ECLI:NL:RBZUT:2012:BX4210

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-950590-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kropman
  • A. Prisse
  • J. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak met onvoldoende bewijs

In de zaak tegen verdachte E, die beschuldigd werd van mensenhandel, heeft de Rechtbank Zutphen op 26 juni 2012 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De tenlastelegging betrof het werven, vervoeren en uitbuiten van slachtoffer C, waarbij gebruik werd gemaakt van dwang en geweld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende ondersteunend bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting, zoals vereist onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank benadrukte dat enkel de verklaring van getuige C belastend was voor de verdachte, terwijl andere bewijsstukken niet voldoende waren om de beschuldigingen te staven. De rechtbank verwees naar de noodzaak van meerdere bewijsbronnen om tot een veroordeling te komen, zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie en de raadsman pleitten beide voor vrijspraak, wat de rechtbank uiteindelijk heeft gehonoreerd. De uitspraak benadrukt de strenge eisen die aan bewijs worden gesteld in strafzaken, vooral in zaken van mensenhandel, waar de bescherming van de slachtoffers en de integriteit van de rechtsgang voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950590-10
Uitspraak d.d. 26 juni 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte E],
geboren te [plaats, 1987],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2012.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus
2008 tot en met 31 december 2008 te Apeldoorn en/of Deventer en/of Geleen
en/of Linne en/of Amsterdam en/of Nijmegen in elk geval (telkens) in Nederland,
(art. 273 f SR, lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten, [slachtoffer C],
(art. 273f SR, lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of één of meer andere feitelijkheden, door fraude,
afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie,
heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met
het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer C],
en/of
(art. 273f Sr, lid 1, onder 4°)
die [slachtoffer C], (telkens) met één of meerdere van de onder 1° van artikel 273f lid 1
Sr genoemde middelen, te weten dwang en/of geweld en/of één of meer (andere)
feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, misleiding,
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van
een kwetsbare positie
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid en/of diensten
dan wel onder de onder 1° van artikel 273f lid 1 Sr genoemde omstandigheden, te
weten dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, misleiding, misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie,
enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn
mededaders(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer C] zich
daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
en/of
(art. 273f SR, lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting
van die [slachtoffer C],
en/of
(art. 273f Sr, lid 1, onder 9°)
die [slachtoffer C] (telkens) met één of meerdere van de onder 1 ° van artikel 273f lid 1 Sr
genoemde middelen, te weten dwang en/of geweld en/of één of meer (andere)
feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, misleiding,
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van
een kwetsbare positie,
heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele
handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (één of meermalen)
- die [slachtoffer C] bewogen om haar werkzaamheden als prostituee voort te zetten op
een locatie waar zij volgens verdachte en/of zijn mededader(s) meer geld kon
verdienen en/of
- die [slachtoffer C] voorgehouden dat zij geld moest verdienen ten behoeve van de
investering (door verdachte en/of zijn mededader(s)) in wietplantages en/of
een (zogenaamd) spaarplan waaruit die [slachtoffer C] dan na enige tijd maandelijks
circa 10.000 euro uitgekeerd zou krijgen en/of
- die [slachtoffer C] bedreigd en/of geïntimideerd met de opmerking dat er 'gekke
dingen' zouden gebeuren als zij geen geld voor verdachte en/of zijn
mededader(s) zou verdienen en/of met de opmerking dat zij bij verdacht en/of
zijn mededader(s) een geldschuld had die moest worden terugverdiend en/of
- (mede) bepaald waar die [slachtoffer C] als prostituee moest gaan werken en/of haar
werktijden bepaald en/of
- die [slachtoffer C] vervoerd naar de locatie waar zij haar werkzaamheden als
prostituee moest verrichten en/of
- die [slachtoffer C] verboden om met haar werkzaamheden als prostituee te stoppen en/of
- het gaan en staan van die [slachtoffer C] onder intensieve controle gehouden en/of
- die [slachtoffer C] geboden door te werken als prostituee op momenten dat zij
ongesteld was en/of
- het door die [slachtoffer C] als prostituee verdiende geld ingenomen, althans
geïncasseerd;
art 273f lid 1 ahf/sub 9° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
Aanleiding van het onderzoek
Bij de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland kwam vanaf medio 2008 via verschillende bronnen informatie binnen dat in de gemeente Apeldoorn diverse jonge volwassen vrouwen slachtoffers bleken van seksuele uitbuiting. Deze jong volwassenen werden aangezet tot prostitutie dan wel risicovol grensoverschrijdend seksueel gedrag. Op 13 februari 2009 werd een opsporingsonderzoek naar de vermeende mensenhandel gestart.
Beoordeling door de rechtbank
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
De raadsman heeft ter terechtzitting gemotiveerd vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aan de verdachte tenlastegelegde feit het navolgende.
Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) beoogt uitbuiting van personen te voorkomen en bescherming te bieden tegen de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van individuele personen.
Om tot een bewezenverklaring van het eerste lid van genoemd artikel te kunnen komen, moet er sprake zijn van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen) onder uitoefening van dwang (geweld, dreiging met geweld, fraude, misleiding, etc.) met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het niet nodig dat de verhandelde persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit.
In het arrest van 27 oktober 2009 (LJN BI7099), overweegt de Hoge Raad dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting', niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet voldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht ten opzichte van [slachtoffer C]. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan immers niet genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer C] uit te buiten. Voor oogmerk van uitbuiting is voorwaardelijk opzet niet voldoende en is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat enkel de getuige [slachtoffer C] in belastende zin over de verdachte heeft verklaard. De overige zich in het dossier bevindende stukken bieden onvoldoende ondersteunend bewijs voor een bij de verdachte aanwezig oogmerk van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank kan evenmin vaststellen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer C]. Zij verwijst daartoe onder meer naar de verklaring van getuige [verdachte E] die bij de politie heeft verklaard dat verdachte er volgens hem niet van had geprofiteerd.1
Nu er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit zonder redelijke twijfel kan worden afgeleid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer C], dient de verdachte van het hem tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Kropman, voorzitter, Prisse en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2012.
Eindnoot
1 Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte E], p. 2308, als bijlage opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0664/09-205343, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, team regionale recherche, gesloten en ondertekend op 26 november 2010.