ECLI:NL:RBZUT:2012:BY0843

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-922010-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Valderen
  • A. Heenk
  • R. Rademaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met omzetbelasting door verdachte in samenwerking met rechtspersonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 23 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte A, die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte heeft zich ingelaten met frauduleuze praktijken om omzetbelasting te ontduiken, waarbij hij samenwerkte met verschillende rechtspersonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan over een periode van bijna twee jaar, van november 2005 tot en met augustus 2007. Dit leidde tot een benadelingsbedrag van € 875.716 voor de Belastingdienst.

De rechtbank overweegt dat de verdachte, ondanks signalen dat er iets niet klopte met de inkoopprijzen van de auto's die hij verhandelde, doorging met zijn handelspraktijken. Hij had een langdurige zakelijke relatie met medeverdachten, die betrokken waren bij een BTW-carrousel. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de fraude, maar de rechtbank oordeelt dat hij zich had moeten realiseren dat zijn handelswijze niet in overeenstemming was met de wetgeving.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de onvoorwaardelijke gevangenisstraf gematigd tot 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De proeftijd is vastgesteld op twee jaar. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelt dat een gevangenisstraf noodzakelijk is om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922010-08
Uitspraak d.d. 23 oktober 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1959],
wonende te [plaats, adres].
Raadsvrouw: mr. A.A. Feenstra, advocaat te Breda.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juni 2012 en 9 oktober 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
A.
[naam A B.V.] (Kamer van Koophandel nummer [nummer 1]) en/of
[naam F Beheer B.V.] (Kamer van Koophandel nummer [nummer 1]) op een of
meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 december 2005
t/m 28 september 2007 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of met een of
meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (elk) als ondernemer in de zin
van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (telkens) opzettelijk een bij de
belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake de
rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor de omzetbelasting (voorzien van
OB nr. nr. [nummer 1]) over de maand(en)
november 2005 en/of december 2005 en/of januari 2006 en/of februari 2006
en/of maart 2006 en/of april 2006 en/of mei 2006 en/of juni 2006 en/of juli
2006 en/of augustus 2006 en/of september 2006 en/of oktober 2006 en/of
november 2006 en/of december 2006 en of januari 2007 en/of februari 2007 en/of
maart 2007 en/of april 2007 en/of juli 2007 en/of augustus 2007,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belasting/de
Belastingdienst Oost/kantoor Apeldoorn,terwijl dat feit/die feiten ertoe
strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of
onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in de
aangiftebiljetten/het aangiftebiljet betreffende die maand(en) en/of in de
elektronische aangifte(n) betreffende die maand(en) (telkens) ten onrechte
althans een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer
anderen, tot bovenomschreven strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven, dan
wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden
gedraging(en);
B.
[naam A B.V.](Kamer van Koophandel nummer [nummer 2]) op een of meer
verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2007 t/m 30
juli 2007 in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of met een of meer
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als ondernemer in de zin van de Wet
op de Omzetbelasting 1968, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet
voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake de
rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor de omzetbelasting (voorzien van
OB nr. nr. [nummer 2]) over de maand(en) mei 2007 en/of juni 2007,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belasting/de
Belastingdienst Oost/kantoor Apeldoorn, terwijl dat feit/die feiten ertoe
strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of
onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten/het
aangiftebiljet betreffende die maand(en) en/of in de elektronische aangifte(n)
betreffende die maand(en) (telkens) ten onrechte, althans een te hoog bedrag
aan terug te vragen omzetbelasting werd vermeld, zulks terwijl hij, verdachte,
al dan niet in vereniging met een of meer anderen, tot bovenomschreven
strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft
gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Salduz-verweer
