verdachte is gebeurd. Ook om die reden dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen.
D. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het dossier bevinden zich verschillende stukken, waaronder verklaringen van diverse personen, zoals hierna zakelijk (en verhalenderwijs) weergegeven:
Bij brief van 2 mei 2007 zijn door de accountant [accountant] naast de in- en verkoopfacturen van de SLR Mclaren, 23 inkoop BTW facturen van [autobedrijf naam 3] meegezonden, waarvan onder meer 21 facturen afkomstig waren van [naam 1 VOF]. Bij onderzoek van deze facturen bleken de facturen niet te kloppen qua datum en nummering. De facturen met een latere datum hadden niet logisch een lager factuurnummer. Bovendien gaven de facturen in de administratie van de VOF van verdachte veelal een datum in het eerste kwartaal van 2007 aan en dezelfde facturen bij [naam 3 B.V.]. een datum in het tweede kwartaal (zie onderstaand staatje). Dit wijst er op dat de door [accountant]s na de controle verschafte facturen nadien zijn vervaardigd. Temeer nu verdachte - ook ter zitting - heeft aangegeven dat er in zijn VOF vanaf begin 2007 met een geautomatiseerd factureringssysteem werd gewerkt. Het bij controle geheel ontbreken van facturen in de administratie van [naam 3 B.V.]. maakt ook al niet aannemelijk dat een suppletieaangifte zou volgen, wat daar overigens van zij.
Datum Fact. nr. D-nummer Afwijkende datum
15-04-07 [A] [D-1]
12-04-07 [B] [D-2]
02-03-07 [C] [D-3] 17-04-2007
02-03-07 [D] [D-4] 17-04-2007
18-02-07 [E] [D-5] 16-04-2007
04-02-07 [F] [D-6] 16-04-2007
18-02-07 [G] [D-7] 16-04-2007
18-02-07 [H] [D-8] 16-04-2007
01-03-07 [I] [D-9] 16-04-2007
06-02-07 [J] [D-10] 16-04-2007
06-02-07 [K] [D-11] 16-04-2007
06-02-07 [L] [D-12] 16-04-2007
06-02-07 [M] [D-13] 16-04-2007
26-01-07 [N] [D-14] 16-04-2007
16-01-07 [O] [D-15] 16-04-2007
02-02-07 [P] [D-16]
26-02-07 [Q] [D-17] 16-04-2007
28-01007 [R] [D-18]
05-2-07 [S] [D-19]
23-02-07 [T] [D-20]
08-02-07 [U] [D-21]
De belastingdienst heeft tijdens de controle d.d. 25 april 2007 van de boekhouder de
auditfile van [naam 1 VOF] ontvangen over de periode 2006 en het eerste kwartaal
2007. Volgens de auditfile bedroeg het door [naam 1 VOF] af te dragen bedrag aan
omzetbelasting over het 1e kwartaal 2007 € 133.028,00. Op de aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2007 werd door [naam 1 VOF] echter een bedrag van € 85.614,00 aangegeven3.
