ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7149

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580295-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
  • A. Heenk
  • J. van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij mensensmokkel leidt tot verschillende strafopleggingen voor betrokken verdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte D. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij mensensmokkel en valsheid in geschrift. De feiten vonden plaats tussen februari 2008 en mei 2009, waarbij de verdachte en zijn partner [medeverdachte C] [medeverdachte B] hielpen bij het verkrijgen van een visum voor Nederland onder valse voorwendselen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de toegang van [medeverdachte B] tot Nederland wederrechtelijk was. De verdachte had een uitnodiging en garantverklaring opgesteld voor [medeverdachte B], terwijl zij geen familie was van de verdachte of zijn partner. Dit leidde tot de afgifte van een visum, dat [medeverdachte B] gebruikte om naar Nederland te reizen en asiel aan te vragen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel en valsheid in geschrift, en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel, maar hield rekening met zijn schone strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
meervoudige kamer
parketnummer: 06/580295-09
datum uitspraak: 13 juni 2012
tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte D],
geboren te [plaats ] (Duitsland) op [1968],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. Willemse, advocaat te Ulft.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2012.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
februari 2008 tot en met de maand mei 2009 te Doetinchem en/of elders in
Nederland en/of in Iran, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, een ander [medeverdachte B] (zich later in
asielprocedure noemend [medeverdachte B]) behulpzaam is geweest bij het zich
verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of een andere
lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat
die is toegetreden tot het op 15 noveber 2000 te New York totstandgekomen
Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht,
tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen verdrag
tegen transnationale georganiseerde misdaad, of die een ander daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft terwijl zij/hij,
verdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die
toegang of doorreis wederrechtelijk was, immers
-heeft/hebben verdachte en/of diens partner die [medeverdachte B]
uitgenodigd voor familiebezoek middels een brief gericht aan de ambassade
Nederland Teheran/Iran (blz 1566) met als bijlage een door verdachte en/of
verdachtes partner ondertekende garantverklaring (blz. 1565) voor die [medeverdachte B] zulks terwijl die [medeverdachte B] geen familie was van
verdachte en/of verdachtes partner en/of niet bij hem/hen op familiebezoek
kwam en/of waarna die [medeverdachte B] (vervolgens) onder deze personalia
een visum voor Nederland heeft aangevraagd (bij de Nederlandse Ambassade in
Teheran) waarop zij heeft aangegeven als reden "visit her cousin" (va blz.
1560) en/of bij een interview heeft aangegeven als reden voor de visumaanvraag
"goes to visit her cousin, is invited by husband of cousin who is originally
German living and working in Holland" en/of [medeverdachte B] (vervolgens)
een visum heeft verstrekt gekregen voor de periode van 8 september 2008 tot en
met 23 oktober 2008 en/of naar Nederland is gereisd ((en/of waarna die [medeverdachte B] (vervolgens) met als personalia [medeverdachte B] onder deze
laatste (andere) personalia asiel heeft aangevraagd in Nederland (Schiphol)
met verzwijging van het feit dat zij reeds eerder op naam van [medeverdachte B] een visum verstrekt had gekregen voor Nederland en/of daarbij
een vals/verzonnen vluchtverhaal heeft verteld)); (pv vanaf blz. 1402)
art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
februari 2008 tot en met de maand mei 2009 te Doetinchem, en/of elders in
Nederland, althans in Nederland en/of in Iran, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of
(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse
naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Nederlandse Staat
en/of de Nederlandse Ambassade in In Teheran heeft bewogen tot de afgifte van
een visum voor Nederland voor de periode van 8 september 2008 tot en met 23
oktober 2008 aan en/of op naam van [medeverdachte B] (zich later in
asielprocedure noemend [medeverdachte B]) en/of een sticker in het
reisdocument ten bewijze van de afgifte van dit visum, in elk geval van enig
goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk -
zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid een (schriftelijke) uitnodiging gemaakt/geschreven
en/of ondertekend voor die/op naam van [medeverdachte B] waarin die [medeverdachte B] werd uitgenodigd voor familiebezoek bij verdachte en/of
verdachtes partner/medeverdachte (blz. 1566), zulks terwijl die [medeverdachte B] geen familie van verdachte en/of verdachtes partner was en/of de reden
voor de komst naar Nederland van die [medeverdachte B] geen familiebezoek
aan verdachte en/of verdachtes partner was en/of verder verdachte en/of
verdachtes partner/medeverdachte een zogenaamde garantstelling voor die [medeverdachte B] heeft/hebben ondertekend (blz. 1565) en/of laten legaliseren bij
de gemeente Doetingchem en/of (vervolgens) voormelde stukken naar die [medeverdachte B] (zich later noemend [medeverdachte B] in Iran heeft/hebben
