ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7212

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940228-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Hooft
  • A. van der Mei
  • K. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor gewelds- en vermogensdelicten, waaronder huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 19 juni 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere gewelds- en vermogensdelicten, waaronder huiselijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2011 geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers, waaronder zijn vader en een vriend. De verdachte heeft [slachtoffer A] op 10 april 2011 bedreigd met zware mishandeling en op 12 april 2011 mishandeld door hem een kopstoot te geven, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft hij zijn vader, [slachtoffer B], meerdere keren mishandeld, wat voortkwam uit een conflictueuze relatie. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk goederen heeft beschadigd en betrokken was bij diefstal van een bromfiets. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer A] en [slachtoffer D]. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer:
06/940228-11
Uitspraak d.d.: 19 juni 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1987],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. W. Vahl, advocaat te Barneveld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 10 april 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
[slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer A]
dreigend de woorden toegevoegd :"Kom hier joh, moet ik ook je andere hand en
je botten breken?", en/of:"ik steek je een mes tussen je ribben", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(incident 1, pag. 32)
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 12 april 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer A], een kopstoot in het gezicht, althans
tegen het hoofd heeft gegeven en/of die [slachtoffer A] (met kracht) tegen het
(boven)lichaam heeft geduwd en/of geslagen, tengevolge die [slachtoffer A] van de
fiets is gevallen en/of waardoor deze [slachtoffer A] letsel (afgebroken tand) heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(incident 2, pag. 40)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
in of omstreeks de periode van 21 mei 2011 tot en met 22 mei 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke
betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer B] een kopstoot tegen
het hoofd heeft gegeven, waardoor deze [slachtoffer B] pijn heeft ondervonden;
(incident 3, pag. 52)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij
op of omstreeks 23 mei 2011, althans in of omstreeks de periode van 21 mei
2011 tot en met 23 mei 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
opzettelijk en wederrechtelijk een (achter)deur van een woning (op/aan de
[adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt (door die
(achter)deur met een (scherp) voorwerp te bekrassen);
(incident 3, pag. 52)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij
op of omstreeks 25 mei 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer C] meermalen, althans eenmaal in het
gezicht, althans tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam heeft gestompt en/of
geslagen en/of op de grond heeft gedrukt en/of laten vallen, waardoor deze
[slachtoffer C] letsel (een of meer tand(en) door de lip en/of een of meer
schaafwondje(s)) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(incident 4, pag. 67)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij
op of omstreeks 12 juli 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer B] (vader van verdachte), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer B] (met kracht) tegen de borst en/of
de/een arm(en), althans tegen het (boven)lichaam heeft gestompt en/of geslagen
en/of geduwd, tengevolge die [slachtoffer B] door/tegen een ruit van een deur is
gevallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij
op of omstreeks 12 juli 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke
betrekking stond, althans een persoon, te weten [slachtoffer B], (met kracht) tegen
de borst en/of de/een arm(en) heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd,
tengevolge die [slachtoffer B] door/tegen een ruit van een deur is gevallen,
waardoor deze [slachtoffer B] letsel (een of meerdere snijwondje(s)) heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
(parketnummer 06.850612/11)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
7.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
op of omstreeks 5 november 2011
te Vaassen, gemeente Epe,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand / kantoor
heeft/hebben weggenomen een doos, althans een hoeveelheid chocolade (Twix)
en/of een (zilkleurig) voorraadkistje en/of twee blikje(s) en/of zeven,
althans een of meer computerspel(len) (Playstation) en/of een knijpveer en/of
Euro 88,70, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebe[stichting]chting], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of aan verdachte,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5
november 2011 te Vaassen, gemeente Epe, en/of elders in Nederland opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] gereedschap /
inbrekerswerktuig beschikbaar te stellen en/of door aldaar op de uitkijk te
gaan staan en/of om die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] bij (eventuele) onraad te
kunnen / gaan waarschuwen;
(parketnummer 06.851218/11)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
8.
hij op of omstreeks 17 juli 2011 te Vaassen, althans in de gemeente Epe,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
bromfiets/snorfiets (merk peugeot vivacity), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer D], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(parketnummer 851214/11)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2011 tot en met 27 september 2011
te Vaassen, althans in de gemeente Epe,, in elk geval in Nederland, een
bromfiets/snorfiets heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van deze bromfiets/snorfiets wist dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
9.
hij in of omstreeks de periode van 25 september 2011 tot en met 6 oktober 2011
te Vaassen, althans in de gemeente Epe,, in elk geval in Nederland, een
bromfiets (merk Tomos) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van deze bromfiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 417bis wetboek van strafrecht)
(parketnummer 851214/11)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleidingen van de onderzoeken
Feiten 1 tot en met 51
In de maanden april en mei 2011 vonden er in Vaassen vier incidenten plaats (mishandelingen en bedreiging), waarbij [verdachte] als verdachte kon worden aangemerkt2.