Bij nader onderzoek van genoemde 23 inkoopfacturen waarvan de voorheffing niet zou zijn
meegerekend in de aangifte omzetbelasting januari / februari 2007 van Autobedrijf
[naam 3 B.V.]., is voorts na onderzoek gebleken4dat twee facturen van [bedrijf naam 5] vermoedelijk valselijk opgemaakt zijn, waarop een gezamenlijk BTW bedrag van € 22.752 staat vermeld. (zie hiervoor verklaring G-04-01)
Onderzoek bij [naam 6 B.V.] leverde het volgende op. Op 6 maart 20075 is door de belastingdienst in de administratie van [naam 6 B.V.] een verkoopfactuur aangetroffen van [autobedrijf naam 3] gericht aan [naam 6 B.V. te plaats]. Deze factuur, [nummer 1] en factuurdatum 17 januari 2007, betrof de levering van een auto van het merk MB McLaren SLR 722, gefactureerd voor een bedrag van € 397.500,00 exclusief BTW en BPM. Het daarbij in rekening gebrachte bedrag aan omzetbelasting bedroeg € 75.525,00, waardoor de totale factuurprijs uitkwam op een bedrag van € 473.025,00 inclusief BTW. Bij nader onderzoek in de administratie van autobedrijf [naam 3 B.V.]. werd deze verkoopfactuur echter niet aangetroffen evenmin als een de Mclaren betreffende inkoopfactuur en uit het grootboek bleek niet dat de omzetbelasting op de aangifte omzetbelasting van autobedrijf [naam 3 B.V.]. van januari 2007 was aangegeven. In de aangifte omzetbelasting januari 2007 van [autobedrijf naam 3] was als omzet exclusief omzetbelasting een bedrag van
€ 278.800,00 opgegeven en een bedrag van € 52.972,00 aan verschuldigde omzetbelasting. Een en ander deed vermoeden dat de omzetbelasting van de verkoop van de Mclaren niet in de maandelijkse aangifte omzetbelasting was opgenomen.
Onderzoek van de administratie van [autobedrijf naam 3] wees verder uit dat een grootboekrekening werd gehanteerd genaamd "Overlooprekening auto's in en verkoop". Op deze rekening kwamen meerdere ontvangsten en betalingen voor waar geen facturen tegenover stonden. Ook over voorgaande jaren werd deze grootboekrekening gehanteerd.
Tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand, waar zowel de rechtspersonen van verdachte als die van medeverdachte [medeverdachte A] waren gevestigd, werden in de kluis facturen aangetroffen ter zake van de verkoop van de MB Mclaren SLR 722 aan [naam 6 B.V.]. De facturen waren dus wel aanwezig, maar niet in de administratie. Terzake de verkoop van dezelfde Mclaren waren in de kluis echter twee verschillende facturen aanwezig met hetzelfde factuurnummer, een gedateerd 17 januari 2007 met een factuurbedrag van
€ 473.025 en een gedateerd 8 februari 2007 met een factuurbedrag van € 458.150,00, beide inclusief BTW.
Ook werd in de administratie van [naam 6 B.V.] een factuur van [autobedrijf naam 3] aangetroffen terzake een BMW X5 ad 82.000 Euro incl.13.172 Euro BTW,die niet in de administratie van [medeverdachte A] werd gevonden.
De administraties van [autobedrijf naam 3], [naam 4 Lease BV] en [naam 2 VOF] voorheen [naam 1 VOF] werden verzorgd door de externe accountant [accountant].6 Samengevat verklaarde [accountant]7 dat hij op 25 april 2007, zijnde het moment van de controle door de belastingdienst, niet in het bezit was van de in- en verkoopfactuur van de MB McLaren SLR 722 en dat hij derhalve het door [autobedrijf naam 3] van [naam 6 B.V.] ontvangen bedrag heeft geboekt op de overlooprekening auto's in en verkoop. Evenmin was hij in het bezit van een factuur voor de BMW.
Op 14 juni 2007 is er een derdenonderzoek ingesteld8 bij [naam 6 B.V.] naar aanleiding van de constatering door de belastingdienst dat op de overlooprekening voornoemd in 2006 in totaal een bedrag € 1.321.537 werd geboekt afkomstig van 8 betalingen van [naam 6 B.V.] zonder dat hiervoor verkoopfacturen in de administratie waren terug te vinden. Door de controlemedewerker van de belastingdienst is gerelateerd dat blijkens de administratie van [naam 6 B.V.] 14 facturen9 door [naam 4 Lease BV] aan [naam 6 B.V.] waren verstuurd. Door de accountant van [naam 4 Lease BV], [accountant], is verklaard dat alle in- en verkopen van [naam 4 lease B.V.] in de administratie en aangifte van autobedrijf [naam 3 B.V.]. zijn verwerkt. Geen van de 14 verkoopfacturen die bij [naam 6 B.V.] B.V. zijn aangetroffen is in de administraties van de B.V's van [medeverdachte A] terug te vinden. Er is dus ook geen BTW afgedragen.
