RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/851107-11
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2012
Tegenspraak (art. 279 Sv)
[verdachte B],
geboren te [plaats] (Suriname) op [1965],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 september 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2011 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in
een bedrijfspand aan de [adres 1]) een hoeveelheid van ongeveer 600
en/of 42 en/of 960 en/of 300 en/of 1122 en/of 630 en/of 834 (in totaal 4488)
stuks voorgedraaide joints en/of 1200 en/of 1056 en/of 1024 en/of 548 en/of
864 en/of 554 en/of 1052 en/of 2232 en/of 1750 en/of 720 en/of 122 en/of 2488
en/of 1156 en/of 308 en/of 34 en/of 60 en/of 885 en/of 1016 en/of 528 en/of
222 en/of 246 (in totaal 18065) gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet
en/of
128 en/of 438 en/of 190 (in totaal 756) gram hasjiesj, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
art 3 ahf/ond B Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat, zo tot het oordeel zou kunnen worden gekomen dat de in beslag genomen hennepproducten de bedrijfsvoorraad van coffeeshop [coffeeshop] betreft, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het Openbaar Ministerie en de gemeente Apeldoorn hebben namelijk altijd geweten dat coffeeshop
[coffeeshop] over een externe bedrijfsvoorraad softdrugs moest beschikken om de continuïteit van de gedoogde verkoop van softdrugs in de coffeeshop te kunnen realiseren. Noch het Openbaar Ministerie noch de gemeente hebben tegen deze gang van zaken ooit bezwaar gemaakt, waardoor zij deze zogeheten 'achterdeurproblematiek' eveneens hebben gedoogd. Daardoor heeft het Openbaar Ministerie het gerechtvaardigde vertrouwen van verdachte geschonden dat het aanhouden van een bedrijfsvoorraad zou worden gedoogd en niet tot strafvervolging zou leiden. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een tweetal uitspraken1, die naar zijn oordeel zien op exact dezelfde casus en waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard.
De officier van justitie heeft aangevoerd, dat zij zich niet met de twee genoemde uitspraken kan verenigen en dat overigens deze zaak zich niet laat vergelijken met de casus uit die twee uitspraken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte noch zijn mededader hebben erkend dat de aangetroffen en in beslag genomen hennepproducten de bedrijfsvoorraad van coffeeshop [coffeeshop] betreft. Dat lijkt toch wel een premisse te (moeten) zijn om dit verweer te kunnen voeren. Hoe het ook zij, anders dan door slechts naar een tweetal uitspraken te verwijzen, is in deze zaak volstrekt niet onderbouwd op grond waarvan verdachte erop mocht vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd voor een feit als het onderhavige. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van enig overleg, in welke vorm dan ook, tussen verdachte en/of zijn medeverdachte met de gemeente Apeldoorn en/of het Openbaar Ministerie over zaken aangaande de opslag van softdrugs. Integendeel, volgens de raadsman hebben verdachte en zijn medeverdachte het aanhouden van een te grote bedrijfsvoorraad juist verzwegen. Als zij bij de gemeente zouden hebben gezegd, dat zij beschikten over een te grote bedrijfsvoorraad als toegestaan, dan zou de vergunning worden ingetrokken vanwege handelen in strijd met de wet, aldus de raadsman. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in dat verdachte erop mocht vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd voor het voorhanden hebben van een hoeveelheid softdrugs als is aangetroffen in het pand [adres 1 te plaats].
Voor zover de raadsman heeft verwezen naar de twee uitspraken van het gerechtshof Den Haag en de rechtbank Zwolle, waaruit - zo begrijpt de rechtbank het verweer ook - bij de verdachte en zijn medeverdachte het gerechtvaardigd vertrouwen mag worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie geen vervolgingsrecht toekomt daar waar zij 'stashes' van reguliere coffeeshops aantreft, omdat een coffeeshop nu eenmaal een bedrijfsvoorraad nodig heeft, zij opgemerkt dat die twee zaken zich in het geheel niet laten vergelijken met deze zaak. In die zaken, zonder daar verder op in te gaan, was sprake van verregaand en langdurig overleg tussen verdachte(n) en alle betrokkenen. Dat speelt in deze zaak, als gezegd, niet.
Dit leidt ertoe dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs2
Aanleiding van het onderzoek
Op 21 september 2011 kreeg de politie omstreeks 17:50 uur de melding van een mishandeling3. Verbalisanten zijn naar de [adres 2 te plaats] gegaan. Daar troffen zij de heer [slachtoffer] aan die verklaarde te zijn mishandeld door [medeverdachte A]. [medeverdachte A] was op dat moment niet meer ter plaatse. [slachtoffer] verklaarde verder dat [medeverdachte A] veelvuldig langskwam op het adres [adres 1] te Apeldoorn. Daar zou een opslag van hennep zijn voor coffeeshop [coffeeshop].
