ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7091

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580338-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
  • A. Heenk
  • J. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij mensensmokkel leidt tot verschillende strafopleggingen voor betrokken verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte B], die betrokken was bij mensensmokkel. De verdachte werd beschuldigd van het valselijk aanvragen van een visum voor verblijf in Nederland en het indienen van een onterecht asielverzoek. De feiten vonden plaats tussen februari 2008 en mei 2009, waarbij de verdachte samen met anderen handelde om de Nederlandse Staat te misleiden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het aannemen van een valse identiteit en het verstrekken van onjuiste informatie, de Nederlandse Ambassade in Teheran heeft bewogen tot de afgifte van een visum. Dit visum was bedoeld voor een familiebezoek, maar de werkelijke intentie was om in Nederland te verblijven en een huwelijkspartner te vinden. De verdachte heeft tijdens de asielprocedure een verzonnen verhaal gepresenteerd, waarin zij beweerde dat zij in Iran werd vervolgd vanwege haar seksuele geaardheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder druk stond van haar familie en medeverdachten, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om haar van strafbaarheid te ontslaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen Iraans geboortebewijs bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
meervoudige kamer
parketnummer: 06/580338-09
datum uitspraak: 13 juni 2012
tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte B]
geboren te [plaats] (Iran) op [1975],
wonende te [plaats, adres]
Raadsman: mr. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2012.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij (zich later in asielprocedure noemend [verdachte B]) in of omstreeks
de periode van de maand februari 2008 tot en met maand oktober 2008 te
's-Gravenhage en/of te Doetinchem en/of elders in Nederland en/of te Teheran
en/of elders in Iran, in elk geval in Iran, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Nederlandse Staat en/of
(medewerkers van) de Nederlandse Ambassade in Teheran heeft bewogen tot de
afgifte van een visum voor verblijf in Nederland (in verband met
familiebezoek/voor de periode 8 september 2008 tot en met 23 oktober 2008) op
naam van [verdachte B] (zich later in asielprocedure noemend [verdachte B]) en/of een sticker in verdachtes reisdocument ten bewijze van dit
verkregen visum, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar
mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een visum
aangevraagd voor familiebezoek in Nederland bij de Nederlandse Ambassade in
Teheran op naam van [verdachte B] en/of in een interview ter
verkrijging van dit visum aangegeven - zakelijk weergegeven - dat zij,
verdachte, op bezoek ging bij haar "cousin" in Nederland en/of daarbij
opgegeven dat de echtgenoot, genaamd [medeverdachte D], van die "cousin" haar referent
was: "goes to visit her cousin, is invited by husband of cousin who is
originally German living and working in Holland" en/of daarbij (vervolgens)
heeft overlegd een door haar, verdachte, ingevuld en ondertekende "application
for Schengen Visa" (blz.1560) waarin zij, verdachte, aangeeft dat zij haar
"cousin" gaat bezoeken en dat [medeverdachte D] haar host in Nederland is en/of
daarbij heeft overlegd een door die [medeverdachte D] en/of [medeverdachte C] ondertekende
zogenaamde garantstelling (blz. 1565) en/of een brief van [medeverdachte D],
ondertekend door [medeverdachte D] die haar uitnodigt voor familiebezoek in Nederland
(blz. 1566), zulks terwijl die [medeverdachte D] en diens vrouw [medeverdachte C] geen
familie van verdachte was/waren en/of het doel van het visum niet was een
bezoek aan die [medeverdachte D] en/of [medeverdachte C], maar aan haar, verdachtes zuster, die in
Nederland bekend was onder de naam [medeverdachte E] en/of teneinde in
Nederland een huwelijkspartner te vinden waardoor de Nederlandse Staat en/of
de Nederlandse Ambassade in Teheran werd(en) bewogen tot bovenomschreven
afgifte;(dossier va blz. 1402)
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht;
2.