Feit 63
Op 12 juli 2011 kreeg de politie de melding dat een man, zoon van de melder, alles kort en klein had geslagen en een man door de ruit had gegooid. Ter plaatse spraken verbalisanten met de bewoners van de woning gelegen aan de [adres te plaats]. Nadat aangifte was gedaan van mishandeling dan wel bedreiging van zijn vader, is verdachte op 13 juli 2011 aangehouden.
Feit 74
Op 5 november 2011 kreeg de politie de melding van een diefstal met braak bij het buurtgebouw5. Twee daders waren in het gebouw geweest en kwamen met goederen in hun handen naar buiten. De melder heeft aangegeven in welke richting de daders zijn gelopen. Verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en troffen op de Laan van Fasna te Vaassen twee jongens aan, van wie de ene jongen een aantal goederen in zijn handen had. Beide jongens zijn aangehouden op verdenking van diefstal met braak. Tijdens het onderzoek ontstond het vermoeden dat [verdachte] (verdachte) als medeplichtige betrokken was geweest bij de diefstal.
Feiten 8 en 96
Op 2 oktober 2011 zagen verbalisanten de hun bekende [naam 1] rijden op een blauwkleurige snorscooter7. Zij gaven [naam 1] een stopteken en controleerden vervolgens het kenteken van de snorscooter, een Peugeot. Uit informatie bleek dat het kenteken bij een scooter van het merk Tomos behoorde. Ook bleek dat het chassisnummer van de scooter als gestolen stond gesignaleerd. Daarop is [naam 1] aangehouden op verdenking van heling. Tijdens het onderzoek kwam onder meer de naam van verdachte naar voren vanwege zijn mogelijke betrokkenheid bij diefstal dan wel heling van zowel de Peugeot Vivacity als de Tomos.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor de feiten 6 primair en 8 primair. Ten aanzien van feit 6 primair heeft zij betoogd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de aanname dat er kans was op zwaar lichamelijk letsel. Voor feit 8 primair acht zij onvoldoende bewijs aanwezig. Voor de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7, 8 subsidiair en 9 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 5, 6 primair en subsidiair, 7, 8 primair en 9. Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt mogelijk in de worsteling is geslagen en ook zelf heeft geslagen. Niet duidelijk is wat zich precies heeft afgespeeld nu de verklaring van de vader van cliënt en getuige [slachtoffer C] niet eenduidig zijn. Subisidiair heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt in angst verkeerde zodat hem een beroep op noodweer toekomt. Ten aanzien van feit 6 primair en subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van opzet nu uit de verklaring van [naam 2] kan worden afgeleid dat de vader van cliënt alcohol had gedronken. Hij zou zijn gestruikeld en door de deur gevallen. Wat betreft feit 7 heeft de raadsman betoogd dat het gereedschap niet is gebruikt en dat niets valt af te leiden uit de sms-berichten. Voor feit 8 acht de raadsman onvoldoende bewijs aanwezig voor diefstal van de Peugeot Vivacity. Met betrekking tot feit 9 meent de raadsman dat niet blijkt dat zijn cliënt wist dat de bromfiets was gestolen. Hij heeft niet te weinig voor de bromfiets betaald en mocht bij het overschrijven van de papieren verwachten dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer aan de bel had getrokken.