gestuurd en/of waarna die [medeverdachte B] bij de Nederlandse Ambassade in
Teheran een visum heeft aangevraagd onder de naam van [medeverdachte B]
en/of daarbij die voormelde uitnodiging en/of voormelde garanstelling heeft
ingeleverd en/of als reden voor de aanvraag visum heeft opgegeven
"familiebezoek" en/of "visit my cousin" en/of bij een interview als reden voor
de aanvraag heeft opgegeven "goes to visit her cousin, is invited bij husband
of cousin who is originally German living and working in Holland", waardoor de
Nederlandse Staat en/of de Nederlandse ambassade werd(en) bewogen tot
bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
[medeverdachte B] (, zich later in asielprocedure noemend [medeverdachte B]) in of omstreeks de periode van de maand februari 2008 tot en met
de maand mei 2009 te Doetinchem en/of elders in Nederland, althans in
Nederland en/of in Iran, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk
te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, De Nederlandse Staat en/of de Nederlandse
Ambassade in Teheran heeft bewogen tot de afgifte van een visum voor Nederland
voor de periode van 8 september 2008 tot en met 23 oktober 2009 op naam van
en/of voor [medeverdachte B] (zich later om asielprocedure noemend [medeverdachte B]) en/of een sticker in het reisdocument ten bewijze van de afgifte
van dit visum, in elk geval van enig goed, hebbende die [medeverdachte B] (, zich later in asielprocedure noemend [medeverdachte B])en/of
haar/hun mededader(s) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - bij
de Nederlandse ambassade in Teheran en/of de Nederlandse Staat een visum voor
Nederland aangevraagd op naam van en/of voor [medeverdachte B] met als
reden familiebezoek bij haar familie (zijnde haar nicht) mevrouw [medeverdachte C]
en/of haar man [verdachte D] (verdachte en/of verdachtes partner) en/of daarbij
overlegd een schriftelijke uitnodiging tot familiebezoek gedaan door die [verdachte D] en/of [medeverdachte C] (blz. 1566) en/of een door die [verdachte D] en/of [medeverdachte C] ondertekende zogenaamde garantselling (blz. 1565), zulks terwijl die
[verdachte D] en/of [medeverdachte C] (verdachte en/of verdachtes partner) helemaal geen
familie was/waren van die [medeverdachte B] en/of het doel van verkrijging
van het visum niet was een bezoek aan [verdachte D] en/of [medeverdachte C] (verdachte
en/of verdachtes partner) en/of bij een interview ten behoeve van de
verkrijging van dit visum aangegeven: "goes visit her cousin, is invited by
husband of cousin who is originally German living and working in Holland",
waardoor de Nederlandse Staat en/of De Nederlandse Ambassade in Teheran
werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of verdachtes medader
(verdachtes partner) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van de maand februari 2008 tot en met de maand mei 2009 te Doetinchem en/of
elders in Nederland en/of in Iran (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is
geweest door een uitnodiging tot familiebezoek te schrijven voor die [medeverdachte B] en/of te ondertekenen en/of een zogenaamde garantverklaring in
te vullen en/of te ondertekenen voor [medeverdachte B] en/of bij de
gemeente Doetinchem te legaliseren en/of vervolgens deze stukken te verzenden
naar en/of te doen toekomen aan [medeverdachte B] (zulks terwijl die [medeverdachte B], zich later in asielprocedure noemend [medeverdachte B] geen
familie was van verdachte en /of verdachtes partner);
art 326 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 november 2008, in elk geval in of omstreeks de maand
november 2008 te Doetinchem, in elk geval in de gemeente Doetinchem, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, een zogenaamde vragenlijst visum kort verblijf voor [broer medeverdachte B] met garantstelling (va blz. 1791) - zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers hebben/heeft verdachte en/of verdachtes mededader
(verdachtes partner) valselijk op voormelde vragenlijst ingevuld - zakelijk
weergegeven - dat verdachtes partner [medeverdachte C] een nicht is van
(aanvrager) [broer medeverdachte B] en/of (vervolgens) dat dit familielid
[broer medeverdachte B] wordt uitgenodigd voor familiebezoek en/of verdachte
en/of verdachtes mededader/verdachtes partner vervolgens deze voormelde
vragenlijst met garantverklaring heeft/hebben ondertekend met zijn/hun
handtekening, zulks terwijl [broer medeverdachte B] hassannezhadi geen familie is van
verdachte en/of verdachtes partner [medeverdachte C], zulks met het
oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken;(aangifte va blz. 1766)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Naar aanleiding van anonieme informatie over vermeende mensensmokkel van Iraniërs naar Nederland werd op 23 januari 2009 door de vreemdelingenpolitie een opsporingsonderzoek tegen onder meer de verdachte gestart. Ten behoeve van het onderzoek werden meerdere telefoonaansluitingen getapt en bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van justitie dossiers opgevraagd. Op 6 mei 2009 werd [medeverdachte B] nader gehoord door de IND. Naar aanleiding van een aangifte van de IND op 14 mei 2009 werd op 20 mei 2009 [verdachte D] aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van zowel het onder 1 primair als het onder 2 tenlastegelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat [medeverdachte B] en [broer medeverdachte B] geen familie van zijn echtgenote [medeverdachte C] waren. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde dient eveneens vrijspraak te volgen, wegens het ontbreken van het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de raadsman het standpunt van de verdediging toegelicht.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het aan de verdachte ten laste gelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[medeverdachte B] heeft verklaard2 dat haar echte naam luidt [medeverdachte B] en dat zij op 7 oktober 2008 op Schiphol te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen, welk asielverzoek op 8 oktober 2008 in behandeling is genomen. Bij het asielverzoek heeft zij de naam [medeverdachte B] opgegeven. Haar zwager heeft haar in oktober naar Schiphol gebracht en haar gezegd dat zij langs de paspoortcontrole moest gaan en een stempel voor uitreis moest halen en dat zij vervolgens haar paspoort en ticket moest vernietigen en asiel moest aanvragen. Zij had een visum voor een maand gekregen, maar haar zwager bij wie zij verbleef wilde haar niet terug laten gaan naar Iran. Haar zus [medeverdachte E] en haar man hadden besloten haar naar Nederland te halen. [medeverdachte E] heeft haar verteld dat vrienden haar zouden uitnodigen. Omdat de man van deze vrouw Duitser was dachten ze dat het dan makkelijker was een visum te krijgen. Op een donderdag in juni 2008 is zij bij de ambassade in Teheran geweest voor de visumaanvraag. Zij was op uitnodiging van een kennis van haar zus in Nederland. Haar zwager zei dat zij asiel moest aanvragen en dat hij er voor zou zorgen dat zij in Nederland kon blijven en dat hij een asielverhaal voor haar zou maken, zodat zij gegarandeerd in Nederland kon blijven. Hij heeft haar een verzonnen verhaal geleerd en ook het bewijs van marteling toegebracht. Met een heet gemaakte metalen staaf heeft hij in haar rug gebrand. Hij heeft haar gezegd dat zij haar tickets moest vernietigen en dat zij een door hem verzonnen valse naam moest opgeven. Zij was op 9 september 2008 in Nederland aangekomen op uitnodiging van [verdachte D] en zijn vrouw, welke laatste zich voordeed als haar nichtje. Feitelijk verbleef zij bij haar zus [medeverdachte E] en haar zwager [medeverdachte A] op een adres aan de [adres 1 te plaats]. Zij heeft ook nog een aantal maanden in een woning van haar zus [medeverdachte E] aan de [adres 2 in plaats] gewoond. Haar zwager heeft hetzelfde gedaan bij haar zus: hij heeft een asielverhaal verzonnen en littekens op haar rug aangebracht en haar familienaam veranderd. Het hele verhaal bij haar asielaanvraag is verzonnen en gelogen. Zij is niet lesbisch. [medeverdachte A] heeft tegen haar gezegd dat zij zonder martelen geen asiel zou krijgen De littekens op haar rug zijn door [medeverdachte A] aangebracht waar [medeverdachte E] bij was. Dat was ongeveer veertien dagen voordat zij naar Schiphol ging voor haar asielaanvraag.
Een paar maanden voordat zij naar Nederland kwam was er sprake van een man waaraan zij gekoppeld zou kunnen worden. Koppelen is normaal in Iran [medeverdachte E] is op dezelfde manier getrouwd. Zij had haar aan een man voorgesteld, wat niets is geworden. Zij heeft [getuige A] een paar dagen voordat haar visum verliep ontmoet. Zij is op 8 april 2009 verhuisd naar de woning van [getuige A]. [medeverdachte A] en [medeverdachte E] hebben bemiddeld in de relatie tussen haar en [getuige A]. Toen de relatie met hem eenmaal een feit was, maakten zij echter problemen. [medeverdachte A] belde met de mededeling dat de vrouw die haar had uitgenodigd had gezegd dat zij € 6000,- wilde hebben, anders zou zij naar de politie gaan. [medeverdachte A] heeft haar daarna een week lang telefonisch geterroriseerd en bedreigd. [getuige A] heeft daarop gezegd het geld wel te willen betalen, maar dat hij dan die vrouw wilde spreken om er zeker van te zijn dat zij geen tweede keer geld zou vragen. [medeverdachte A] zei dat het geld via hem betaald moest worden, omdat zij anders de politie zou sturen.
Er is onderzoek gedaan naar de littekens op de rug bij [medeverdachte B].3 Een forensisch arts heeft ongeveer dertig langwerpige pigmentverkleuringen waargenomen.4 Deze littekens kunnen passen bij bij een verhitte (dunne) staaf die wat diepere tweedegraads brandwonden heeft veroorzaakt.
In het dossier is aanwezig een ondertekende 'Aanvraag tot het verlenen van een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd' ten name van [medeverdachte B], geboren op [1985 te plaats], gedateerd 8 oktober 20085, alsmede een bij deze aanvraag behorend Rapport van eerste gehoor6 en een Rapport van Nader Gehoor7. Uit deze gehoren volgt onder meer dat [medeverdachte B] heeft verklaard dat:
zij haar leven moest redden (p. 1.505)
zij op 4 september 2008 door de autoriteiten was aangehouden en vastgehouden tegen haar wil (p. 1.505) en dat zij twee dagen heeft vastgezeten en toen op borg is vrijgekomen (p. 1.509)
zij nimmer een authentiek op haar naam gesteld paspoort in bezit heeft gehad (p. 1.506)
haar mishandelingen ter ondersteuning van het asielrelaas duidelijk zijn, een soort levend document (p. 1.507)
zij lesbisch is (p. 1.536)
zij is mishandeld en gemarteld (onder meer: p. 1.536, p. 1.543, p. 1.545)
zij (onder meer) haar seksuele geaardheid moest bekennen (p. 1.542/1.543)
zij haar broer op het (politie)bureau in Iran tegen de autoriteiten hoorde zeggen dat ze haar er uit moesten laten en ze (de familie) haar zelf zouden vermoorden (...) zij een schandvlek was (...) en dat als zij daar levend vandaan zou komen de familie haar zou vermoorden (p. 1.536 en verder onder meer p. 1545)
zij voorlopig vrij was tot de rechtszitting (p. 1.543)
haar terugkeer naar Iran gelijk staat aan de dood (p. 1.546).