Omstreeks 19.00 uur kregen verbalisanten opnieuw de opdracht te gaan naar het adres [adres 3 te plaats]. Volgens [slachtoffer] zou [medeverdachte A] daar zijn. Ter plaatse werden verbalisanten aangesproken door [slachtoffer] die de deur aanwees waar [medeverdachte A] naar binnen zou zijn gegaan. Verbalisanten zijn naar die deur gelopen en zagen een man wegrennen. De man, die voldeed aan het door [slachtoffer] gegeven signalement, had een zwarte sporttas in zijn hand. Verbalisant [verbalisant] heeft de man, die hij niet kende, gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. De man zei dat hij deze niet bij zich had waarna [verbalisant] de zwarte sporttas heeft geopend om te kijken of hier een op naam gesteld identiteitsdocument in zat.
In de tas zag verbalisant diverse zakken hennep en tientallen voorgedraaide joints. Hij rook de voor hem kenmerkende geur van hennep. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] en het aantreffen van softdrugs in de sporttas van [medeverdachte A] heeft op het adres [adres 1] (later bleek de juiste adressering [nummer] te zijn) te Apeldoorn een doorzoeking plaatsgevonden en is een hoeveelheid goederen in beslag genomen. Tijdens het daaropvolgende onderzoek bleek dat genoemd pand wordt gehuurd door [coffeeshop], waarvan verdachte de eigenaar is.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu verbalisant [verbalisant] niet bevoegd was de zwarte sporttas van medeverdachte [medeverdachte A] in beslag te nemen en te openen. Dat de tas zou zijn geopend om de identiteit van [medeverdachte A] te controleren, acht hij niet waarschijnlijk, nu verbalisant diens naam al had gehoord van aangever [slachtoffer]. Voor zover verbalisant wel bevoegd was in de sporttas te kijken, zijn volgens de raadsman artikel 55b, lid 2 en lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen. Volgens de raadsman dient hetgeen onrechtmatig is verkregen te leiden tot bewijsuitsluiting.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit en daartoe betoogd dat er geen bewijs is dat zijn cliënt zich ervan bewust is geweest dat in het betreffende pand hennepproducten aanwezig waren en omdat het enkele (samen) verantwoordelijk zijn voor wat zich in een gehuurde ruimte afspeelt op zichzelf geen 'functionele' strafrechtelijke aansprakelijkheid vestigt. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar meerdere arresten van de Hoge Raad.
Beoordeling door de rechtbank
Verweer betreffende onrechtmatig verkregen bewijs
Ten aanzien van het primair gevoerde verweer dat het bewijs onrechtmatig is verkregen omdat verbalisant volgens de raadsman niet bevoegd was de sporttas van [medeverdachte A] te openen en in beslag te nemen, geldt naar het oordeel van de rechtbank de Schutznorm, welke norm behelst dat de verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van rechtsnormen, voor zover die normen jegens een ander dan de verdachte zijn geschonden. Anders dan door de raadsman is betoogd, is door het jegens de medeverdachte [medeverdachte A] begane vormverzuim, zo daarvan al sprake is, naar het oordeel van de rechtbank geen inbreuk gemaakt op de rechtens te beschermen belangen van de verdachte. Hieruit volgt dat de bewijsmiddelen die zijn verkregen in het onderzoek naar aanleiding van het openen van de sporttas in beginsel kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Op 21 september 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres 1] (later bleek de juiste adressering [nummer] te zijn4) te Apeldoorn5. De toegangsdeur van het pand werd geopend met een sleutel afkomstig van een tijdens de fouillering bij medeverdachte [medeverdachte A] aangetroffen sleutelbos. Bij de doorzoeking is een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Het ging daarbij om voorgedraaide joints - verpakt in hoeveelheden van 600 stuks, 42 stuks, 960 stuks, 300 stuks, 1122 stuks, 630 stuks en 834 stuks -, hennep - verpakt in hoeveelheden van 1200 gram, 1056 gram, 1024 gram, 548 gram, 864 gram, 554 gram, 1052 gram, 2232 gram, 1750 gram, 720 gram, 122 gram, 2488 gram, 1156 gram, 308 gram, 34 gram, 60 gram, 885 gram, 1016 gram, 528 gram, 222 gram en 246 gram -, en hasjiesj - verpakt in hoeveelheden van 128 gram, 438 gram en 190 gram6.
Van de in beslag genomen goederen zijn steekproefsgewijs monsters genomen afkomstig uit twee zakken hennep en afkomstig uit een voorverpakte joint, die vervolgens zijn getest met behulp van de MMC Narcotic Identification Test. Uit de test, waarbij gebruik werd gemaakt van het testbuisje ten behoeve van het testen van cannabis, bleek dat de monsters THC bevatten. Met de aanwezigheid van THC werd aangetoond dat het bij de aangetroffen goederen om hennep ging.