zij in of omstreeks de periode van van de maand oktober 2008 tot en met de
maand mei 2009 te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of elders in Nederland,
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, de Nederlandse Staat en/of de Nederlandse Staatssecretaris van
Justitie te bewegen tot de afgifte van een beschikking tot het verlenen van
een verblijfsvergunning/asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van
de Vreemdelingenwet, op naam van [verdachte B] (zich eerder bij een
visumaanvraag noemend [verdachte B]), in elk geval van enig goed, met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van haar
mededader(s), althans alleen, vanuit Nederland naar Schiphol is gegaan en/of
(vervolgens) een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning bepaalde
tijd in Nederland/asielaanvraag in Nederland op naam van [verdachte B]
en/of terwijl zij, verdachte, daarbij en/of tijdens de daarbij behorende
gehoren heeft verzwegen in bezit te zijn van een visum voor familiebezoek in
Nederland op naam van [verdachte B] en/of heeft verzwegen dat
verdachte op die visumbasis in Nederland verbleef en/of bij haar
verblijfsvergunningsaanvraag/asielaanvraag en/of de daarbij behorende gehoren
heeft verteld dat zij (rechtstreeks) uit Iran kwam en/of bij haar
verblijfsvergunningsaanvraag/asielaanvraag en/of de daarbij behorende gehoren
heeft opgegeven te zijn [verdachte B] en/of bij die gehoren behorende
bij die aanvraag een door verdachte en/of verdachtes mededader(s) verzonnen
vluchtverhaal heeft verteld ((te weten: dat zij, verdachte, lesbisch was en/of
in Iran gedwongen werd toe te geven dat zij lesbisch was en/of (derhalve) in
Iran vervolgd en/of gemarteld werd en/of in Iran bedreigd werd door haar
familie en/of daarom uit Iran was gevlucht, althans een verhaal van gelijke
aard en/of strekking)) en/of (vervolgens) bij die
verblijfsvergunningsaanvraag/ asielaanvraag en/of de daarbij behorende
gehoren, littekens op haar rug heeft getoond en/of daarbij heeft verteld dat
deze door martelingen in Iran waren veroorzaakt terwijl deze bij verdachte
opzettelijk werden aangebracht ter ondersteuning van het verzonnen
vluchtverhaal, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;(dossier va blz. 1402)
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Naar aanleiding van anonieme informatie over vermeende mensensmokkel van Iraniërs naar Nederland werd op 23 januari 2009 door de vreemdelingenpolitie een opsporingsonderzoek tegen onder meer de verdachte gestart. Ten behoeve van het onderzoek werden meerdere telefoonaansluitingen getapt en bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van justitie dossiers opgevraagd. Op 6 mei 2009 werd [verdachte B] nader gehoord door de IND. Naar aanleiding van een aangifte van de IND op 14 mei 2009 werd op 18 mei 2009 [verdachte B] aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar onder 1 tenlastegelegde, aangezien niet bewezen kan worden dat het valse voorwendsel van een familierelatie, te weten dat zij de nicht van [medeverdachte C] zou zijn, heeft geleid tot afgifte van het visum. De raadsman heeft daarbij verwezen naar aan het dossier toegevoegde emailcorrespondentie van 18 augustus 2010 met een medewerkster van de Nederlandse ambassade in Teheran, waaruit naar voren komt dat familierelaties niet bepalend zijn voor de afgifte van visa aan Iraniërs. Bepalend is slechts of er vestigingsgevaar bestaat en of er garanties zijn voor de kosten van verblijf en terugkeer naar Iran.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde, dat betrekking heeft op de asielaanvraag, is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de aan verdachte ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft terechtzitting bekend de haar verweten feiten te hebben gepleegd, maar zij heeft daaraan toegevoegd dat zij daartoe is gekomen doordat zij werd bedreigd.2
[verdachte B] heeft verklaard3 dat haar echte naam luidt [verdachte B] en dat zij op 7 oktober 2008 op Schiphol te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen, welk asielverzoek op 8 oktober 2008 in behandeling is genomen. Bij het asielverzoek heeft zij de naam [verdachte B] opgegeven. Haar zwager heeft haar in oktober naar Schiphol gebracht en haar gezegd dat zij langs de paspoortcontrole moest gaan en een stempel voor uitreis moest halen en dat zij vervolgens haar paspoort en ticket moest vernietigen en asiel moest aanvragen. Zij had een visum voor een maand gekregen, maar haar zwager bij wie zij verbleef wilde haar niet terug laten gaan naar Iran. Haar zus [medeverdachte E] en haar man hadden besloten haar naar Nederland te halen. [medeverdachte E] heeft haar verteld dat vrienden haar zouden uitnodigen. Omdat de man van deze vrouw Duitser was dachten ze dat het dan makkelijker was een visum te krijgen. Op een donderdag in juni 2008 is zij bij de ambassade in Teheran geweest voor de visumaanvraag. Zij was op uitnodiging van een kennis van haar zus in Nederland. Haar zwager zei dat zij asiel moest aanvragen en dat hij er voor zou zorgen dat zij in Nederland kon blijven en dat hij een asielverhaal voor haar zou maken, zodat zij gegarandeerd in Nederland kon blijven. Hij heeft haar een verzonnen verhaal geleerd en ook het bewijs van marteling toegebracht. Met een heet gemaakte metalen staaf heeft hij in haar rug gebrand. Hij heeft haar gezegd dat zij haar tickets moest vernietigen en dat zij een door hem verzonnen valse naam moest opgeven. Zij was op 9 september 2008 in Nederland aangekomen op uitnodiging van [medeverdachte D] en zijn vrouw, welke laatste zich voordeed als haar nichtje. Feitelijk verbleef zij bij haar zus [medeverdachte E] en haar zwager [medeverdachte A] op een adres aan de [adres 1 te plaats]. Zij heeft ook nog een aantal maanden in een woning van haar zus [medeverdachte E] aan de [adres 2 te plaats] gewoond. Haar zwager heeft hetzelfde gedaan bij haar zus: hij heeft een asielverhaal verzonnen en littekens op haar rug aangebracht en haar familienaam veranderd. Het hele verhaal bij haar asielaanvraag is verzonnen en gelogen. Zij is niet lesbisch. [medeverdachte A] heeft tegen haar gezegd dat zij zonder martelen geen asiel zou krijgen De littekens op haar rug zijn door [medeverdachte A] aangebracht waar [medeverdachte E] bij was. Dat was ongeveer veertien dagen voordat zij naar Schiphol ging voor haar asielaanvraag.