Bij de visumaanvraag van [medeverdachte B] is gevoegd een aan de ambassade in Teheran gerichte en ondertekende brief van [verdachte D], gedateerd 19 februari 2008, inhoudende een uitnodiging voor een familiebezoek van [medeverdachte B]8, alsmede een garantverklaring van [verdachte D] voor de kosten van verblijf in Nederland van genoemde [medeverdachte B] ten behoeve van de gemeente Doetinchem, welke garantverklaring is vergezeld van een verklaring van toestemming van de echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner, [medeverdachte C].9
Op 5 maart 2010 is door de IND aangifte gedaan tegen [medeverdachte B] alias [medeverdachte B] en [verdachte D] en zijn echtgenote [medeverdachte C] terzake valsheid in geschrift en oplichting.10 Deze aangifte houdt in:
Op 8 oktober 2008 diende een vreemdelinge die op gaf te zijn: [medeverdachte B], geboren te [plaats op 1975], van Iraanse nationaliteit, een aanvraag in om verlening van een vergunning voor asiel in Nederland. Betrokkene is op 8 oktober 2008 in het aanmeldcentrum Schiphol gehoord over haar asielverzoek. Betrokkene heeft verklaard dat de naam van haar vader [vader medeverdachte B] en de naam van haar moeder [moeder medeverdachte B] is. Uit ambtshalve verkregen informatie, afkomstig uit een onderzoek door de vreemdelingenpolitie Winterswijk is gebleken dat een vreemdelinge van Iraanse nationaliteit, genaamd [medeverdachte B], geboren te [plaats op 1975], van Iraanse nationaliteit met gebruikmaking van een nationaal Iraans paspoort en een visum naar Nederland is gekomen. Het paspoort is genummerd [nummer] en staat op naam van [medeverdachte B]. Het visum is genummerd [nummer] en is afgegeven door de Nederlandse ambassade in Teheran. Het Nederlandse visum was geldig van 8 september 2008 tot en met 23 oktober 2008. In de visumaanvraag heeft de vreemdelinge verklaard dat zij de nicht is van de echtgenote van de referent. De echtgenote van de referent is genaamd [medeverdachte C] geboren op [1965 in plaats], nationaliteit Nederlandse.
Verder verklaarde [medeverdachte B] in de visumaanvraag dat de naam van haar vader [vader medeverdachte B] is en de naam van haar moeder [moeder medeverdachte B]. Gelet op deze informatie rees bij de vreemdelingenpolitie het vermoeden dat [medeverdachte B] en [medeverdachte B] een en dezelfde persoon was. Ook bleek uit het onderzoek van de vreemdelingenpolitie dat de vreemdeling niet een nicht is van [medeverdachte C]. Tijdens de gehoren van [medeverdachte B] van respectievelijk 8 oktober 2008 en 5 januari 2009 heeft betrokkene niet aangegeven dat zij gereisd zou hebben met gebruikmaking van haar eigen Iraanse paspoort met daarin een visum voor Nederland. De opgegeven nicht van betrokke[medeverdachte C] en haar echtgenoot, [verdachte D], worden evenmin genoemd in de gehoren. Doordat betrokkene mogelijk een valse naam of hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen, en doordat de vreemdeling en [verdachte D] en [medeverdachte C], de referenten, onjuiste informatie over de familierelatie hebben verstrekt werd getracht de IND te bewegen tot afgifte van enig goed. In het dossier is aanwezig bedoelde visumaanvraag met als verblijfsdoel 'family visit' alsmede het in dat kader gehouden interview met de opgave 'goes too visit her cousin, she is invitedby husband of cousin who is originally German living and working in Holland'.
De verdachte heeft verklaard11 dat omstreeks januari/februari 2008 zijn vrouw aan hem heeft gevraagd of hij voor een vriend genaamd [medeverdachte A] een uitnodiging wilde versturen om de zus van diens vrouw naar Nederland te laten komen. In eerste instantie heeft hij daar nee op gezegd, maar na lang aandringen van zijn vrouw heeft hij er uiteindelijk mee ingestemd en hebben ze een dergelijke uitnodiging verstuurd aan de gemeente en hebben ze op het gemeentehuis een garantverklaring ingevuld. Deze stukken hebben ze vervolgens naar [medeverdachte B] gestuurd en zij is ermee naar de ambassade in Teheran gegaan. [medeverdachte B] heeft een visum gekregen en is afgereisd naar Nederland. Van zijn vrouw heeft hij gehoord dat het de bedoeling was om haar zus [medeverdachte E], de vrouw van [medeverdachte A], te bezoeken in Nederland.
Ongeveer twee weken eerder was zijn vrouw gebeld door een man die in de Iraanse taal had gevraagd of zij € 6.000,- hadden gekregen. De man had van [medeverdachte A] gehoord dat zij € 6.000,- wilden hebben. Hij had dat bedrag aan [medeverdachte A] Mradig Nejad betaald. Zij hebben dat bedrag echter niet ontvangen.
[verdachte D] heeft verder verklaard dat hij een aantal maanden later nog een garantverklaring heeft ondertekend via een invulformulier van de IND voor een man genaamd [broer medeverdachte B]. Het invullen van de formulieren is op dezelfde wijze verlopen als de eerste keer. Op het formulier heeft hij vermeld dat [broer medeverdachte B] een neef van zijn vrouw was. In verband met de garantstelling heeft hij van [medeverdachte A] een bedrag van € 1.600,- ontvangen in een envelop. Hij heeft er niet bij stil gestaan dat de gegevens die hij op de verschillende formulieren had ingevuld mogelijk niet juist waren.