Het adres [adres 1 te plaats] wordt gehuurd door [coffeeshop]7, daarbij vertegenwoordigd door verdachte die eigenaar is van [coffeeshop]8. [coffeeshop] is de naam van de door verdachte gedreven eenmanszaak waar non-alcoholische dranken, broodjes en softdrugs worden verkocht.
[medeverdachte A] heeft verklaard dat hij als bedrijfsleider werkzaam is bij [coffeeshop], gevestigd aan de [adres 4 te plaats]9 en dat de sporttas die hij tijdens zijn aanhouding bij zich had, een kleine voorraad softdrugs betrof voor de coffeeshop, waar hij werkt10.
Gelet op het feit dat [medeverdachte A] een hoeveelheid softdrugs bij zich had voor coffeeshop
[coffeeshop], hij bedrijfsleider is bij die coffeeshop - waarvan verdachte eigenaar is - en [medeverdachte A] de sleutel had van het adres [adres 1 te plaats], waar een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen - en welk pand door [coffeeshop] (vertegenwoordigd door verdachte) wordt gehuurd -, acht de rechtbank medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs bewezen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat in het pand bescheiden zijn aangetroffen die direct naar [coffeeshop] en verdachte verwijzen (zo zijn er verpakkingsmaterialen met opschrift [coffeeshop] aangetroffen, zijn er een bankafschrift van de SNS-bank en een aanmaning van de Belastingdienst aangetroffen, waarop beide het privé-adres van verdachte - [adres 5 te plaats] - staat vermeld). Die documenten kunnen er alleen door toedoen van verdachte terecht zijn gekomen. Van een situatie, zoals door de raadsman gesteld, dat verdachte wellicht alleen de huurder is van het betreffende pand, is zo bezien geen sprake.
Ten aanzien van de hennep en hasjiesj acht de rechtbank niet de in de tenlastelegging genoemde gewichten bewezen nu de aangetroffen goederen zijn gewogen inclusief het verpakkingsmateriaal. Wel acht de rechtbank bewezen dat het om aanzienlijk meer dan 30 gram gaat. Dat verdachte zich, zoals de raadsman subsidiair heeft gesteld, niet bewust zou zijn geweest van de aanwezigheid van hennepproducten in het pand [adres 1 te plaats] acht de rechtbank gelet op de genoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 21 september 2011 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een bedrijfspand aan de [locatie]) een hoeveelheid van 600 en 42 en 960 en 300 en 1122 en 630 en 834 (in totaal 4488) stuks voorgedraaide joints en een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, en een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en een geldboete van € 20.000,- te vervangen door 135 dagen hechtenis.
De raadsman heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon, de draagkracht en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid joints, hasjiesj en hennep. Het ging daarbij om de handelsvoorraad van de coffeeshop waarvan verdachte eigenaar is. De hoeveelheid hennepproducten die verdachte en zijn mededader in hun bezit hadden, gaat ver uit boven de hoeveelheid die door de autoriteiten pleegt te worden gedoogd. Hennepproducten vormen een risico voor de volksgezondheid en zijn daarom verboden. Verdachte heeft dit verbod willens en wetens genegeerd. Dat het materiaal bestemd was voor zijn coffeeshop doet aan de strafwaardigheid van de gedraging niet af.
Anderzijds wil de rechtbank haar ogen ook niet sluiten voor de zogenaamde "achterdeurproblematiek" waarmee coffeeshops te kampen hebben, welke nu eenmaal een direct gevolg van het Nederlandse softdrugsbeleid. De rechtbank kan zich voorstellen dat de thans toegestane bedrijfsvoorraad voor een coffeeshop, te weten 500 gram, een hoeveelheid is waarmee het voor een coffeeshop moeilijk is om aan de vraag te voldoen. Alles afwegende voert het de rechtbank te ver om verdachte thans te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de documentatie van verdachte op het gebied van de Opiumwet ten spijt.
De rechtbank acht alles in aanmerking nemend een werkstraf van maximale duur een passende sanctie. De rechtbank zal daarnaast een geldboete opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. Teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank verder een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 van de Opiumwet.
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
* veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 20.000,- (twintigduizend), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Ouweneel, voorzitter, Kropman en O. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2012.
Mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Gerechtshof Den Haag 2 februari 2012, LJN BV2572 en rechtbank Zwolle 4 april 2012, LJN BW0879
2 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL062B 2011133212-2, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, gesloten en ondertekend op 20 oktober 2011.
3 Proces-verbaal van aanhouding van medeverdachte [medeverdachte A], p. 30-31
4 Stamproces-verbaal, p. 24
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 57
6 Proces-verbaal van bevindingen, p. 59-60
7 Huurovereenkomst kantoorruimte, geen paginanummer
8 Uittreksel van de Kamer voor Koophandel, geen paginanummer
9 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte A], p. 51-52
10 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte A], p. 55