ECLI:NL:RBZUT:2012:BX9243

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/851106-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Ouweneel
  • A. Kropman
  • O. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in een bedrijfspand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte A, die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in een bedrijfspand te Apeldoorn. De politie ontdekte tijdens een doorzoeking een grote hoeveelheid joints, hennep en hasjiesj, die in beslag zijn genomen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij erop mocht vertrouwen niet vervolgd te worden voor het voorhanden hebben van softdrugs, omdat er geen bewijs was van overleg met de gemeente of het Openbaar Ministerie over de opslag van softdrugs voor een coffeeshop. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet onrechtmatig was verkregen en dat de verdachte niet kon aantonen dat de in beslag genomen drugs de bedrijfsvoorraad van de coffeeshop betrof. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur en een geldboete van € 10.000,-, te vervangen door hechtenis indien niet betaald. De rechtbank hield rekening met de achterdeurproblematiek van coffeeshops, maar vond de hoeveelheid drugs die in het pand was aangetroffen te groot om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de verantwoordelijkheden van coffeeshop-eigenaren en hun medewerkers.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/851106-11
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1984],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 september 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in
een bedrijfspand aan de [adres 1]) een hoeveelheid van ongeveer 600
en/of 42 en/of 960 en/of 300 en/of 1122 en/of 630 en/of 834 (in totaal 4488)
stuks voorgedraaide joints en/of 1200 en/of 1056 en/of 1024 en/of 548 en/of
864 en/of 554 en/of 1052 en/of 2232 en/of 1750 en/of 720 en/of 122 en/of 2488
en/of 1156 en/of 308 en/of 34 en/of 60 en/of 885 en/of 1016 en/of 528 en/of
222 en/of 246 (in totaal 18065) gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet
en/of
128 en/of 438 en/of 190 (in totaal 756) gram hasjiesj, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat, zo tot het oordeel zou kunnen worden gekomen dat de in beslag genomen hennepproducten de bedrijfsvoorraad van [coffeeshop] betreft, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het Openbaar Ministerie en de gemeente Apeldoorn hebben namelijk altijd geweten dat coffeeshop
[coffeeshop] over een externe bedrijfsvoorraad softdrugs moest beschikken om de continuïteit van de gedoogde verkoop van softdrugs in de coffeeshop te kunnen realiseren. Noch het Openbaar Ministerie noch de gemeente hebben tegen deze gang van zaken ooit bezwaar gemaakt, waardoor zij deze zogeheten 'achterdeurproblematiek' eveneens hebben gedoogd. Daardoor heeft het Openbaar Ministerie het gerechtvaardigde vertrouwen van verdachte geschonden dat het aanhouden van een bedrijfsvoorraad zou worden gedoogd en niet tot strafvervolging zou leiden. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een tweetal uitspraken1, die naar zijn oordeel zien op exact dezelfde casus en waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard.
De officier van justitie heeft aangevoerd, dat zij zich niet met de twee genoemde uitspraken kan verenigen en dat overigens deze zaak zich niet laat vergelijken met de casus uit die twee uitspraken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte noch zijn mededader hebben erkend dat de aangetroffen en in beslag genomen hennepproducten de bedrijfsvoorraad van [coffeeshop] betreft. Dat lijkt toch wel een premisse te (moeten) zijn om dit verweer te kunnen voeren. Hoe het ook zij, anders dan door slechts naar een tweetal uitspraken te verwijzen, is in deze zaak volstrekt niet onderbouwd op grond waarvan verdachte erop mocht vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd voor een feit als het onderhavige. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van enig overleg, in welke vorm dan ook, tussen verdachte en/of zijn medeverdachte met de gemeente Apeldoorn en/of het Openbaar Ministerie over zaken aangaande de opslag van softdrugs. Integendeel, volgens de raadsman hebben verdachte en zijn medeverdachte het aanhouden van een te grote bedrijfsvoorraad juist verzwegen. Als zij bij de gemeente zouden hebben gezegd, dat zij beschikten over een te grote bedrijfsvoorraad als toegestaan, dan zou de vergunning worden ingetrokken vanwege handelen in strijd met de wet, aldus de raadsman. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in dat verdachte erop mocht vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd voor het voorhanden hebben van een hoeveelheid softdrugs als is aangetroffen in het pand [adres 1 te plaats].