De echtgenote van de verdachte, [medeverdachte C], heeft verklaard12 dat zij in 2008 een garantieverklaring heeft ondertekend om een visum te krijgen voor een Iraanse vrouw. Zij heeft aan haar man gevraagd een en ander te doen omdat zij door [medeverdachte A] werd bedreigd. Hij zou haar familie doden als zij niet meewerkte. Haar man had geen weet van de bedreigingen. [medeverdachte A] heeft haar begin 2008, januari/februari 2008, gebeld en haar gevraagd een garantstelling af te geven voor een visumaanvraag van een vrouw genaamd [medeverdachte B], omdat haar man een vaste baan en een Nederlands paspoort had.
Zij wist van het verleden van [medeverdachte A], van zijn eigen asielaanvraag en het naar Nederland komen van zijn vrouw [medeverdachte E]. [medeverdachte A] had gelogen over zijn eigen asielaanvraag en de sociale dienst opgelicht. [medeverdachte A] had haar verteld dat zij daarover haar mond moest houden omdat hij er anders voor zou zorgen dat haar man en zoon iets zou overkomen evenals haar familie in Iran. Haar man Jens heeft de garantverklaring geschreven aan de hand van de gegevens die zij hem heeft verstrekt. Van [medeverdachte A] moest zij op het formulier zetten dat [medeverdachte B] een nicht van haar was. Nadat de garantverklaring was ingevuld zijn zij naar de gemeente gegaan. Daarna is het formulier opgestuurd naar [medeverdachte B] in Iran. [medeverdachte B] noch [medeverdachte E] is familie van haar.
Ongeveer tien dagen vóór het verhoor werd zij gebeld door een man die zich voorstelde als [getuige A] en die zei dat hij was getrouwd met [medeverdachte B]. Hij zei dat hij € 6.000,- aan [medeverdachte A] had gegeven omdat zij [medeverdachte B] hadden uitgenodigd om naar Nederland te komen. Hij vroeg waarom zij dan toch naar de gemeente of de politie was gegaan om alles te verklappen. Zij heeft tegen hem gezegd dat zij die € 6.000,- niet had ontvangen.
[medeverdachte C] heeft verder verklaard dat haar man en zij ook een garantverklaring voor de broer van [medeverdachte B] en [medeverdachte E], geheten [broer medeverdachte B], hebben ondertekend. [medeverdachte A] heeft haar op een gegeven moment gebeld en haar gezegd dat nu [medeverdachte B] weg was de broer van [medeverdachte E] nog op bezoek moest komen. Alle gegevens voor het formulier 'Vragenlijst visum kort verblijf' heeft zij van [medeverdachte A] gekregen. Zij wist dat die gegevens niet juist waren.
[medeverdachte C] heeft ook verklaard13 dat zij werd gebeld door [medeverdachte A] met de mededeling dat hij € 1.500,- van [broer medeverdachte B] had ontvangen en dat dit geld voor hen was bestemd. [broer medeverdachte B] zou meer moeten betalen maar had op dat moment niet meer geld. [broer medeverdachte B] heeft haar vanuit Iran gebeld en gezegd dat [medeverdachte A] € 6.000,- wilde hebben voor de afhandeling.
Ook heeft [medeverdachte C] verklaard te weten dat [medeverdachte B], nadat zij op een visum in Nederland was gekomen, zich op haar rug met een pin brandwonden heeft laten aanbrengen door [medeverdachte A] om zo te fingeren dat zij door de Iraanse overheid was gemarteld. [medeverdachte A] heeft haar ook aangeraden om op de luchthaven haar paspoort te verscheuren en asiel aan te vragen.
[getuige A] heeft verklaard14 dat hij een aantal maanden geleden was benaderd door [medeverdachte A] met de vraag of hij wellicht belangstelling had voor een relatie met zijn schoonzus [medeverdachte B]. Hij was in de veronderstelling dat zij in Nederland was op een toeristenvisum. Op 7 maart 2009 is hij naar [naam A] gegaan in Zoetermeer, van wie hij toestemming kreeg om met [medeverdachte B] uit te gaan en onder één dak te slapen, waarna zij naar het huis van [medeverdachte A] in Doetinchem zijn gegaan. Hij heeft [medeverdachte A] op 8 april 2009 een bedrag van € 6.000,- betaald, welk bedrag [medeverdachte A] naar eigen zeggen had moeten betalen aan [medeverdachte C] (fonetisch) en haar Duitse man om garant te staan voor het visum. Hij heeft [medeverdachte A] te verstaan gegeven dat hij niets meer met hem te maken wilde hebben omdat [medeverdachte A] en zijn vrouw leugens hadden verteld; onder andere hadden ze hem niet verteld dat [medeverdachte B] een asielaanvraag had ingediend.
Omdat hij € 6.000,- veel geld vond heeft hij zelf telefonisch contact opgenomen met [medeverdachte C]. [medeverdachte C] vertelde dat zij geen cent hadden ontvangen van [medeverdachte A]. [medeverdachte C] vertelde dat zij door [medeverdachte A] werd bedreigd. Verder heeft hij verklaard dat hij de littekens/brandwonden op de rug van [medeverdachte B] heeft gezien en dat hij zijn verbazing heeft geuit over het feit dat zij dit heeft laten gebeuren. Zij vertelde dat zij dit op aanraden van [medeverdachte A] en haar zus heeft laten doen omdat ze anders niet in Nederland kon blijven. [medeverdachte A] heeft die verwondingen met een gloeiende staaf aangebracht.