Vermoedelijk zijn de geleverde auto's, gelet op het ontbreken van kentekens, alle aan medeverdachte [medeverdachte A] in het buitenland gefactureerd en zal er op de inkopen geen voorbelasting geclaimd kunnen worden. Na een rechtshulpverzoek10 aan Spanje is overigens gebleken dat daar slechts 7 auto's ingevoerd zijn afkomstig van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte A]. Door [naam 4 Lease BV] zijn over 2006 nul aangiftes gedaan.
Door [accountant] zijn overzichten11 verstrekt van het totaal van de maandaangiften van [autobedrijf naam 3] over de jaren 2007 en 2008. Opvallend was dat de te betalen bedragen op de aangiften omzetbelasting over het jaar gelijkmatig werden verdeeld. [accountant] verklaarde: "Er wordt zo gehandeld op initiatief van zowel [medeverdachte A] als [verdachte B]. Dit is de werkwijze zoals die al vanaf 1995 wordt gevolgd met [medeverdachte A]".
Bij een doorzoeking12 bij [naam 4 Lease BV] op 27 mei 2008 werd op de zolder van het pand aan de [adres] tussen een stapel losse bescheiden onder andere een orderbevestiging d.d. 14 januari 2006 aangetroffen welke deed vermoeden dat [medeverdachte A te plaats] bij [bedrijf 7 B.V.] een auto van het merk Land Rover zou hebben gekocht. Door [bedrijf 7 B.V.] werden verschillende bescheiden uitgeleverd:
autofactuur d.d. 03-05-2006 met nummer [nummer 2] voor de aankoop van een Land
Rover met chassisnummer eindigend op [chassisnummer A] voor een bedrag van € 52.529,26
exclusief BTW door [medeverdachte A te plaats];
orderbevestiging d.d. 27-07-2006 op naam van [medeverdachte A] te [plaats] te
Spanje voor voornoemde auto en wederom een bedrag van € 52.529,26;
creditfactuur op naam van [medeverdachte A te plaats] d.d. 28-07-2006 met
nummer [nummer 3] ter creditering van factuur met nummer [nummer 2];
creditfactuur op naam van [medeverdachte A] te Benalmadea d.d. 28-07-2006 met
nummer [nummer] ter creditering van factuur met nummer [nummer 2];
factuur op naam van [medeverdachte A] te [plaats] d.d. 28-07-2006 met nummer
[nummer 5] ter correctie van factuur [nummer];
factuur op naam van [medeverdachte A] te [plaats] d.d. 28-07-2006 met nummer
[nummer 6] met een factuurbedrag van € 52.529,26.
Bij onderzoek in de administratie van [naam 4 Lease B.V.] werd aangetroffen een bankafschrift van rekeningnummer [nummer] ten name van [naam 3 B.V.] waarbij op 9 mei 2006 een bedrag van € 52.529,26 werd betaald aan [bedrijf naam 7]. Als omschrijving wordt onder andere vermeld "spoedoverboeking factuurnummer [nummer 2].
Tussen een stapel losse bescheiden in de showroom van de [adres] werd onder
andere aangetroffen een doorslag van een verkoopfactuur met nummer [nummer 7] van [naam 1 VOF] d.d. 21-06-2006, betreffende de verkoop van een Landrover met chassisnummer dat eindigt op [chassisnummer A], aan[bedrijf 8 te plaats] voor een bedrag van € 62.500,00
(in dit bedrag zit een bedrag van € 9.979,00 BTW). Achter deze factuur zat een handgeschreven notitie waarbij aan [medeverdachte A] (lees [medeverdachte A]) verzocht werd om een factuur te maken ter hoogte van € 62.500,00 inclusief BTW en excl. BPM.