Volgens de raadsman kunnen de feiten 1, 2, 3, 4 en 8 subsidiair wel worden bewezen met dien verstande dat er ten aanzien van feit 2 geen bewijs is voor het geven van een kopstoot. Zijns inziens is het onmogelijk een kopstoot vanaf de fiets te geven. Ook acht hij het onmogelijk dat bij het geven van een kopstoot op de mond er geen ander letsel is dan het letsel aan het gebit. Naar zijn mening kan zijn cliënt aangever wel een duw hebben gegeven, zoals door zijn cliënt is verklaard, waardoor aangever is gevallen en letsel aan het gebit is ontstaan.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging bewezen, met uitzondering van de woorden "ik steek een mes tussen je ribben.". De bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van [slachtoffer A]8.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat aangever [slachtoffer A] heeft verklaard9 dat hij op 12 april 2011 in Vaassen met [naam 2] op straat liep. Hij hoorde verdachte van achteren naderen. Verdachte fietste tussen hem en [naam 2] door. Op het moment dat verdachte naast aangever was, gaf verdachte een kopstoot naar links. Daarbij kwam verdachtes hoofd tegen zijn, aangevers, mond aan. Aangever voelde zich duizelig en is gevallen. Hij had veel pijn aan zijn mond.
Verbalisant heeft gezien dat aangevers rechtervoortand was afgebroken10.
De verklaring van [slachtoffer A] vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige A]. [getuige A] heeft verklaard11 dat [naam 2] naast [slachtoffer A] fietste en dat hij, [getuige A], ongeveer vijf meter voor hen liep. Opeens hoorde hij een klap. Hij keek achterom en zag [slachtoffer A] op de grond liggen. Verdachte fietste langs hem heen. Hij is naar [slachtoffer A] gelopen en zag dat hij een stuk van een van zijn voortanden miste. [slachtoffer A] zei dat verdachte hem een kopstoot op zijn mond had gegeven.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande mishandeling bewezen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte aangever heeft geduwd. Zij overweegt in dit verband dat aangever direct na het incident aan [getuige A] heeft gezegd dat hij een kopstoot had gekregen tegen zijn mond. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van aangever en [getuige A]. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het onmogelijk is een kopstoot vanaf de fiets te geven en dat het onmogelijk is dat bij het geven van een kopstoot op de mond er geen ander letsel is dan het letsel aan het gebit, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer.
Feit 3
De rechtbank acht mishandeling bewezen. De bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van [slachtoffer B]12.
Feit 4
De rechtbank acht vernieling bewezen. De bewezenverklaring is gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van [slachtoffer B]13.
Feit 5
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat niet duidelijk is geworden wat zich precies heeft afgespeeld, te minder nu de verklaringen van verdachtes vader en [slachtoffer C] daarover niet eenduidig zijn. Voorts heeft verdachte ontkend dat hij als eerste heeft geslagen. Tegen de achtergrond van de problematische relatie tussen verdachte en zijn vader is wel aannemelijk dat er sprake is geweest van geweld, maar heeft de rechtbank twijfels over het aandeel van verdachte hierin. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van dit feit, zal zij voorbij gaan aan het door de raadsman gevoerde beroep op noodweer.
Feit 6
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen nu niet is gebleken dat het opzet van verdachte was gericht op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat aangevers vader heeft verklaard14 dat verdachte op 12 juli 2011 naar zijn woning aan de [adres te plaats] kwam. Toen verdachte de woning in liep, viel hij aangever direct aan. Aangever stond in de gang met zijn rug naar de deur halverwege de gang. Hij zag en voelde dat verdachte hard met een vuist tegen zijn borst stompte. Door de kracht viel hij achteruit door het glas van de deur. Hij heeft hierdoor sneetjes in zijn linkervingers, linkerhand en linkeronderarm.
Getuige [getuige B], broer van verdachte, heeft verklaard dat verdachte op 12 juli 2011 naar de woning van zijn ouders kwam. Verdachte was boos op zijn vader. Getuige zag dat verdachte zijn vader plotseling een stomp op diens borst gaf. Zijn vader stond met zijn rug tegen een tussendeur in de gang. Door de stomp viel zijn vader achterover. Hij raakte een ruit die daardoor kapot ging.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank mishandeling bewezen, nu uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte zijn vader een stomp heeft gegeven, waardoor zijn vader door de ruit van de deur is gevallen.
Feit 7
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gereedschap van verdachte hebben meegenomen, doch dat dit gereedschap niet is gebruikt bij de inbraak. Voorts komt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet naar voren dat verdachte op de uitkijk zou hebben gestaan, noch zijn door hen andere voor verdachte belastende verklaringen afgelegd. Verdachte heeft steeds verklaard dat hij er bewust voor heeft gekozen dat hij niet bij de inbraak betrokken wilde zijn. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 2]. De rechtbank acht mede gelet op het voorgaande het sms-bericht onvoldoende concreet om enige betrokkenheid van verdachte bij de inbraak aan te nemen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 8
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer D] op 20 juli 2011 aangifte heeft gedaan van diefstal van haar bromfiets15. De bromfiets, een Peugeot Vivacity met het kenteken [kenteken], was op 17 juli 2011 gestolen in de Dorpsstraat te Vaassen ter hoogte van een schoenenzaak en café. Haar bromfiets was niet afgesloten.