Een paar maanden voordat zij naar Nederland kwam was er sprake van een man waaraan zij gekoppeld zou kunnen worden. Koppelen is normaal in Iran, [medeverdachte E] is op dezelfde manier getrouwd. Zij had haar aan een man voorgesteld, wat niets is geworden. Zij heeft [getuige A] een paar dagen voordat haar visum verliep ontmoet. Zij is op 8 april 2009 verhuisd naar de woning van [getuige A]. [medeverdachte A] en [medeverdachte E] hebben bemiddeld in de relatie tussen haar en [getuige A]. Toen de relatie met hem eenmaal een feit was, maakten ze echter problemen. [medeverdachte A] belde met de mededeling dat de vrouw die haar had uitgenodigd had gezegd dat zij € 6000,- wilde hebben, anders zou zij naar de politie gaan. [medeverdachte A] heeft haar daarna een week lang telefonisch geterroriseerd en bedreigd. [getuige A] heeft daarop gezegd het geld wel te willen betalen, maar dat hij dan die vrouw wilde spreken om er zeker van te zijn dat zij geen tweede keer geld zou vragen. [medeverdachte A] zei dat het geld via hem betaald moest worden, omdat zij anders de politie zou sturen.
Er is onderzoek gedaan naar de littekens op de rug bij [verdachte B].4 Een forensisch arts heeft ongeveer dertig langwerpige pigmentverkleuringen waargenomen.5 Deze littekens kunnen passen bij bij een verhitte (dunne) staaf die wat diepere tweedegraads brandwonden heeft veroorzaakt.
In het dossier is aanwezig een ondertekende 'Aanvraag tot het verlenen van een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd' ten name van [verdachte B], geboren op [1985] te [plaats], gedateerd 8 oktober 20086, alsmede een bij deze aanvraag behorend Rapport van eerste gehoor7 en een Rapport van Nader Gehoor8. Uit deze gehoren volgt onder meer dat [verdachte B] heeft verklaard dat:
zij haar leven moest redden (p. 1.505)
zij op 4 september 2008 door de autoriteiten was aangehouden en vastgehouden tegen haar wil (p. 1.505) en dat zij twee dagen heeft vastgezeten en toen op borg is vrijgekomen (p. 1.509)
zij nimmer een authentiek op haar naam gesteld paspoort in bezit heeft gehad (p. 1.506)
haar mishandelingen ter ondersteuning van het asielrelaas duidelijk zijn, een soort levend document (p. 1.507)
zij lesbisch is (p. 1.536)
zij is mishandeld en gemarteld (onder meer: p. 1.536, p. 1.543, p. 1.545)
zij (onder meer) haar seksuele geaardheid moest bekennen (p. 1.542/1.543)
zij haar broer op het (politie)bureau in Iran tegen de autoriteiten hoorde zeggen dat ze haar er uit moesten laten en dat zij (de familie) haar zelf zouden vermoorden (...) dat zij een schandvlek was (...) en dat als zij daar levend vandaan zou komen de familie haar zou vermoorden (p. 1.536 en verder onder meer: p. 1545)
zij voorlopig vrij was tot de rechtszitting (p. 1.543)
haar terugkeer naar Iran gelijk staat aan de dood (p. 1.546).
Bij de visumaanvraag van [verdachte B] is gevoegd een aan de ambassade in Teheran gerichte en ondertekende brief van [medeverdachte D], gedateerd 19 februari 2008, inhoudende een uitnodiging voor een familiebezoek van [verdachte B]9, alsmede een garantverklaring van [medeverdachte D] voor de kosten van verblijf in Nederland van genoemde [verdachte B] ten behoeve van de gemeente Doetinchem, welke garantverklaring is vergezeld van een verklaring van toestemming van de echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner, [medeverdachte C].10
Op 5 maart 2010 is door de IND aangifte gedaan tegen [verdachte B] alias [verdachte B] en [medeverdachte D] en zijn echtgenote [medeverdachte C] terzake valsheid in geschrift en oplichting.11 Deze aangifte houdt in:
Op 8 oktober 2008 diende een vreemdelinge die op gaf te zijn: [verdachte B], geboren te [plaats] op [1975], van Iraanse nationaliteit, een aanvraag in om verlening van een vergunning voor asiel in Nederland. Betrokkene is op 8 oktober 2008 in het aanmeldcentrum Schiphol gehoord over haar asielverzoek. Betrokkene heeft verklaard dat de naam van haar vader [vader verdachte B] en de naam van haar moeder [moeder verdachte B] is. Uit ambtshalve verkregen informatie, afkomstig uit een onderzoek door de vreemdelingenpolitie Winterswijk is gebleken dat een vreemdelinge van Iraanse nationaliteit, genaamd [verdachte B], geboren te [plaats] op [1975], van Iraanse nationaliteit met gebruikmaking van een nationaal Iraans paspoort en een visum naar Nederland is gekomen. Het paspoort is genummerd [nummer] en staat op naam van [verdachte B]. Het visum is genummerd [nummer] en is afgegeven door de Nederlandse ambassade in Teheran. Het Nederlandse visum was geldig van 8 september 2008 tot en met 23 oktober 2008. In de visumaanvraag heeft de vreemdelinge verklaard dat zij de nicht is van de echtgenote van de referent. De echtgenote van de referent is genaamd [medeverdachte C] e.v. [medeverdachte D], geboren op [1965 in plaats], nationaliteit Nederlandse.