[getuige A] heeft later nog nader verklaard dat [medeverdachte A] enige tijd voordat [medeverdachte B] naar Nederland kwam bij hem in Ede kwam met een foto en vroeg of hij belang had bij een huwelijk met de zus van zijn vrouw. [getuige A] zou dat dan verder moeten regelen, maar toen hij zei dat hij niets zou doen zei [medeverdachte A] dat hij een visum voor haar zou regelen zodat zij naar Nederland kon komen. Enige tijd daarna is hij bij [medeverdachte A] en zijn vrouw [medeverdachte E] in Doetinchem geweest, waarbij onder meer is gesproken over een huwelijk met [medeverdachte B] als zij naar Nederland zou komen. Tijdens die gesprekken zei [medeverdachte A] dat zij wel iemand kenden die voor een visum konden zorgen.
Enkele weken later vertelde [medeverdachte A] hem dat het verkrijgen van het visum € 1.500,- of € 1.600,- moest kosten. Eigenlijk is er nooit direct gezegd dat hij dat geld zou moeten betalen. [medeverdachte A] zei dat hij alles zou regelen en hij, [getuige A], ging er dus niet van uit dat hij dat moest betalen. Ongeveer twee weken later had hij een telefoongesprek met [medeverdachte B], waarin zij aangaf niet te willen trouwen en terug te willen naar Iran. Een aantal weken later hoorde hij van de broer van [medeverdachte A] dat [medeverdachte B] asiel had aangevraagd. Een paar dagen later was [medeverdachte A] bij zijn broer geweest en had hem verteld dat hij wel wist hoe je asiel moest aanvragen en hoe je zo'n aanvraag in elkaar moest zetten. Op dat moment heeft hij daarover geen discussie met [medeverdachte A] gehad, omdat zijn contact met [medeverdachte B] over was. Later heeft [medeverdachte B] hem verteld dat zij onder druk van haar zus het contact met hem had verbroken.
[medeverdachte A] heeft hem om € 6.000,- gevraagd. Hij vertelde dat 'die vrouw' € 6.000,- wilde hebben en dat zij als dit niet betaald werd naar de politie zou gaan. Hij heeft [medeverdachte C] gebeld en gezegd waarom zij [medeverdachte B] had verraden; zij had toch € 6.000,- ontvangen? [medeverdachte C] vertelde dat zij van [medeverdachte A] helemaal geen geld had gekregen.
Op 18 november 2009 is door de IND aangifte15 gedaan tegen [broer medeverdachte B] en [verdachte D] en zijn echtgenote [medeverdachte C] ter zake van onder meer valsheid in geschrift en oplichting. Deze aangifte houdt in samenhang met het als bijlage gevoegde formulier Vragenlijst visum kort verblijf in:
Op 23 november 2008 heeft [broer medeverda[broer medeverdachte B], geboren op [1972], van Iraanse nationaliteit, bij de Nederlandse ambassade in Teheran een aanvraag ingediend voor een visum voor een bezoek aan Nederland. In deze aanvraag heeft de vreemdeling verklaard dat hij de neef is van de echtgenote van de referent. De echtgenote van de referent is genaa[medeverdachte C] geboren op [1965 in plaats], nationaliteit: Nederlandse.
Naar aanleiding van deze aanvraag is een Vragenlijst visum kort verblijf ingevuld door de referenten en op 29 november 2009 door hen ondertekend. In deze vragenlijst verklaren zij dat de vreemdeling een neef is van [medeverdachte C]. Naar aanleiding van een onderzoek van de vreemdelingenpolitie Winterswijk tegen [medeverdachte E], geboren te [plaats op 1970], van Iraanse nationaliteit, alias [medeverdachte E], geboren te [plaats op 1970], van Iraanse nationaliteit, en haar zus [medeverdachte B], geboren te [plaats op 1975], van Iraanse nationaliteit, alias [medeverdachte B], geboren te [plaats op 1975], van Iraanse nationaliteit, is gebleken dat de vreemdeling [broer medeverda[broer medeverdachte B] niet een neef is van [medeverdachte C] maar de broer van de beide genoemde andere vrouwen. Doordat de vreemdeling een valse hoedanigheid aannam, dan wel gebruik maakte van listige kunstgrepen en doordat de vreemdeling en Heinig en [medeverdachte C], de referenten, onjuiste informatie over de familierelatie hebben verstrekt werd getracht de IND tot afgifte van enig goed te bewegen. De referenten hebben een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk opgemaakt met het kennelijke oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Voormeld formulier Vragenlijst visum kort verblijf houdt ook een garantverklaring en een zogeheten bewustverklaring in[getuige B] heeft verklaard17 dat [medeverdachte A] overal heeft gevraagd of iemand een uitnodigingsbrief kon schrijven voor [medeverdachte B]. [medeverdachte A] wilde daarvoor betalen. Hij, [getuige B], wilde die brief niet schrijven. [medeverdachte A] heeft hem verteld dat hij blij was dat [medeverdachte B] naar Nederland kwam en dat [medeverdachte C] uiteindelijk de uitnodigingsbrief had verstuurd. [medeverdachte E] wilde dat [medeverdachte B] in Nederland zou blijven en dat ze dezelfde weg zouden volgen als bij haar was gedaan en dat ze voor [medeverdachte B] asiel zouden aanvragen. [medeverdachte E] kent hij sinds zij in Nederland is. [medeverdachte A] heeft hem ongeveer twee maanden nadat zij in Nederland was gekomen opgebeld en aan hem verteld dat hij zijn vrouw wilde laten zien. Hij was verbaasd dat [medeverdachte A] met [medeverdachte E] wilde trouwen. [medeverdachte A] heeft hem verteld dat hij zijn asielverhaal had gebruikt voor [medeverdachte E]. Het asielverhaal van [medeverdachte B] is hetzelfde verhaal als waarmee [medeverdachte E] een verblijfsvergunning heeft gekregen. [medeverdachte A] heeft met een spaak van een fiets brandwonden op de rug van [medeverdachte E] aangebracht. [medeverdachte A] heeft hem verteld dat hij dit ook bij [medeverdachte B] heeft gedaan. [medeverdachte B] wilde dat eerst niet, maar [medeverdachte E] heeft haar overgehaald om het toch te doen.