Op 2 oktober 2011 zagen verbalisanten de hun bekende [naam 1] rijden op een blauwkleurige snorscooter16. Zij gaven [naam 1] een stopteken en controleerden vervolgens het kenteken van de snorscooter van het merk Peugeot. Uit informatie bleek dat het kenteken bij een scooter van het merk Tomos behoorde. Ook bleek dat het chassisnummer van de scooter als gestolen stond gesignaleerd.
[naam 3] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] op een bankje voor de Wibra aan de Dorpsstraat in Vaassen op hem zaten te wachten. Hij zag dat verdachte een sleutel in zijn handen had. Verdachte zei dat het de sleutel was van een scooter, die voor de sportwinkel Neijenhuis naast café Ruif stond. De sleutel had nog in het contactslot van de scooter gezeten. Verdachte vroeg of hij, [naam 3], de scooter durfde te stelen. Hij zou daar € 200,- voor krijgen. [naam 3] heeft de sleutel van verdachte aangenomen en de scooter, volgens hem een nieuwe Peugeot Vivacity sport line, gestolen. Er hing nog een helm aan de buddy van de scooter. Op de parkeerplaats van de Aldi heeft hij de scooter aan verdachte gegeven.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van [naam 3] diefstal van de scooter door verdachte tezamen en in vereniging met een ander bewezen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte veel daderinformatie wist die overeen kwam met de verklaring van [naam 3]. Zo heeft hij verklaard dat de scooter in het centrum van Vaassen is gestolen, dat de scooter niet was afgesloten en dat hij de helm bezat die bij de scooter behoorde. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank verdachtes verklaring dat [naam 3] de scooter bij hem in de tuin had gedumpt, om te kijken of hij, [naam 3], die kon verkopen, niet aannemelijk geworden.
Feit 9
Op 6 oktober 2011 trof verbalisant in de tuin bij de woning van verdachte aan de [adres te plaats] een rode Tomos snorfiets aan17. Uit informatie bleek dat het kenteken [kenteken] op naam van verdachte stond en dat het chassisnummer dat bij dit kenteken hoorde '[nummer]' was. Verbalisant zag dat het chassisnummer op de Tomos '[nummer]' was. Uit informatie bleek dat het voertuig met dit chassisnummer als gestolen stond gesignaleerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de Tomos twee dagen heeft gehad en dat hij het framenummer had gecontroleerd met het nummer dat op zijn papieren stond. Hij had de bromfiets gekocht om deze weer door te verkopen.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank opzetheling bewezen. Zij overweegt dat verdachte wist dat de bromfiets was gestolen nu hij bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het framenummer heeft gecontroleerd met het nummer dat op de papieren van het kenteken stond. Hieruit kan niet anders dan worden geconcludeerd dat verdachte heeft gezien dat die nummers niet hetzelfde waren. Verdachtes verklaring dat hij de Peugeot Vivacity wilde ruilen voor de Tomos en dat hij daarvoor heeft betaald, acht de rechtbank niet geloofwaardig, te minder nu het deels door verdachte betaalde aankoopbedrag niet overeenkomt met het bedrag dat door [naam 1] als verkoopbedrag wordt genoemd.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 10 april 2011 te Vaassen, gemeente Epe, [slachtoffer A] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer A] dreigend de woorden toegevoegd :"Kom hier joh, moet ik ook je andere hand en je botten breken?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 12 april 2011 te Vaassen, gemeente Epe, opzettelijk mishandelend [slachtoffer A], een kopstoot in het gezicht heeft gegeven, tengevolge waarvan die [slachtoffer A] is gevallen en waardoor deze [slachtoffer A] letsel (afgebroken tand) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij in de periode van 21 mei 2011 tot en met 22 mei 2011 te Vaassen, gemeente Epe, opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer B] een kopstoot tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze [slachtoffer B] pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 23 mei 2011, te Vaassen, gemeente Epe, opzettelijk en wederrechtelijk een achterdeur van een woning aan de [adres], toebehorende aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd door die achterdeur met een (scherp) voorwerp te bekrassen;
6.