Voor zover de raadsman heeft verwezen naar de twee uitspraken van het gerechtshof Den Haag en de rechtbank Zwolle, waaruit - zo begrijpt de rechtbank het verweer ook - bij de verdachte en zijn medeverdachte het gerechtvaardigd vertrouwen mag worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie geen vervolgingsrecht toekomt daar waar zij 'stashes' van reguliere coffeeshops aantreft, omdat een coffeeshop nu eenmaal een bedrijfsvoorraad nodig heeft, zij opgemerkt dat die twee zaken zich in het geheel niet laten vergelijken met deze zaak. In de zaken, zonder daar verder op in te gaan, was sprake van verregaand en langdurig overleg tussen verdachte(n) en alle betrokkenen. Dat speelt in deze zaak, als gezegd, niet.
Dit leidt ertoe dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs2
Aanleiding van het onderzoek
Op 21 september 2011 kreeg de politie omstreeks 17:50 uur de melding van een mishandeling3. Verbalisanten zijn naar [adres 2 te plaats] gegaan. Daar troffen zij de heer [slachtoffer] aan die verklaarde te zijn mishandeld door [verdachte A] (verdachte). [verdachte A] was op dat moment niet meer ter plaatse. [slachtoffer] verklaarde verder dat [verdachte A] veelvuldig langskwam op het adres [adres 1 te plaats]. Daar zou een opslag van hennep zijn voor [coffeeshop].
Omstreeks 19.00 uur kregen verbalisanten opnieuw de opdracht te gaan naar het adres [adres 3 te plaats]. Volgens [slachtoffer] zou [verdachte A] daar zijn. Ter plaatse werden verbalisanten aangesproken door [slachtoffer] die de deur aanwees waar [verdachte A] naar binnen zou zijn gegaan. Verbalisanten zijn naar die deur gelopen en zagen een man wegrennen. De man, die voldeed aan het door [slachtoffer] gegeven signalement, had een zwarte sporttas in zijn hand. Verbalisant [verbalisant] heeft de man, die hij niet kende, gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. De man zei dat hij deze niet bij zich had waarna [verbalisant] de zwarte sporttas heeft geopend om te kijken of hier een op naam gesteld identiteitsdocument in zat.
In de tas zag verbalisant diverse zakken hennep en tientallen voorgedraaide joints. Hij rook de voor hem kenmerkende geur van hennep. [verdachte A] is aangehouden op verdenking van mishandeling. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] en het aantreffen van softdrugs in de sporttas heeft op het adres [adres 1] (later bleek de juiste adressering [nummer] te zijn) te Apeldoorn een doorzoeking plaatsgevonden en is een hoeveelheid goederen in beslag genomen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu verbalisant [verbalisant] niet bevoegd was de zwarte sporttas in beslag te nemen en te openen. Dat de tas zou zijn geopend om de identiteit van zijn cliënt te controleren, acht hij niet waarschijnlijk, nu verbalisant de naam van zijn cliënt al had gehoord van aangever [slachtoffer]. Voor zover verbalisant wel bevoegd was in de sporttas te kijken, zijn volgens de raadsman artikel 55b, lid 2 en lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen. Volgens de raadsman dient hetgeen onrechtmatig is verkregen te leiden tot bewijsuitsluiting.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit en daartoe betoogd dat er geen bewijs is dat zijn cliënt zich ervan bewust is geweest dat in het betreffende pand hennepproducten aanwezig waren en omdat het enkele (samen) verantwoordelijk zijn voor wat zich in een gehuurde ruimte afspeelt op zichzelf geen 'functionele' strafrechtelijke aansprakelijkheid vestigt. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar meerdere arresten van de Hoge Raad.
Beoordeling door de rechtbank
Verweer betreffende onrechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank zal eerst ingaan op het primair gevoerde verweer dat het bewijs onrechtmatig is verkregen omdat verbalisant volgens de raadsman niet bevoegd was de sporttas te openen en in beslag te nemen.
Uit artikel 55b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder te noemen: Sv) volgt dat de bij of krachtens artikel 141 Sv aangewezen ambtenaren (...) belast met de opsporing van strafbare feiten, bevoegd zijn een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.
Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het onderzoeken van de bagage van de verdachte (zoals rugzakken en tassen) en van voorwerpen die in de kleding van de verdachte worden aangetroffen (zoals agenda's en portefeuilles). Aldus leent bagage die verdachte bij zich draagt of met zich voert, bijvoorbeeld in een handtas, in een rugzak, op zijn fiets of in de auto, zich voor onderzoek naar identificerende bescheiden.4
In casu had verdachte een sporttas bij zich.