Verder verklaarde [verdachte B] in de visumaanvraag dat de naam van haar vader [vader verdachte B] is en de naam van haar moeder [moeder verdachte B]. Gelet op deze informatie rees bij de vreemdelingenpolitie het vermoeden dat [verdachte B] en [verdachte B] een en dezelfde persoon betrof. Ook bleek uit het onderzoek van de vreemdelingenpolitie dat de vreemdeling niet een nicht is van [medeverdachte C]. Tijdens de gehoren van [verdachte B] van respectievelijk 8 oktober 2008 en 5 januari 2009 heeft betrokkene niet aangegeven dat zij gereisd zou hebben met gebruikmaking van haar eigen Iraanse paspoort met daarin een visum voor Nederland. De opgegeven nicht van betrokkene, [medeverdachte C] en haar echtgenoot, [medeverdachte D], worden evenmin genoemd in de gehoren. Doordat betrokkene mogelijk een valse naam of hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen, en doordat de vreemdeling en [medeverdachte D] en [medeverdachte C], de referenten, onjuiste informatie over de familierelatie hebben verstrekt werd getracht de IND te bewegen tot afgifte van enig goed. In het dossier is aanwezig bedoelde visumaanvraag met als verblijfsdoel 'family visit' alsmede het in dat kader gehouden interview met de opgave 'goes too visit her cousin, she is invitedby husband of cousin who is originally German living and working in Holland'.
[medeverdachte D] heeft verklaard12 dat omstreeks januari/februari 2008 zijn vrouw aan hem heeft gevraagd of hij voor een vriend genaamd [medeverdachte A] een uitnodiging wilde versturen om de zus van zijn vrouw naar Nederland te laten komen. In eerste instantie heeft hij daar nee op gezegd, maar na lang aandringen van zijn vrouw heeft hij er uiteindelijk mee ingestemd en hebben ze een dergelijke uitnodiging verstuurd aan de gemeente en hebben ze op het gemeentehuis een garantverklaring ingevuld. Deze stukken hebben ze vervolgens naar [verdachte B] gestuurd en zij is ermee naar de ambassade in Teheran gegaan. [verdachte B] heeft een visum gekregen en is afgereisd naar Nederland. Van zijn vrouw heeft hij gehoord dat het de bedoeling was om haar zus [medeverdachte E], de vrouw van [medeverdachte A], te bezoeken in Nederland.
Ongeveer twee weken eerder was zijn vrouw gebeld door een man die in de Iraanse taal had gevraagd of zij € 6.000,- hadden gekregen. De man had van [medeverdachte A] gehoord dat zij € 6.000,- wilden hebben. Hij had dat bedrag aan [medeverdachte A] betaald. Zij hebben dat bedrag echter niet ontvangen.
[medeverdachte C], heeft verklaard13 dat zij in 2008 een garantieverklaring heeft ondertekend om een visum aan te vragen voor een Iraanse vrouw. Zij heeft aan haar man gevraagd de verklaring af te geven. [medeverdachte A] heeft haar begin 2008, in januari/februari 2008, gebeld en haar gevraagd een garantstelling af te geven voor een visumaanvraag van een vrouw genaamd [verdachte B].
Haar man [medeverdachte D] heeft de garantverklaring opgesteld aan de hand van de gegevens die zij hem heeft verstrekt. Van [medeverdachte A] moest zij op het formulier vermelden dat [verdachte B] een nicht van haar was. Nadat de garantverklaring was ingevuld zijn zij naar de gemeente gegaan en is het formulier opgestuurd naar [verdachte B] in Iran. [verdachte B] is geen familie van haar.
Ongeveer tien dagen vóór het verhoor werd zij gebeld door een man die zich voorstelde als [getuige A] en die zei dat hij was getrouwd met [verdachte B]. Hij zei dat hij € 6.000,- aan [medeverdachte A] had gegeven omdat zij [verdachte B] hadden uitgenodigd om naar Nederland te komen. Hij vroeg waarom zij dan toch naar de gemeente of de politie was gegaan om alles te verklappen. Zij heeft tegen hem gezegd dat zij die € 6.000,- niet had ontvangen.
Verder heeft [medeverdachte C] verklaard te weten dat [verdachte B] nadat zij op een visum in Nederland was gekomen zich op haar rug met een pin brandwonden heeft laten aanbrengen door [medeverdachte A] om zo te fingeren dat zij door de Iraanse overheid was gemarteld. [medeverdachte A] heeft haar ook aangeraden om op de luchthaven haar paspoort te verscheuren en asiel aan te vragen.