In zowel de administratie van autobedrijf [naam 3 B.V.]., als van [naam 4 Lease BV], als van [naam 1 VOF] is geen inkoopfactuur aangetroffen ter zake van de Landrover. Tevens werd in de administratie van [naam 1 VOF] ter zake van de verkoop van de Landrover aan [bedrijf 8] geen verkoopfactuur aangetroffen.
Teneinde te kunnen vaststellen of de Landrover inderdaad door [bedrijf 8 te plaats] (hierna [bedrijf 8]) was gekocht, van wie deze auto was gekocht, welk bedrag er voor deze auto was betaald en welke factuur er in de administratie van [bedrijf 8] aanwezig was, is op 25 augustus 2008 een vordering ter inbeslagneming gedaan bij [bedrijf 8].
Ter zake van de inkoop van de Landrover door [bedrijf 8] werd een factuur overgelegd
welke was gedateerd op 21 juni 2006 en welke was voorzien van factuurnummer [nummer 7].
[bedrijf 8]13 verklaarde ter zake deze factuur dat hij deze heeft ontvangen van [naam 1 VOF].
Ter zake van de aankoop wist hij dat deze auto te koop stond bij [bedrijf 7 te plaats], en dat het een nieuwe auto betrof welke door [medeverdachte A] besteld was. [accountant] verklaarde hierover: "Gelet op het feit dat deze factuur niet in de administratie van [kantoor] voorkomt houdt dit in dat het BTW bedrag van deze factuur op geen enkele aangifte omzetbelasting van [naam 1 VOF] is afgedragen aan de fiscus. De aangifte over het tweede kwartaal 2006 van [naam 1 VOF] is dan ook onjuist".
Eenzelfde situatie als hiervoor m.b.t. tot een orderbevestiging deed zich voor ten aanzien van een tijdens de doorzoeking in het voornoemde pand op de [adres] tussen de stapel losse bescheiden aangetroffen handgeschreven factuur14 van [naam 1 VOF] met nummer [nummer 9], d.d. 28-02-2006, hetgeen deed vermoeden dat [naam 1 VOF] aan [bedrijf 9 te plaats] een Range Rover TDV 6 Sport met chassisnummer [chassisnummer B] had verkocht voor een bedrag van € 60.000,00 inclusief een bedrag van € 9.579,83 BTW.
Teneinde te kunnen vaststellen welke gegevens terzake van de aankoop van de Landrover bij [naam A] aanwezig zijn, is d.d. 8 september 2008 een vordering op grond van artikel 81 AWR gedaan.
Inbeslaggenomen bescheiden bij occasioncentrum [naam A] en getuigenverhoor van
[naam A]15 deden vermoeden dat de Landrover door occasioncentrum [naam A] was gekocht van [naam 1 VOF] voor een bedrag van € 60.500,00;
dat dit bedrag door [naam A] ook was overeengekomen met [naam 1 VOF];
dat het bedrag van € 9.659,66 aan BTW hetgeen op de factuur is vermeld door Boks
als voorbelasting is verrekend met de fiscus;
er in eerste instantie, vermoedelijk abusievelijk, een factuur van [naam 1 VOF] is
verstuurd naar [naam A] voor een bedrag van € 60.000,00;
dat deze factuur door [naam A], na telefonisch contact te hebben gehad met J.W.
Auto's, is teruggestuurd naar [naam 1 VOF];
dat door [naam 1 VOF] vervolgens een factuur ter hoogte van € 60.500,00 aan [naam A] is
verstrekt;
er per kas d.d. 24 juni 2006 een bedrag van € 60.500,00 is betaald aan [naam 1 VOF].
Over de factuur van [naam 1 VOF] aan [bedrijf 9] met nummer [nummer 9], d.d.
28-02-2006 met een factuurbedrag van € 60.500,00 heeft [accountant] verklaard16:
"De lay-out van deze factuur komt mij bekend voor. Het is een door [verdachte B]
handgeschreven factuur. Ik herken zijn handschrift. Om vast te kunnen stellen of deze
factuur bij [kantoor] in de administratie is verwerkt moet ik navragen bij één van mijn
medewerkers. Ik zal dit gelijk voor u nakijken".