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van verdachte die zijn afgelegd bij de FIOD van het bewijs moeten worden uitgesloten vanwege schending van het bepaalde in artikel 6 EVRM, omdat de verhoorsessies van de FIOD niet aan de eisen van dit artikel voldeden. Daartoe is aangegeven dat de eerste verklaring van verdachte is afgelegd zonder daarvoor een advocaat geraadpleegd te (kunnen) hebben. Na dat eerste verhoor heeft verdachte een raadsman toegewezen gekregen. De toenmalige raadsman is echter geen toestemming verleend om bij de verhoren aanwezig te zijn. Noch heeft hij processtukken ontvangen c.q. kunnen inzien op basis waarvan de verdediging kon worden gevoerd. Pas na het overleg met zijn raadsman werd verdachte zich bewust van de impact die zijn verklaringen konden hebben. Bewijsuitsluiting heeft eveneens te gelden voor alle ambtshandelingen die op grond van voormelde verklaringen hebben plaatsgevonden, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de eisen die aan verhoorbijstand volgens de geldende jurisprudentie worden gesteld, nu telefonische consultatie met een advocaat heeft plaatsgevonden. De raadsman of raadsvrouw had de verdachte kunnen wijzen op zijn zwijgrecht; deze heeft daarvan echter geen gebruik gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de vorming van de Salduz-rechtspraak is een belangrijke verandering opgetreden in de wijze waarop wordt aangekeken tegen rechtsbijstand bij politieverhoren. Een aangehouden verdachte moet, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen gelegenheid worden geboden voor het politieverhoor een advocaat te raadplegen en op dat recht moet hij worden gewezen ("consultatiebijstand"). Niet-naleving van deze regels zal, ingeval van een verweer terzake, doorgaans moeten leiden tot bewijsuitsluiting van de betreffende verklaringen van de verdachte en van het bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg daarvan.
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte voorafgaand aan de verhoren bij de FIOD is gewezen op het recht op bijstand. Als al sprake zou zijn van een vormverzuim, dan hoeven daaraan echter geen consequenties te worden verbonden. Verdachte heeft immers in het verhoor dat is afgenomen door de rechter-commissaris in bijzijn van zijn raadsvrouw verklaard absoluut bij zijn eerdere verklaringen over [medeverdachte C] ([medeverdachte C]) en Bernhard ([medeverdachte B]) te blijven. Ook ter terechtzitting heeft verdachte, in bijzijn van zijn raadsvrouw, verklaard bij zijn verklaringen bij de FIOD afgelegd te blijven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting niet naar voren is gekomen dat verdachte een persoon is die voor de aanvang van zijn eerste verhoor bij de politie in een zodanige positie verkeerde dat hij bijzondere aandacht en bescherming behoefde, op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld. Er is in dit geval geen enkele reden om de voormelde verklaringen van verdachte niet voor een bewezenverklaring te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van schending van aan verdachte toekomende rechten waardoor het fair trial beginsel van artikel 6 EVRM zou zijn geschonden. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 9 juli 2007 is door een controlemedewerker van de Belastingdienst/Randmeren kantoor Apeldoorn een boekenonderzoek ingesteld bij autohandel [medeverdachte B] h/o [eenmanszaak A]. Daaruit kwam naar voren dat [medeverdachte B] al zijn auto's heeft ingekocht bij [naam B B.V.] die daarvoor facturen met omzetbelasting heeft uitgeschreven. Over het jaar 2006 werden vrijwel alle door [medeverdachte B] h/o [eenmanszaak A] bij [naam B B.V.] ingekochte auto's verkocht aan autocentrum [naam A B.V.]. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Belastingdienst bij [naam B B.V.] stelde de Belastingdienst tevens een onderzoek in bij [naam A B.V.]. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat [naam A B.V.] over 2006 heel veel handel dreef in auto's van de merken Mercedes, Audi en BMW geïmporteerd uit Duitsland. Vrijwel al deze auto's waren ingekocht door [naam D B.V.]., [naam C B.V.] en [medeverdachte B] h/o [eenmanszaak A].2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De officier heeft onder meer aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte B] samen met zijn stiefvader [medeverdachte C] heeft gehandeld in uit Duitsland geïmporteerde auto's en gebruik maakte van het op intracommunautaire transacties van toepassing zijnde nultarief voor de omzetbelasting. Via zogenaamde ploffers - in deze waren dat [naam C B.V.], [naam D B.V.]. en [naam B B.V.] - werden deze auto's geïmporteerd en vervolgens op papier (met facturen van deze ploffers) geleverd aan een autobedrijf, die vervolgens de betreffende auto weer leverde aan de eindgebruiker. Het systeem is erop gericht financieel voordeel te verkrijgen door het niet-afdragen van BTW door die ploffers, terwijl de BTW wel aan de ploffers is betaald door de afnemende autobedrijven in Nederland.