hij op 12 juli 2011 te Vaassen, gemeente Epe, opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond, te weten [slachtoffer B], (met kracht) tegen de borst heeft gestompt, tengevolge waarvan die [slachtoffer B] door/tegen een ruit van een deur is gevallen,
waardoor deze [slachtoffer B] letsel (meerdere snijwondjes) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
8.
hij op 17 juli 2011 te Vaassen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets/snorfiets (merk Peugeot Vivacity), toebehorende aan [slachtoffer D];
9.
hij in de periode van 25 september 2011 tot en met 6 oktober 2011 te Vaassen, een
bromfiets (merk Tomos) heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze bromfiets wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
Bedreiging met zware mishandeling;
Feit 2:
Mishandeling;
Feiten 3 en 6 subsidiair telkens:
Mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
Feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 8 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 9:
Opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een Pro Justitiarapport uitgebracht, gedateerd 4 oktober 2011 en opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog. Met de conclusie van dit rapport, dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over. De conclusie van Sterk geldt alleen de feiten als ten laste gelegd onder 1 tot en met 5 indien bewezen verklaard. In diens rapport acht de rechtbank evenwel voldoende aanknopingspunten aanwezig om die conclusie door te trekken naar de feiten als ten laste gelegd en bewezenverklaard onder 6, 8 en 9.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot werkstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk gevorderd met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een behandeling bij JusTact dan wel een andere ambulante behandeling.
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke werkstraf bepleit. Voor zover een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd heeft de raadsman bepleit deze te matigen. De raadsman heeft betoogd dat er inmiddels stabiliserende factoren zijn en dat van zijn cliënt niet teveel tegelijk moet worden gevraagd, om te voorkomen dat hij opnieuw in de fout gaat.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. Verdachte heeft [slachtoffer A] met wie hij eerder bevriend was, bedreigd en mishandeld. Ook heeft hij zijn vader meerdere keren mishandeld. Naar de ervaring leert zijn delicten als de onderhavige veelal de oorzaak van langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
Uit het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de mishandelingen jegens zijn vader niet op zichzelf staan, maar voortvloeien uit de conflictueuze relatie met zijn vader.
Uit de justitiële documentatie van verdachte komt naar voren dat verdachte al eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Die veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw huiselijk geweld te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een aantal vermogensdelicten. Hij heeft hiermee gezorgd voor overlast en financiële schade.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen het Pro Justitia rapport opgemaakt door mr.drs. R.A. Sterk voornoemd. Daaruit komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aanpassingsstoornis met angst en depressieve stemming. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Verder is sprake van een cannabisafhankelijkheid. Wanneer verdachte zich onheus bejegend en gekrenkt voelt, heeft hij de neiging om impulsief en agressief te reageren teneinde de situatie naar zijn wensen te keren, dan wel de anderen terug te pakken, aldus Sterk. Verdachte gaat hierin de grens van het toelaatbare over. Hij wordt volgens Sterk niet in staat geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in de geconstateerde psychische problematiek. De kans op herhaling wordt daardoor als verhoogd ingeschat. Sterk meent dat ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek behandeling is geïndiceerd. De behandeling dient zich te richten op zijn agressieregulatieproblematiek en cannabisafhankelijkheid en in tweede instantie op zijn persoonlijkheidsproblematiek. Fasering in de behandeling lijkt geïndiceerd, omdat anders de kans groot is dat verdachte wordt overvraagd. Sterk adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling in een instelling als JusTact, forensisch psychiatrische polikliniek.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande een werkstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend. De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf is langer dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank in de gevorderde straf onvoldoende de ernst en omvang van de gepleegde feiten tot uitdrukking vindt gebracht. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat verdachte ervan doordrongen moet zijn dat met name het patroon van het plegen van strafbare feiten wordt doorbroken en dat verdachte zijn persoonlijke problemen aanpakt.