Uit het proces-verbaal van aanhouding komt naar voren dat de verbalisant verdachte heeft gevraagd naar zijn naam en identiteitsbewijs. Aangezien verdachte zich niet kon identificeren heeft verbalisant de zwarte sporttas geopend om te kijken of hier een op naam gesteld identiteitsdocument in zat. Naar het oordeel van de rechtbank was verbalisant hiertoe gelet op artikel 55b, eerste lid, Sv bevoegd.
Dat verbalisant de naam van verdachte al van aangever [slachtoffer] had gehoord, doet hieraan niet af. De enkele omstandigheid dat een verbalisant namelijk een idee heeft van wie hij (mogelijk) voor zich heeft, brengt niet met zich dat een betrokkene zich niet zou hoeven te legitimeren of dat de politie naar diens identiteit geen eigen onderzoek (meer) zou mogen doen.
De enkele stelling van de raadsman dat de verbalisant in strijd met waarheid heeft gerelateerd dat hij gebruik heeft gemaakt van de hem toekomende bevoegdheden uit artikel 55b Sv wordt door de rechtbank gepasseerd. De rechtbank heeft, anders dan de raadsman, geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen.
De raadsman heeft vervolgens betoogd dat niet is voldaan aan het gestelde in artikel 55b, tweede en derde lid, Sv omdat de bevoegdheden uit artikel 55b, eerste lid, Sv alleen dan 'in het openbaar' worden uitgeoefend, indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van de verdachte zou kunnen blijken, te voorkomen.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat een onderzoek aan de kleding, alsmede de voorwerpen die een verdachte bij zich draagt of met zich voert, alleen kan en mag plaatsvinden in de beslotenheid van een politiebureau, faalt dit omdat zulks niet voortvloeit uit de wet.
Bij de beantwoording van de vraag of de verbalisant bevoegd was om de hem toekomende bevoegdheid tot kort gezegd onderzoek aan de kleding en bagage toen en aldaar op straat -'in het openbaar' - uit te oefenen heeft de rechtbank gelet op de volgende omstandigheden:
- het signalement van de staande gehouden persoon kwam overeen met dat van de persoon die werd verdachte van een misdrijf;
- hij was kort daarvoor rennend gezien;
- het was 19:00 uur 's avonds;
- een en ander speelde zich op de [locatie] (gelegen binnen het [industrieterrein]), een plek waar naar kan worden aangenomen op dat moment niet veel andere mensen ter plaatse waren.
De rechtbank acht het verdedigbaar en te billijken dat de verbalisant, om mogelijk te voorkomen dat hij de verkeerde persoon zou aanhouden en overbrengen naar het politiebureau, toen en aldaar een sporttas van verdachte heeft geopend, toen die geen identiteitbewijs kon overleggen. De inbreuk op de privacy, hetgeen de betreffende bepaling beoogt de beschermen en te reguleren, is betrekkelijk te noemen. De verbalisant was immers ook al gerechtigd geweest om verdachte na het negatieve antwoord op de vraag of hij, verdachte, een identiteitsbewijs kon tonen, aan te houden op verdenking van overtreding van het bepaalde bij de Wet op de identificatieplicht. Een aanhouding die ook zou hebben geleid tot overbrenging van verdachte naar een politiebureau, een veel verdergaande inbreuk op zijn privacy dan het - onder de geschetste omstandigheden - even kijken in zijn sporttas. Dat de inhoud van de sporttas vervolgens leidde tot de verdenking van betrokkenheid bij een heel ander feit doet aan een en ander als vanzelfsprekend niet af.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het primair gevoerde verweer van de raadsman verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
Op 21 september 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres 1] (later bleek de juiste adressering [nummer] te zijn5) te Apeldoorn6. De toegangsdeur van het pand werd geopend met een sleutel afkomstig van een tijdens de fouillering bij verdachte aangetroffen sleutelbos. Bij de doorzoeking is een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Het ging daarbij om voorgedraaide joints - verpakt in hoeveelheden van 600 stuks, 42 stuks, 960 stuks, 300 stuks, 1122 stuks, 630 stuks en 834 stuks -, hennep - verpakt in hoeveelheden van 1200 gram, 1056 gram, 1024 gram, 548 gram, 864 gram, 554 gram, 1052 gram, 2232 gram, 1750 gram, 720 gram, 122 gram, 2488 gram, 1156 gram, 308 gram, 34 gram, 60 gram, 885 gram, 1016 gram, 528 gram, 222 gram en 246 gram -, en hasjiesj - verpakt in hoeveelheden van 128 gram, 438 gram en 190 gram7.