Nadat [accountant] e.e.a. in de administratie had nagekeken verklaarde hij: "Ik ben e.e.a. nagegaan en ben tot de conclusie gekomen dat de in- en verkoopfactuur van deze auto niet in de administratie van zowel [naam 1 VOF] als wel van autobedrijf [medeverdachte A] B. V. voorkomt. lk kan dan ook stellen dat ik deze factuur vandaag voor het eerst zie".
Op de vraag wat er is gebeurd met het bedrag van € 9.659,66 aan BTW dat op deze
factuur in rekening is gebracht verklaarde [accountant]: "Deze is niet in de aangifte over het 1e kwartaal van 2006 van [naam 1 VOF] meegenomen terwijl dit wel had gemoeten. Betreffende aangifte is hierdoor onvolledig en onjuist. Ook kan ik stellen dat dit bedrag aan BTW in geen enkele ander aangifte omzetbelasting aan de fiscus is afgedragen".
"Ik had de betreffende factuur van [naam 1 VOF] cq [verdachte B] en/of [medeverdachte A] moeten ontvangen".
Bij [bedrijf 8 te plaats] werd onder andere een factuur van [naam 1 VOF] met factuurnummer [nummer 8] d.d. 3-11-2006 in beslag genomen17, aangaande een Ferrari waarop een bedrag van € 29.951,00 aan BTW in rekening werd gebracht. In de administratie van [naam 1 VOF] werd deze factuur niet aangetroffen.
[accountant]18 heeft hierover verklaard: "Dit is weer het handschrift van [verdachte B] ook is de factuur ondertekend door [verdachte B]" en "Bij controle is vastgesteld dat betreffende factuur niet in de administratie van [kantoor] voorkomt".
Op de vraag of [accountant] kon verklaren over de juistheid van de aangifte omzetbelasting 4e kwartaal 2006 van [naam 1 VOF] verklaarde hij: "Gelet op het feit dat deze factuur niet in de administratie van [kantoor] voorkomt, houdt dit in dat het BTW bedrag van deze factuur op geen enkele aangifte omzetbelasting van [naam 1 VOF] is afgedragen aan de fiscus. De aangifte over het 4e kwartaal 2006 van [naam 1 VOF] is dan ook onjuist".
Bij het dossier zijn gevoegd de aangiften omzetbelasting ten name van [naam 1 VOF] over het eerste kwartaal 200619, tweede kwartaal 200620, vierde kwartaal 200621, eerste kwartaal 200722 en oktober 200723.
[accountant] heeft onder meer verklaard24:
Aan de hand van de bescheiden die door [medeverdachte A] en Westerink aan mij worden aangeleverd, worden deze onder meer in de aangiften omzetbelasting verwerkt en verzonden.
"De aangiften worden allemaal vooraf besproken met [medeverdachte A] en [verdachte B]. In verband met de liquiditeiten. Het meeste heb ik telefonisch contact met [medeverdachte A], omdat hij in feite de baas is. Daarbij komt dat [verdachte B] vroeger bij [medeverdachte A] in dienst is geweest en dan heb je altijd het idee dat [medeverdachte A] de baas is".
en
"[medeverdachte A] is uiteindelijk degene die aan de touwtjes trekt. Dit geldt eveneens voor
het bedrijf van [verdachte B]. Heel veel ad hoc beslissingen worden door [medeverdachte A] genomen. De autobranche is een heel lastige branche voor financiering. Het
gaat vaak om hele grote bedragen. [medeverdachte A] is een echte handelaar en in dat
financiële spanningsveld heeft [medeverdachte A] uiteindelijk de beslissende stem".
en
Over de rol van [verdachte B] bij [verdachte B] auto's VOF verklaarde [accountant]:
"[verdachte B] is meer ondersteunend in de verkoop en in de aflevering. [verdachte B] wordt geïnformeerd en geïnstrueerd door [medeverdachte A].