Hij is er getuige van geweest dat [medeverdachte A] de rug van ene Wahid met een spaak heeft bewerkt. Die jongen had toen binnen een paar maanden een verblijfsvergunning. Hij heeft gehoord dat de broer van die Wahid € 2.000,- daarvoor heeft betaald aan [medeverdachte A].
Uit een gespreksverslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [getuige A] en [medeverdachte C] op 6 mei 2009 te 17:23 uur18 komt naar voren dat [medeverdachte C] zegt dat zij de politie niet heeft gebeld en dat zij geen geld heeft ontvangen. [medeverdachte A] heeft tegen [getuige A] gezegd dat [medeverdachte C] € 6.000,- had gevraagd voor [medeverdachte B] en dat [getuige A] daarover geen contact mocht opnemen met [medeverdachte C]. [medeverdachte C] zegt dat zij nooit € 6.000,- heeft gevraagd en dat zij dat geld ook nooit heeft ontvangen. [getuige A] heeft op 8 april, twee dagen voordat [medeverdachte E] naar Noorwegen ging, € 6.000,- aan [medeverdachte A] betaald.
Uit een gespreksverslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte C] en [medeverdachte A] op 6 mei 2009 te 18:13 uur19 komt naar voren dat [medeverdachte C], die uitbelt naar [medeverdachte A], aan hem vraagt waar het geld van [getuige A] (€ 6.000,-) is en dat [medeverdachte A] aangeeft van niets te weten.
Uit een gespreksverslag van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte C] en [getuige A] op 6 mei 2009 te 21:37 uur20 komt naar voren dat [medeverdachte C] zegt dat [getuige A] gelijk had en dat [medeverdachte A] het geld heeft. [medeverdachte C] zegt dat zij een dag later het geld krijgt van [medeverdachte A].
Door de verbalisanten is opgemerkt21 dat:
daar waar in dit dossier gesproken wordt over: [medeverdachte C], [medeverdachte C], [medeverdachte C], wordt bedoeld: [medeverdachte C];
daar waar in dit dossier gesproken wordt over : [medeverdachte B], [[medeverdachte B], [medeverdachte B], [medeverdachte B], en [medeverdachte B] wordt bedoeld: [medeverdachte B] die ook bekend is onder [medeverdachte B];
daar waar in dit dossier gesproken wordt over: [medeverdachte E], [medeverdachte E], [medeverdachte E] wordt bedoeld: [medeverdachte E] die ook bekend is onder [medeverdachte E];
daar waar in dit dossier gesproken wordt over: [getuige A, getuige A, getuige A], wordt bedoeld: [getuige A].
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank houdt de verdachte aan zijn verklaring zoals hij die tegenover de vreemdelingenpolitie heeft afgelegd en waarin hij heeft aangegeven dat de uitnodiging bestemd was om de zus van [medeverdachte A]s vrouw naar Nederland te laten komen. [medeverdachte A] kon die uitnodiging zelf niet kon doen omdat hij geen baan had. Ook heeft hij verklaard dat hij in eerste instantie niet wilde meewerken maar dat hij na lang aandringen van zijn vrouw dat toch heeft gedaan. Onder die omstandigheden had de verdachte in ieder geval redelijkerwijs moeten vermoeden dat de toelating wederrechtelijk was, temeer nu de door hem ingevulde familienaam afwijkt van de familienaam van zijn partner [medeverdachte C].
Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de term wederrechtelijk in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht ruim dient te worden uitgelegd. Het op basis van een valse uitnodiging en een valse, dan wel onder valse voorwendsels verkregen, garantstelling verleend visum zich toegang verschaffen tot Nederland dient naar het oordeel van de rechtbank als wederrechtelijk in de zin van voormelde delictsomschrijving te worden aangemerkt. Van belang hierbij is ook dat de IND aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrift en oplichting gepleegd bij de visumaanvraag van [medeverdachte B], waardoor zij in de gelegenheid was om met een visum naar Nederland te reizen en onder een valse naam asiel aan te vragen en in het kader van haar asielprocedure gebruik te maken van diverse voorzieningen. De toegang tot Nederland zoals ten laste is gelegd was daarom naar het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk.