[getuige A] heeft verklaard14 dat hij een aantal maanden geleden was benaderd door [medeverdachte A] met de vraag of hij wellicht belangstelling had voor een relatie met zijn schoonzus [verdachte B]. Hij was in de veronderstelling dat zij in Nederland was op een toeristenvisum. Op 7 maart 2009 is hij naar [naam A] gegaan in Zoetermeer, van wie hij toestemming kreeg om met [verdachte B] uit te gaan en onder één dak te slapen, waarna zij naar het huis van [medeverdachte A] in Doetinchem zijn gegaan. Hij heeft [medeverdachte A] op 8 april 2009 een bedrag van € 6.000,- betaald, welk bedrag [medeverdachte A] naar eigen zeggen had moeten betalen aan [medeverdachte C] (fonetisch) en haar Duitse man om garant te staan voor het visum. Hij heeft [medeverdachte A] te verstaan gegeven dat hij niets meer met hem te maken wilde hebben omdat [medeverdachte A] en zijn vrouw leugens hadden verteld; onder andere hadden ze hem niet verteld dat [verdachte B] een asielaanvraag had ingediend.
Omdat hij € 6.000,- veel geld vond heeft hij zelf telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte C]. [medeverdachte C] vertelde dat zij geen cent hadden ontvangen van [medeverdachte A]. [medeverdachte C] vertelde dat zij door [medeverdachte A] werd bedreigd. Verder heeft hij verklaard dat hij de littekens/brandwonden op de rug van [verdachte B] heeft gezien en dat hij zijn verbazing heeft geuit over het feit dat zij dit heeft laten gebeuren. Zij vertelde dat zij dit op aanraden van [medeverdachte A] en haar zus heeft laten doen omdat ze anders niet in Nederland kon blijven. [medeverdachte A] heeft die verwondingen met een gloeiende staaf aangebracht.
[getuige A] heeft later nog nader verklaard dat [medeverdachte A] enige tijd voordat [verdachte B] naar Nederland kwam bij hem in Ede kwam met een foto en vroeg of hij belang had bij een huwelijk met de zus van zijn vrouw. [getuige A] zou dat dan verder moeten regelen, maar toen hij zei dat hij niets zou doen zei [medeverdachte A] dat hij een visum voor haar zou regelen zodat zij naar Nederland kon komen. Enige tijd daarna is hij bij [medeverdachte A] en zijn vrouw [medeverdachte E] in Doetinchem geweest, waarbij onder meer is gesproken over een huwelijk met [verdachte B] als zij naar Nederland zou komen. Tijdens die gesprekken zei [medeverdachte A] dat zij wel iemand kenden die voor een visum konden zorgen.
Enkele weken later vertelde [medeverdachte A] hem dat het verkrijgen van het visum € 1.500,- of € 1.600,- moest kosten. Eigenlijk is er nooit direct gezegd dat hij dat geld zou moeten betalen. [medeverdachte A] zei dat hij alles zou regelen en hij, [getuige A], ging er dus niet van uit dat hij dat moest betalen. Ongeveer twee weken later had hij een telefoongesprek met [verdachte B], waarin zij aangaf niet te willen trouwen en terug te willen naar Iran. Een aantal weken later hoorde hij van de broer van [medeverdachte A] dat [verdachte B] asiel had aangevraagd. Een paar dagen later was [medeverdachte A] bij zijn broer geweest en had hem verteld dat hij wel wist hoe je asiel moest aanvragen en hoe je zo'n aanvraag in elkaar moest zetten. Op dat moment heeft hij daarover geen discussie met [medeverdachte A] gehad, omdat zijn contact met [verdachte B] over was. Later heeft [verdachte B] hem verteld dat zij onder druk van haar zus het contact met hem had verbroken.
[medeverdachte A] heeft hem om € 6.000,- gevraagd. Hij vertelde dat 'die vrouw' € 6.000,- wilde hebben en dat zij als dit niet betaald werd naar de politie zou gaan. Hij heeft [medeverdachte C] gebeld en gezegd waarom zij [verdachte B] had verraden; zij had toch € 6.000,- ontvangen. [medeverdachte C] vertelde dat zij van [medeverdachte A] helemaal geen geld had gekregen.
[getuige B] heeft verklaard15 dat [medeverdachte A] overal heeft gevraagd of iemand een uitnodigingsbrief kon schrijven voor [verdachte B]. [medeverdachte A] wilde daarvoor betalen. Hij, [getuige B] wilde die brief niet schrijven. [medeverdachte A] heeft hem verteld dat hij blij was dat [verdachte B] naar Nederland kwam en dat [medeverdachte C] uiteindelijk de uitnodigingsbrief had verstuurd. [medeverdachte A] had tegen [medeverdachte C] gezegd dat [medeverdachte E] ziek was en dat [verdachte B] na een maand zeker weer zou vertrekken en dat zij - [medeverdachte C] - dat tegen haar man [medeverdachte D] moest zeggen omdat [medeverdachte D] uiteindelijk zijn handtekening moest zetten. Hij heeft samen met [medeverdachte E] en [medeverdachte A] [verdachte B] van Schiphol opgehaald. Hij zag [verdachte B] toen voor het eerst. Vanaf Schiphol zijn ze direct naar het huis van [medeverdachte A] gereden.