Van de in beslag genomen goederen zijn steekproefsgewijs monsters genomen afkomstig uit twee zakken hennep en afkomstig uit een voorverpakte joint, die vervolgens zijn getest met behulp van de MMC Narcotic Identification Test. Uit de test, waarbij gebruik werd gemaakt van het testbuisje ten behoeve van het testen van cannabis, bleek dat de monsters THC bevatten. Met de aanwezigheid van THC werd aangetoond dat het bij de aangetroffen goederen om hennep ging.
Het adres [adres 1 te plaats] wordt gehuurd door [coffeeshop]8, daarbij vertegenwoordigd door eigenaar [medeverdachte B]. [coffeeshop] is de naam van de door [medeverdachte B] gedreven eenmanszaak9 waar non-alcoholische dranken, broodjes en softdrugs worden verkocht.
Verdachte heeft verklaard dat hij als bedrijfsleider werkzaam is bij [coffeeshop], gevestigd aan [adres 4 te plaats]10 en dat de sporttas die hij tijdens zijn aanhouding bij zich had, een kleine voorraad softdrugs betrof voor de coffeeshop, waar hij werkt11.
Gelet op het feit dat verdachte een hoeveelheid softdrugs bij zich had voor [coffeeshop], hij bedrijfsleider is bij die coffeeshop - waarvan medeverdachte [medeverdachte B] eigenaar is - en verdachte de sleutel had van het adres [adres 1 te plaats], waar een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen - en welk pand door [coffeeshop] wordt gehuurd -, acht de rechtbank medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs bewezen. Ten aanzien van de hennep en hasjiesj acht de rechtbank niet de in de tenlastelegging genoemde gewichten bewezen nu de aangetroffen goederen zijn gewogen inclusief het verpakkingsmateriaal. Wel acht de rechtbank bewezen dat het om aanzienlijk meer dan 30 gram gaat. Dat verdachte zich, zoals de raadsman subsidiair heeft gesteld, niet bewust zou zijn geweest van de aanwezigheid van hennepproducten in het pand [adres 1 te plaats] acht de rechtbank gelet op de genoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 21 september 2011 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een bedrijfspand aan [adres]) een hoeveelheid van 600 en 42 en 960 en 300 en 1122 en 630 en 834 (in totaal 4488) stuks voorgedraaide joints en een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, en een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en een geldboete van € 10.000,- te vervangen door 85 dagen hechtenis.
De raadsman heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon, de draagkracht en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid joints, hashish en hennep. Het ging daarbij om de handelsvoorraad van een coffeeshop. De hoeveelheid hennepproducten die verdachte en zijn mededader in hun bezit hadden, gaat ver uit boven de hoeveelheid die door de autoriteiten pleegt te worden gedoogd. Hennepproducten vormen een risico voor de volksgezondheid en zijn daarom verboden. Verdachte heeft dit verbod willens en wetens genegeerd. Dat het materiaal bestemd was voor een coffeeshop doet aan de strafwaardigheid van de gedraging niet af.
Anderzijds wil de rechtbank haar ogen ook niet sluiten voor de zogenaamde "achterdeurproblematiek" waarmee coffeeshops te kampen hebben, welke nu eenmaal een direct gevolg van het Nederlandse softdrugsbeleid. De rechtbank kan zich voorstellen dat de thans toegestane bedrijfsvoorraad voor een coffeeshop, te weten 500 gram, een hoeveelheid is waarmee het voor een coffeeshop moeilijk is om aan de vraag te voldoen. Alles afwegende voert het de rechtbank te ver om verdachte thans te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de documentatie van verdachte op het gebied van de Opiumwet ten spijt.
De rechtbank acht alles in aanmerking nemend een werkstraf van maximale duur een passende sanctie. De rechtbank zal daarnaast een geldboete opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij naast zijn salaris een bonus krijgt afhankelijk van de opbrengst. Teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank verder een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 47, 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
* veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 10.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Ouweneel, voorzitter, Kropman en O. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2012.
Mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Gerechtshof Den Haag 2 februari 2012, LJN BV2572 en rechtbank Zwolle 4 april 2012, LJN BW0879
2 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL062B 2011133212-2, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 20 oktober 2011.
3 Proces-verbaal van aanhouding van [verdachte A], p. 30-31
4 Gerechtshof Den Bosch 8 juli 2009, LJN BJ4723
5 Stamproces-verbaal, p. 24
6 Proces-verbaal van bevindingen, p. 57
7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 59-60
8 Huurovereenkomst kantoorruimte, geen paginanummer
9 Uittreksel van de Kamer voor Koophandel, geen paginanummer
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p. 51-52
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p. 55