[medeverdachte B] en [medeverdachte C] hanteerden deze werkwijze voor een groot aantal leveranties van auto's aan Autocentrum [naam A B.V. te plaats]. Vanaf eind 2006 is de werkwijze verfijnd door de ploffers niet meer rechtstreeks te laten leveren aan autodealer Autocentrum [naam A B.V.], maar hier een entiteit tussen te schuiven, te weten de op naam van [medeverdachte B] staande eenmanszaak [eenmanszaak A].
In casu is de vraag in hoeverre verdachte wist of had moeten weten dat hij handelde met BTW-fraudeurs, respectievelijk daaromtrent een waarschuwingssignaal had ontvangen. Verdachte deed geen zaken met de directeuren van [naam B B.V.] ([getuige 1]), [naam C B.V.] ([getuige 2]) of [naam D B.V.]. ([getuige 3]). Dit waren allen stromannen/katvangers. In werkelijkheid werd er gehandeld met medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C]. Verdachte had meerdere signalen dat het niet goed zat. Terwijl hij in werkelijkheid zaken bleef doen met [medeverdachte B] en [medeverdachte C] kreeg hij facturen van [naam C B.V.], later van [naam D B.V.]., daarna van [naam B B.V.] en vervolgens van de eenmanszaak [eenmanszaak A].
Er was dus sprake van steeds wisselende al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende ondernemingen die de geleverde auto's factureerden, een ernstige aanwijzing dat men te maken had met ploffers in een BTW carrousel. De factuurstroom via de diverse vennootschappen naar [naam A B.V.] was een schijnconstructie die was opgezet om zo misbruik te kunnen maken van het zogenaamde nultarief ten aanzien van de omzetbelasting. Aangezien de facturen van [naam B B.V.] aan [eenmanszaak A] niet zagen op werkelijke overeenkomsten betreffende de geleverde auto's maar het om schijnhandelingen ging, zijn de betreffende facturen vals. Van die valsheid was verdachte zich bewust althans had hij zich bewust moeten zijn.
Ook een belangrijke aanwijzing is gelegen in de zich vaak bij carrousels voordoende zogenoemde prijsval.
Uit de feiten alsmede uit de verklaringen van verdachte zelf is duidelijk dat zijn handelspartners [medeverdachte B] en [medeverdachte C] knoeiden met de BTW door de aangeboden auto's via allerlei verschillende ondernemingen onder de marktprijs aan te bieden. Voorwaardelijk opzet is aan de orde, alhoewel de kennis van verdachte zover reikte dat al van een noodzakelijkheidsbewustzijn sprake is, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aan de voor (voorwaardelijk) opzet geldende vereisten niet is voldaan. Verdachte heeft in dit kader geen risico willen nemen om opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen en heeft dit zeker niet gewild. Hoewel de enkele wetenschap onvoldoende is voor (voorwaardelijk) opzet, heeft verdachte niet verklaard dat hij op het moment van de aankopen van de heren [medeverdachte C]
en [medeverdachte B] en het indienen van de aangiften omzetbelasting op de hoogte was van
het feit dat hij onderdeel uitmaakte van een BTW carrousel. Eventuele twijfels over de inkoopprijs werden hem (pas) duidelijk door een presentatie van feiten en omstandigheden
tijdens de verhoren bij de FIOD. Een reconstructie van de cijfermatige feiten maakte
voor hem duidelijk dat destijds geen reden was voor argwaan over de inkoopprijs. De exacte inkoopprijs was verdachte niet bekend, de winstmarge was niet zichtbaar afwijkend en er waren extra kosten gemoeid met de auto's van [medeverdachte C] en [medeverdachte B]. De vermeende lagere inkoopprijs kan derhalve niet worden aangemerkt als een objectieve omstandigheid, die in fiscalibus zou kunnen leiden tot een weigering van de vooraftrek en al helemaal niet als voldoende bewijs voor (voorwaardelijk) opzet, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ook op de bestanddelen omtrent de plaatsaanduiding "in de gemeente