Van [naam B] heeft hij gehoord dat [getuige A] een aantal malen is uitgenodigd door [medeverdachte E] om te onderhandelen over geld dat blijkbaar was uitgegeven voor [verdachte B].
[medeverdachte E] wilde dat [verdachte B] in Nederland zou blijven en dat ze dezelfde weg zouden volgen als bij haar was gevolgd en dat ze voor [verdachte B] asiel zouden aanvragen.
[medeverdachte E] kent hij sinds zij in Nederland is. [medeverdachte A] heeft hem opgebeld ongeveer twee maanden nadat zij in Nederland was en hij heeft hem verteld dat hij zijn vrouw wilde laten zien. Hij was verbaasd dat [medeverdachte A] met [medeverdachte E] wilde trouwen. [medeverdachte A] heeft hem verteld dat hij zijn asielverhaal had gebruikt voor [medeverdachte E]. Het asielverhaal van [verdachte B] is hetzelfde verhaal als waarmee [medeverdachte E] een verblijfsvergunning heeft gekregen. [medeverdachte A] heeft met een spaak van een fiets brandwonden op de rug van [medeverdachte E] aangebracht. [medeverdachte A] heeft hem verteld dat hij dit ook bij [verdachte B] heeft gedaan. Mogan wilde dat eerst niet, maar [medeverdachte E] heeft haar overgehaald om het toch te ondergaan.
Hij is er zelf getuige van geweest dat [medeverdachte A] de rug van ene Wahid met een hete spaak (wel dertig keer) heeft bewerkt. Die jongen had toen binnen een paar maanden een verblijfsvergunning. Hij heeft gehoord dat de broer van die Wahid € 2.000,- daarvoor heeft betaald aan [medeverdachte A].
Uit een gespreksverslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [getuige A] en [medeverdachte C] op 6 mei 2009 te 17:23 uur16 komt naar voren dat [medeverdachte C] zegt dat zij de politie niet heeft gebeld en dat zij geen geld heeft ontvangen. [medeverdachte A] heeft tegen [getuige A] gezegd dat [medeverdachte C] € 6.000,- had gevraagd voor [verdachte B] en dat [getuige A] daarover geen contact mocht opnemen met [medeverdachte C]. [medeverdachte C] zegt dat zij nooit € 6.000,- heeft gevraagd en dat zij dat geld ook nooit heeft ontvangen. [getuige A] heeft op 8 april, twee dagen voordat [medeverdachte E] naar Noorwegen ging, € 6.000,- aan [medeverdachte A] betaald.
Uit een gespreksverslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte C] en [medeverdachte A] op 6 mei 2009 te 18:13 uur17 komt naar voren dat [medeverdachte C], die uitbelt naar [medeverdachte A], aan hem vraagt waar het geld van [getuige A] (€ 6.000,-) is en dat [medeverdachte A] aangeeft van niets te weten.
Uit een gespreksverslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte C] en [getuige A] op 6 mei 2009 te 21:37 uur18 komt naar voren dat [medeverdachte C] zegt dat [getuige A] gelijk had en dat [medeverdachte A] het geld heeft. [medeverdachte C] zegt dat zij een dag later het geld krijgt van [medeverdachte A].
Door de verbalisanten is opgemerkt19 dat:
daar waar in dit dossier gesproken wordt over: [medeverdachte C], [medeverdachte C], [medeverdachte C], wordt bedoeld: [medeverdachte C];
daar waar in dit dossier gesproken wordt over : [verdachte B], [verdachte B], [verdachte B], en [verdachte B] wordt bedoeld: [verdachte B] die ook bekend is onder [verdachte B];
daar waar in dit dossier gesproken wordt over: [medeverdachte E], [medeverdachte E], [medeverdachte E], wordt bedoeld: [medeverdachte E] die ook bekend is onder [medeverdachte E];
daar waar in dit dossier gesproken
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Uit de e-mailcorrespondentie waarnaar de raadsman heeft verwezen kan worden opgemaakt dat Groeneboer (visumafdeling Nederlandse ambassade Teheran) destijds niet was betrokken bij verdachtes visumaanvraag en dat zij zich enkel baseert op dossierinformatie. De rechtbank weet niet wat de inhoud is van dat dossier en kan daarom niet vaststellen of Groeneboer goed heeft kunnen beoordelen hoe de visumaanvraag zou zijn beoordeeld als niet zou zijn opgegeven dat de verdachte en de echtgenote van de referent familie waren, terwijl de tenlastelegging ook niet tot dit enkele frauduleuze facet is beperkt. Daarbij komt dat de IND aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrift en oplichting gepleegd door de verdachte bij haar visumaanvraag, waardoor zij in de gelegenheid was om op basis van een verzonnen verhaal asiel aan te vragen en om in het kader van haar asielprocedure gebruik te maken van diverse voorzieningen,