[accountant] heeft ten aanzien van [verdachte B] verklaard dat hij één keer per kwartaal van [verdachte B] de administratie van [naam 1 VOF] krijgt. [verdachte B] verzorgt de in- en verkoop zelf en wij verzorgen de verwerking van alle documenten in het financiële pakket (de dagboeken).
"Indien er vragen zijn over de administratie wordt er contact opgenomen met [verdachte B]
Westerink. [verdachte B] kan de vragen zelfstandig beantwoorden.
Voorheen, dat was ik denk medio juli 2007 was [medeverdachte A] medefirmant bij [naam 1 VOF]
VOF, maar deze is toen teruggetreden ten gunste van zijn zoon.
Verdachte heeft ten aanzien van de 21 verkoopfacturen van [naam 1 VOF] aan autobedrijf [naam 3 B.V.]. bij de politie verklaard25 dat hij deze facturen heeft gemaakt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de handgeschreven factuur van [naam 1 VOF] nr. [nummer 8], doorgenummerde dossierpagina 1146, niet door hem is getekend. De rechtbank heeft vergelijkenderwijs gekeken naar de handtekeningen op andere facturen van [naam 1 VOF], te weten de facturen doorgenummerde dossierpag. 1003, 1150, 1151, 1152, 1153 en 1154, maar ook naar de handtekening die verdachte heeft gezet onder zijn verklaring van 27 mei 2008 (pag. 143). De rechtbank ziet daarin niet zodanige verschillen dat de handtekening op voormelde facturen niet de handtekening van verdachte zou kunnen zijn, terwijl ook niet aannemelijk is gemaakt wie deze handtekeningen dan wel zou kunnen hebben gezet. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de onder de verschillende handmatige facturen geplaatste handtekeningen van verdachte afkomstig zijn en hij daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de juistheid van die stukken heeft aanvaard.
Uit de verklaringen van met name [accountant] blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte A] een actieve rol heeft gespeeld ten aanzien van de aangiften en de verantwoording aan de fiscus, dat de aangiften in overleg met hen tot stand zijn gekomen en hun goed bevinden hadden.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de volgende bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
De vennootschap onder firma [naam 1 VOF] en/of [naam 2 VOF] op tijdstippen omstreeks de periode 1 mei 2006 tot en met 31 november 2007 in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de aangiftetijdvakken eerste kwartaal 2006 en/of tweede kwartaal 2006 en/of vierde kwartaal 2006 en/of eerste kwartaal 2007 en/of oktober 2007, onjuist of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de vennootschap onder firma [naam 2 VOF] telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte tezamen en in vereniging met andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Zij heeft daarbij onder meer betrokken het ontstane nadeel en het ontwrichtend effect van dit soort feiten op het economische verkeer. Tevens heeft de officier rekening gehouden met een matigende werking op de strafeis van een overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen voor haar reden vormt om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te eisen.
Door de raadsman is aangevoerd dat voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. Bovendien dient rekening te worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn met 22 maanden. De fiscale consequenties zijn volgens de raadsman bovendien dermate groot dat het lange tijd zal duren voordat verdachte weer enig perspectief zal hebben.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd in het kader van zijn autohandel de fiscus benadeeld door onjuiste aanslagen omzetbelasting in te dienen. Door deze onjuiste opgaven is te weinig belasting geheven, waardoor de verdachte de fiscus in het bijzonder en daarmee de maatschappij in het algemeen voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld. Het benadelingsbedrag bedraagt ongeveer € 214.000,00, alleen al voor zijn eigen VOF. Verdachte heeft door zijn handelen de integriteit van afnemers en leveranciers van bedrijven in de autobranche geschaad.
De rechtbank weegt tevens dat verdachte in het samenwerkingsverband dat hij is aangegaan met [medeverdachte A] een - ondergeschikte - rol heeft vervuld.
Ten voordele van verdachte weegt dat hij geen relevant strafblad heeft.