Gelet met name op het steeds weer door verdachte toegepaste geweld en de geconstateerde agressieregulatieproblematiek overweegt de rechtbank dat een ambulante behandeling noodzakelijk is om recidive van soortgelijke feiten in de toekomst te voorkomen. Zij zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf daarom de voorwaarden verbinden zoals neergelegd in het reclasseringsadvies van 20 oktober 2011.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 87,65 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 42,65, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moet de vordering, als in zoverre ongegrond worden afgewezen. De rechtbank overweegt in dit verband dat een bedrag van € 5,- aan administratiekosten in rekening is gebracht omdat de benadeelde partij de rekening niet tijdig had betaald. Nu deze kosten geen direct verband houden met het bewezen verklaarde feit, komen ze niet voor toewijzing in aanmerking. Verder heeft [slachtoffer A] ter terechtzitting verklaard dat een bedrag van € 40,- door de verzekering is vergoed. Dit bedrag komt om die reden evenmin voor toewijzing in aanmerking.
De benadeelde partij [slachtoffer D] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 264,39 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 8 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot een bedrag van € 99,89, (te weten € 19,94 voor een bromfietsplaat en € 79,95 voor een helm), waarvoor verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is. De rechtbank overweegt ten aanzien van de bromfietsplaat dat het een feit van algemene bekendheid is dat aan het aanvragen van een vervangende kentekenplaat kosten zijn verbonden. Met betrekking tot de helm heeft verdachte verklaard dat hij de helm onder zich had. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de helm heeft weggegeven. De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgegeven bedragen redelijk en zal daarom daarvan uitgaan. De vordering dient tot genoemd bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard nu deze kosten niet zijn onderbouwd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 97,12 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde.
De benadeelde partij [stichting] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 171,98 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.061,68 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [stichting] en [benadeelde partij 1] zullen niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vorderingen nu geen rechtstreekse schade is toegebracht door een bewezen verklaard feit. Evenmin is sprake van een ad informandum op de dagvaarding vermeld feit, dat ter kennis van de rechtbank is gebracht, door verdachte is erkend en waarmee door de rechtbank rekening is gehouden bij de strafoplegging, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafvordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van de benadeelde partijen [slachtoffer A] en [slachtoffer D].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 57, 285, 300, 304, 310, 311, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 6 subsidiair, 8 primair en 9 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:
Bedreiging met zware mishandeling;
Feit 2:
Mishandeling;
Feiten 3 en 6 subsidiair telkens:
Mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
Feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 8 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 9:
Opzetheling;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren de navolgende algemene dan wel bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* legt als algemene voorwaarden op dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* legt als bijzondere voorwaarden op dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering te Zwolle (LJ&R) (al dan niet verband houdende met de hierna volgende overige bijzondere voorwaarden), voor zover en zolang als dat door LJ&R noodzakelijk wordt geacht;
- zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de huidige toezichthouder van LJ&R te Zwolle;
- zich gedurende op door de reclassering LJ&R bepaalde perioden blijft melden zo frequent als LJ&R dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij Tactus en JusTact te Zwolle of een vergelijkbare instelling, indien en voor zolang als LJ&R dit noodzakelijk acht;
* geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die werkstraf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil.
Benadeelde partij Bedrag
1. [slachtoffer A] € 42,65;
2. [slachtoffer D] € 99,89.
Legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal hechtenis zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Benadeelde partij Bedrag Vervangende hechtenis
1. [slachtoffer A] € 42,65 1 dag;
2. [slachtoffer D] € 99,89 1 dag.
Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verstaat ten aanzien van de vordering van [slachtoffer D] dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* wijst af de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer A] voor zover dit het meer of anders gevorderde betreft;
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer D] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [stichting] en [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
* veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [stichting] en [benadeelde partij 1] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
* heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Van der Hooft, voorzitter, Van der Mei en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juni 2012.
Voetnoten:
1 Wanneer bij de feiten 1 tot en met 5 verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0615 2011069333-18, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 6 augustus 2011.
2 Stamproces-verbaal, p.5
3 Wanneer bij feit 6 verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0618 2011096495, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 25 juli 2011.
4 Wanneer bij feit 7 verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0610 2011155825, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, gesloten en ondertekend op 22 november 2011.
5 Stamproces-verbaal, p.3, 7
6 Wanneer bij de feiten 8 en 9 verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0620 2011138701-27, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 18 december 2011.
7 Proces-verbaal van aanhouding van [naam 1], p.15-16
8 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer A], p.32-33
9 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer A], p.40-41
10 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer A], p.41
11 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], p.45
12 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B], p.52-53
13 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer B], p.52-53
14 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer B], p.15-16
15 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer D], p.61-62
16 Proces-verbaal van aanhouding van [naam 1], p.15-16
17 Proces-verbaal van bevindingen, p.85