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij (zich later in asielprocedure noemend [verdachte B]) in de periode van de maand februari 2008 tot en met maand oktober 2008 te 's-Gravenhage en te Doetinchem en elders in Nederland en te Teheran en/of elders in Iran, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de Nederlandse Staat en/of (medewerkers van) de Nederlandse Ambassade in Teheran heeft bewogen tot de afgifte van een visum voor verblijf in Nederland (in verband met familiebezoek/voor de periode 8 september 2008 tot en met 23 oktober 2008) op naam van [verdachte B] (zich later in asielprocedure noemend [verdachte B]) en een sticker in verdachtes reisdocument ten bewijze van dit verkregen visum, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een visum aangevraagd voor familiebezoek in Nederland bij de Nederlandse Ambassade in Teheran op naam van [verdachte B] en in een interview ter verkrijging van dit visum aangegeven - zakelijk weergegeven - dat zij,
verdachte, op bezoek ging bij haar 'cousin' in Nederland en/of daarbij opgegeven dat de echtgenoot, genaamd [medeverdachte D], van die 'cousin' haar referent was: 'goes to visit her cousin, is invited by husband of cousin who is originally German living and working in Holland' en daarbij (vervolgens) heeft overlegd een door haar, verdachte, ingevuld en ondertekende 'application for Schengen Visa' waarin zij, verdachte, aangeeft dat zij haar 'cousin' gaat bezoeken en dat [medeverdachte D] haar host in Nederland is en daarbij heeft overlegd een door die [medeverdachte D] en/of [medeverdachte C] ondertekende zogenaamde garantstelling en/of een brief van [medeverdachte D], ondertekend door [medeverdachte D] die haar uitnodigt voor familiebezoek in Nederland,
zulks terwijl die [medeverdachte D] en diens vrouw [medeverdachte C] geen familie van verdachte was en het doel van het visum niet was een bezoek aan die [medeverdachte D] en/of [medeverdachte C], maar aan haar, verdachtes zuster, die in Nederland bekend was onder de naam [medeverdachte E] en/of teneinde in Nederland een huwelijkspartner te vinden waardoor de Nederlandse Staat en/of de Nederlandse Ambassade in Teheran werd(en) bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
2.
zij in de periode van de maand oktober 2008 tot en met de maand mei 2009 te Amsterdam en te Doetinchem en/of elders in Nederland, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de Nederlandse Staat en/of de Nederlandse Staatssecretaris van Justitie te bewegen tot de afgifte van een beschikking tot het verlenen van een verblijfsvergunning/asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van
de Vreemdelingenwet, op naam van [verdachte B] (zich eerder bij een visumaanvraag noemend [verdachte B]), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van haar mededader(s) vanuit Nederland naar Schiphol is gegaan en (vervolgens) een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning bepaalde tijd in Nederland/asielaanvraag in Nederland op naam van [verdachte B] en terwijl zij, verdachte, daarbij en/of tijdens de daarbij behorende gehoren heeft verzwegen in bezit te zijn van een visum voor familiebezoek in Nederland op naam van [verdachte B] en heeft verzwegen dat verdachte op die visumbasis in Nederland verbleef en bij haar
verblijfsvergunningsaanvraag/asielaanvraag en/of de daarbij behorende gehoren
heeft verteld dat zij (rechtstreeks) uit Iran kwam en bij haar verblijfsvergunningsaanvraag/asielaanvraag en/of de daarbij behorende gehoren
heeft opgegeven te zijn [verdachte B] en bij die gehoren behorende bij die aanvraag een door verdachte en/of verdachtes mededader(s) verzonnen vluchtverhaal heeft verteld (te weten: dat zij, verdachte, lesbisch was en in Iran gedwongen werd toe te geven dat zij lesbisch was en/of (derhalve) in Iran vervolgd en gemarteld werd en in Iran bedreigd werd door haar familie en/of daarom uit Iran was gevlucht, althans een verhaal van gelijke
aard en/of strekking) en (vervolgens) bij die verblijfsvergunningsaanvraag/ asielaanvraag en/of de daarbij behorende gehoren, littekens op haar rug heeft getoond en daarbij heeft verteld dat deze door martelingen in Iran waren veroorzaakt terwijl deze bij verdachte
opzettelijk werden aangebracht ter ondersteuning van het verzonnen vluchtverhaal, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: medeplegen van oplichting;
feit 2: medeplegen van poging tot oplichting.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij met betrekking tot het tenlastegelegde - wat betreft het onder 1 tenlastegelegde in subsidiaire vorm - dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De verdachte stond in de periode dat zij nog in Iran verbleef bij haar familie en haar visumaanvraag naar Nederland voorbereidde, in de tijd dat zij hier bij haar zus en zwager verbleef op basis van het visum en in de periode na het doen van haar asielaanvraag onder invloed van haar familie. Vanuit haar culturele achtergrond is het normaal om te gehoorzamen aan de mannelijke familieleden, of dat nu haar broers of haar zwager zijn. Toen zij in Nederland was heeft [medeverdachte A] benadrukt dat zij hem als haar broer moest zien. De verdachte heeft in die situatie, onder druk van anderen, gehandeld omdat zij niet anders gewend was.