De rechtbank weegt tevens dat de verdachte al aanzienlijke gevolgen heeft ondervonden van zijn handelwijze door de naheffing die hem door de fiscus is opgelegd.
Bij arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad, wat betreft de duur van de redelijke termijn, bepaald, dat voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het verloop van de zaak en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In strafzaken kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
In het onderhavige geval hanteert de rechtbank als aanvangstijdtip van de termijn 25 november 2008, de datum waarop verdachte is gehoord en in verzekering is gesteld.
Het verloop van de lange termijn tussen het begin van de vervolging en de uitspraak in deze zaak, komt voor een deel voor rekening van verdachte, nu verzoeken van de kant van de verdediging hebben geleid tot vertraging in de afdoening van deze zaak. Het totale tijdsverloop bedraagt 52 maanden. Daarvan komen voor rekening van verdachte 4 maanden, zodat de rechtbank rekening zal houden met een termijnverloop van 48 maanden dat niet aan verdachte te wijten is. Daarvan dienen dan 24 maanden als maximaal toelaatbare termijn te worden afgetrokken, zodat voor de toe te passen strafvermindering 24 maanden overblijven, hetgeen een vermindering van de op te leggen straf met 15 % zou kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om een gematigder werkstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
medeplegen van feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Troost en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2012.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal van de FIOD-ECD vestiging Almelo, gedateerd 13 januari 2009, opgemaakt door de opsporingsambtenaren bij de Belastingdienst/FIOD-ECD [namen] (voor zover niet anders is vermeld)
2 Stamproces-verbaal doorgenummerde dossierpag. 13 in samenhang met proces-verbaal AH-003, doorgenummeerde dossierpag. 488
3 Proces-verbaal AH-005, verwerking 23 inkoop BTW-facturen van autobedrijf [naam 3 B.V.]., doorgenummerde dossierpag. 520, 521 en 522
4 Proces-verbaal van ambtshandeling AH-005-01, doorgenummerde dossierpag. 525 en 526
5 Stamproces-verbaal relaas verbalisanten, doorgenummerde dossierpag. 13, 14, 15, 16, alsmede doorgenummerde dossierpag. 752 e.v.
6 Overzichtsproces-verbaal, doorgenummerde dossierpag. 3 en 10
7 Verklaring [accountant]s, doorgenummerde dossierpag. 632 en 633
8 Proces-verbaal van ambtshandeling AH-000-5, doorgenummerde dossierpag. 367
9 Bijlage 8, doorgenummerde dossierpag. 450 e.v., in samenhang met bijlage D-004-01, doorgenummerde dossierpag. 846 e.v.
10 Stukken rogatoire commissie 318/08 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken Spanje d.d. 26 april 2010 in de Spaanse taal en de daarbij behorende vertalingen in de Nederlandse taal
11 Stamproces-verbaal, doorgenummerde dossierpag. 35, in samenhang met de verklaring van [accountant]s, doorgenummerde dossierpag. 203.
12 Proces-verbaal van ambtshandeling AH-016-1, doorgenummerde dossierpag. 599 t/m 601
13 Verklaring [bedrijf 8], doorgenummerde dossierpag. 275, 276
14 Proces-verbaal van ambtshandeling AH-016-2, doorgenummerde dossierpag. 602 t/m 604
15 Verklaring [naam A], doorgenummerde dossierpag. 253 t/m 255
16 Verklaring [accountant], doorgenummerde dossierpag. 214 en 215
17 Stamproces-verbaal doorgenummerde dossierpag. 47 en 48
18 Verklaring [accountant]s, doorgenummerde dossierpag. 217 en 218
19 Bijlage D-012-1 en 1a
20 Bijlage D-012-2 en 2a
21 Bijlage D-012-4 en 4a
22 Bijlage D-012-5 en 5a
23 Bijlage D-012-8 en 8a
24 Verklaring [accountant], doorgenummerde dossierpag. 188 t/m 190
25 Verklaring verdachte, doorgenummerde dossierpag. 143