Een en ander brengt met zich dat ook de onder 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift bewezen kan worden verklaard.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in de periode van de maand februari 2008 tot en met de maand mei 2009 te Doetinchem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een ander te weten [medeverdachte B] (zich later in asielprocedure noemend [medeverdachte B]) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland terwijl zij/hij, verdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was, immers -hebben de verdachte en diens partner die [medeverdachte B] uitgenodigd voor familiebezoek middels een brief gericht aan de ambassade Nederland Teheran/Iran met als bijlage een door de verdachte en/of verdachtes partner ondertekende garantverklaring voor die [medeverdachte B] zulks terwijl die [medeverdachte B] geen familie was van
De verdachte of verdachtes partner en niet bij hem/hen op familiebezoek kwam en waarna die [medeverdachte B] vervolgens onder deze personalia een visum voor Nederland heeft aangevraagd (bij de Nederlandse Ambassade in Teheran) waarop zij heeft aangegeven als reden 'visit her cousin' en bij een interview heeft aangegeven als reden voor de visumaanvraag 'goes to visit her cousin, is invited by husband of cousin who is originally
German living and working in Holland' en [medeverdachte B] vervolgens een visum heeft verstrekt gekregen voor de periode van 8 september 2008 tot en met 23 oktober 2008 en naar Nederland is gereisd en waarna die [medeverdachte B] Hassanejadi vervolgens met als personalia [medeverdachte B] onder deze laatste (andere) personalia asiel heeft aangevraagd in Nederland (Schiphol) met verzwijging van het feit dat zij reeds eerder op naam van [medeverdachte B] een visum verstrekt had gekregen voor Nederland en daarbij een vals/verzonnen vluchtverhaal heeft verteld;
2.
hij op of omstreeks 29 november 2008, in te Doetinchem, tezamen en in vereniging met een ander, een zogeheten vragenlijst visum kort verblijf voor [broer medeverdachte B] met garantstelling, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben de verdachte en verdachtes mededader (verdachtes partner) valselijk op voormelde vragenlijst ingevuld - zakelijk weergegeven ? dat verdachtes partn[medeverdachte C] een nicht is van (aanvrager) [broer medeverdachte B] en dat dit familielid [broer medeverdachte B] wordt uitgenodigd voor familiebezoek en verdachte en verdachtes mededader/verdachtes partner vervolgens deze voormelde vragenlijst met garantverklaring hebben ondertekend met hun handtekening, zulks terwijl [broer medeverdachte B] geen familie is van de verdachte en verdachtes partn[medeverdachte C] zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair: medeplegen van mensensmokkel;
feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De raadsman heeft aangevoerd dat voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals geschetst in het door de reclassering uitgebrachte rapport en met het gegeven dat de verdachte een zogeheten first offender is. Gelet op de rol van de verdachte zou dan moeten worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf in de zin van een geldboete of een werkstraf.
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel en fraude bij een visumaanvraag. Hij is betrokken geweest bij het (mogelijk) toegang verschaffen van (in totaal) twee Iraniërs tot Nederland. Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd, terwijl het beeld en de positie van de echte asielzoeker daardoor kan worden geschaad. Ten voordele van de verdachte geldt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is bij de ernst van de feiten en de beperkte maar wel cruciale rol die de verdachte in het geheel heeft gespeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1 primair: medeplegen van mensensmokkel;
feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift;
en verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Lookeren Campagne, voorzitter, Heenk en Van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Als hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0600-08-390988 van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, vreemdelingenpolitie, gesloten en ondertekend op 3 maart 2010 door brigadier S.H. van Halteren en buitengewoon opsporingsambtenaar [naam].
2 Verklaringen van M. Hasansaradi, doorgenummerde dossierpagina's (p.) 108, 112, 113, 114, 115, 145, 149, 162, 164, 166, 167, 168, 171.
3 Een relaas van bevindingen van technisch rechercheur [naam], p. 1.866.
4 Een letselbeschrijving van forensisch arts H.H.Q.P. van Douveren, gedateerd 5 juni 2099, p. 1.867 en p. 1.868.
5 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, p. 1.496.
6 Rapport van eerste gehoor, gedateerd 9 oktober 2008, plaats Schiphol, p. 1501-1512.
7 Rapport van Nader Gehoor, gedateerd 5 januari 2099, p. 1.533-1.549.
8 Schriftelijke uitnodiging, p. 1.566.
9 Garantverklaring, p. 1.565.
10 Aangifte [naam ] namens de IND, p. 1.407-1.408.
11 Verklaring van [verdachte D] van 20 mei 2009, p. 339-342.
12 Verklaringen [medeverdachte C] van 18 en 19 mei2009, p. 57, p. 59-62.
13 Verklaringen [medeverdachte C], p. 66, 68, 70, 71.
14 Verklaringen [getuige A] van 22 mei 2009, p 1.822, 1.823, 1.824, 1.826, 1.828, 1.829.
15 Aangifte [naam] namens de IND, p. 1.766-1.775
16 Zie p. 1.774 en p. 1.775.
17 Een verklaring van [getuige B], p. 1.836-1.840.
18 Gespreksverslag 276944023 (lijn HEI678), p. 1.348.
19 Gespreksverslag 276944026 (lijn HEI678), p. 1.353.
20 Gespreksverslag 276944029 (lijn HEI678), p. 1.353.
21 Stamproces-verbaal, p. 33.