Van psychische overmacht kan (eerst) worden gesproken in de gevallen van een van buiten komende dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk is doch redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Wil een dergelijk beroep op (psychische) overmacht kunnen slagen, dan zal de rechter ook volledig inzicht dienen te worden geboden in de aard, oorzaak en intensiteit van de geestelijke druk waaraan de verdachte zegt te hebben blootgestaan, zomede ten aanzien van het ontbreken van geschikte alternatieven voor zijn strafbaar handelen.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk inzicht niet is gegeven en dat het verweer op psychische overmacht moet worden verworpen. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte in redelijkheid geen andere mogelijkheid had dan te doen wat haar zwager naar eigen zeggen van haar wilde.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. De officier heeft in zijn eis betrokken de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals aangegeven in het over haar uitgebrachte reclasseringsrapport en het gegeven dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Ook heeft de officier in zijn eis betrokken dat er een zekere druk op de verdachte is uitgeoefend.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor zover de verdachte niet mocht worden vrijgesproken en zij als een strafbare dader wordt aangemerkt, geen onvoorwaardelijk straf aan haar zou mogen worden opgelegd, omdat een dergelijke strafmaat aan asielverlening in de weg zal staan. De uitkomst van de strafzaak is voor de verdachte van groot belang, wil zij nog enige aanspraak kunnen maken op rechtmatig verblijf in Nederland. Rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals geschetst in het door de reclassering uitgebrachte rapport over haar en met het feit dat de verdachte een zogeheten first offender is. Een geheel voorwaardelijke straf in de zin van een geldboete of een werkstraf zou dan een juiste afdoening zijn.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van één en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft samen met anderen onder valse voorwendselen de Nederlandse staat bewogen tot het verstrekken van een visum en zij heeft geprobeerd om langs deze weg en met een onjuist asielrelaas een verblijfsvergunning in Nederland te verkrijgen. Door een dergelijke handelwijze wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd, terwijl het beeld en de positie van de echte asielzoeker daardoor kan worden geschaad. Ten voordele van de verdachte weegt de rechtbank meer dat zij aanvankelijk de asielprocedure niet wilde beginnen, maar dat zij daartoe is overgegaan nadat er druk op haar was uitgeoefend. Ook neemt de rechtbank in aanmerking: de ouderdom van de feiten, de zwaarwegende persoonlijke belangen van de verdachte en de gevolgen die zij inmiddels ten gevolge van haar handelen heeft moeten ervaren. Ook is rekening gehouden met het feit dat de verdachte geen strafblad heeft.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf past bij de ernst van de feiten en de rol die de verdachte daarin heeft gespeeld. De rechtbank legt daarom een zwaardere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, maar houdt daarbij wel rekening met de (mogelijke) gevolgen van een onvoorwaardelijke straf voor verdachtes asielprocedure.
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 45, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1: medeplegen van oplichting;
feit 2: medeplegen van poging tot oplichting;
en verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een Iraans geboortebewijs.
Aldus gewezen door mrs. Van Lookeren Campagne, voorzitter, Heenk en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Als hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0600-08-390988 van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, vreemdelingenpolitie, gesloten en ondertekend op 3 maart 2010 door brigadier [naam] en buitengewoon opsporingsambtenaar [naam].
2 Een verklaring van de verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal terechtzitting.
3 Verklaringen van [verdachte B], doorgenummerde dossierpagina's (p.) 108, 112, 113, 114, 115, 145, 149, 162, 164, 166, 167, 168, 171.
4 Een relaas van bevindingen van technisch rechercheur [naam], p. 1.866.
5 Een letselbeschrijving van forensisch arts H.H.Q.P. van Douveren, gedateerd 5 juni 2099, p. 1.867 en p. 1.868.
6 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, p. 1.496.
7 Rapport van eerste gehoor, gedateerd 9 oktober 2008, plaats Schiphol, p. 1501-1512.
8 Rapport van Nader Gehoor, gedateerd 5 januari 2099, p. 1.533-1.549.
9 Schriftelijke uitnodiging, p. 1.566.
10 Garantverklaring, p. 1.565.
11 Aangifte [naam] namens de IND, p. 1.407- en 1.408.
12 Verklaring van [medeverdachte D] van 20 mei 2009, p. 339-342.
13 Verklaringen van [medeverdachte C] van 18 en 19 mei 2009, p. 57, 59-62.
14 Verklaringen [getuige A] van 22 mei 2009, p 1.822, 1.823, 1.824, 1.826, 1.828, 1.829.
15 Verklaring [getuige B], p. 1.836-1.840.
16 Gespreksverslag 276944023 (lijn HEI678), p. 1.348.
17 Gespreksverslag 276944026 (lijn HEI678), p. 1.353.
18 Gespreksverslag 276944029 (lijn HEI678), p. 1.353.
19 Stamproces-verbaal, p. 33.