Apeldoorn", "bij de inspecteur der belastingen/Belastingdienst Oost/kantoor Apeldoorn"en "een bij de wet voorziene aangifte, als bedoeld in de zin van Algemene wet inzake rijksbelastingen" niet bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het dossier is een ambtsedige verklaring voorhanden van een ambtenaar van de Belastingdienst waarin de handelwijze door verdachte kort uiteen is gezet.3 Hierin is vermeld dat er auto's vanuit Duitsland intracommunautair werden geleverd naar Nederland. De Duitse bedrijven factureerden hun intracommunautaire leveringen uit aan diverse Nederlandse bedrijven. Het betrof onder andere de bedrijven [naam C B.V.], [naam D B.V.]. en [naam B B.V.]. Van de eerste twee bedrijven waren facturen aangetroffen bij het bedrijf [naam A B.V.]. De verwerver ([naam C B.V.], [naam D B.V.]. of [naam B B.V.]) was omzetbelasting verschuldigd naar het in de lidstaat van verwerving geldende tarief. Onder bepaalde voorwaarden geldt een 0%-tarief. Door [naam C B.V.] en [naam D B.V.]. zijn nimmer aangiften omzetbelasting ingediend, hoewel op de facturen van die B.V.'s aan [verdachte A] omzetbelasting was vermeld. Die omzetbelasting is ook nimmer afgedragen aan de fiscus. Deze omzetbelasting heeft [verdachte A] wel op haar aangifte als voorbelasting in aftrek gebracht.
[getuige 1] (directeur van [naam B B.V.]) heeft zelf nimmer auto's gekocht in Duitsland. [naam B B.V.] heeft derhalve nooit de macht gehad om als eigenaar over de auto's te beschikken. Er was mitsdien niet geleverd conform de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968. [naam B B.V.] kon dan ook niet doorleveren aan [eenmanszaak A]. [eenmanszaak A] heeft feitelijk rechtstreeks ingekocht in Duitsland.
De factuurstroom is aldus geweest:
Duitse leveranciers > [naam C B.V.] (later [naam D B.V.]) > [verdachte A];
Duitse leveranciers > [naam B B.V.] > [eenmanszaak A] > [verdachte A].
[verdachte A] wist daarvan of had moeten weten dat hij met zijn transacties deel uitmaakte van een BTW-fraude. Met name vanwege het feit dat [verdachte A] handelde met [medeverdachte C] en toch facturen accepteerde van [naam C B.V.] en [naam D B.V.]., van welke BV's hij wist dat die met [medeverdachte C] niets te maken hadden, en het feit dat hij inkocht tegen prijzen waarvoor hij zelf de goederen in Duitsland niet kon inkopen, is [verdachte A] niet te goeder trouw geweest. Hij had geen recht op aftrek van voorbelasting. Desondanks heeft hij deze geclaimd. Het gaat derhalve om opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting, aldus de ambtenaar.
Door de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Apeldoorn, zijn aan [naam A B.V.] aangiftebiljetten omzetbelasting toegezonden dan wel uitgereikt over de maanden november 2005 tot en met augustus 2007, welke aangiften werden terugontvangen van [naam A B.V.] op of omstreeks 23 december 2005 tot en met 28 september 2007. De aangiften omzetbelasting zijn door [naam A B.V.] in de maanden mei en juni 2007 op het omzetbelastingnummer [nummer 2] ingediend en in de overige maanden op omzetbelastingnummer [nummer 1]. 4 Het fiscale nadeel over de periode november 2005 tot en met augustus 2007 voor de omzetbelasting is door de belastingdienst vastgesteld op een bedrag van 875.716 euro. Het betrof de facturen [naam C B.V.] over de periode 2005 en 2006, de facturen [naam D B.V.]. over de periode 2006 en facturen [medeverdachte B] over de periode 2006 en 2007.5
In het dossier bevinden zich prints van de elektronische aangiften omzetbelasting van [naam A B.V.] met omzetbelastingnummer [nummer 2] over de maanden november 20056 en december 20057. Tevens zijn er prints over de maanden januari 2006 tot en met augustus 20078, waarbij de maanden mei en juni 2007 zijn aangegeven op omzetbelastingnummer [nummer 1]9.
Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat [eenmanszaak B te plaats] een klein bedrijf in de polder is. Toen het pand werd gehuurd was er één B.V., te weten [naam A B.V.], waarin de eenmanszaak [eenmanszaak B te plaats] was ondergebracht.10 Nadat het pand was gekocht, werd het begin 2007 ondergebracht in [naam E Vastgoed B.V.] en daarboven stond [naam F Beheer B.V.]. Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam F Beheer B.V.]. Via [naam F Beheer B.V.] was verdachte bestuurder van [naam E Vastgoed B.V.] en [naam A B.V.].11
Door verbalisanten is gerelateerd dat de aangifte omzetbelasting over de onderzoeksperiode door twee verschillende rechtspersonen is gedaan. Over de periode 1 november 2005 tot en met december 2006 is dit gedaan door [naam A B.V.], het toenmalige [naam F Beheer B.V.]. Over de periode januari 2007 tot en met september 2007 hadden de aangiften omzetbelasting moeten worden gedaan door de nieuw opgericht [naam A B.V.]. Dat is echter slechts gebeurd over de maanden mei en juni 2007. Over de maanden januari tot en met april 2007 en de maanden juli tot en met september 2007 zijn de aangiften omzetbelasting gedaan door [naam F Beheer B.V.], 100% eigenaar van [naam A B.V.]
Gedurende de hele periode van 20 oktober 2004 tot en met het einde van de onderzoeksperiode waren alle aandelen van [naam A B.V.], [naam F Beheer B.V.] en [naam E Vastgoed B.V.] direct, dan wel middelijk, in handen van [verdachte A], die ook steeds bestuurder is geweest.12
In de administratie van [naam A B.V.] zijn facturen met omzetbelasting aangetroffen van [naam C B.V.]13, [naam D B.V.].14 en [medeverdachte B] h/o [eenmanszaak A]15.
De omzetbelasting vermeld op de voormelde facturen van [naam C B.V.], [naam D B.V.]. en [medeverdachte B] h/o [eenmanszaak A] (V3) is als voorbelasting opgenomen in de aangiften omzetbelasting van [naam A B.V.]. Deze omzetbelasting was niet verrekenbaar, omdat verdachte wist of had moeten weten dat hij met de aankoop van de auto's deelneemt aan transacties die deel uitmaken van een BTW-fraude.16
In het dossier bevinden zich verder de volgende getuigenverklaringen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard17 dat hij directeur was van [naam B B.V.]. In oktober/november 2006 kwam hij met een man in contact in een café in Apeldoorn. Deze man heeft hem verteld dat hij wat kon verdienen als hij een bedrijfje op zijn naam zou nemen. Die man heeft vervolgens alles geregeld en er voor gezorgd dat hij [naam B B.V.] op zijn naam kreeg.
Het enige wat hij heeft gedaan om [naam B B.V.] op zijn naam te krijgen is dat hij één keer naar de notaris is geweest om daar te tekenen en hij heeft een uittreksel opgehaald bij de Kamer van Koophandel omdat dit nodig was voor het aankopen van auto's in Duitsland. De naam van de man die hij heeft ontmoet in het café en de naam van de man die met hem is mee geweest naar de notaris wil hij niet noemen.
[getuige 1] heeft verder verklaard dat [naam B B.V.] auto's kocht in Duitsland en deze vervolgens in Nederland invoerde. Hij heeft in totaal 80 à 90 auto's uit Duitsland opgehaald. Voor het ophalen van de auto's kreeg hij afhankelijk van de afstand 50 tot 100 euro. Hij bracht de auto's meestal naar [eenmanszaak A], [medeverdachte B] [medeverdachte B], in Apeldoorn. Meestal maakte hij bij het afleveren van de auto's een factuur voor [eenmanszaak A] op en vervolgens kreeg hij meteen of hooguit een paar dagen later zijn geld. Hij maakte die facturen op de computer van [medeverdachte B].
Hij heeft post/aangiften gekregen van de Belastingdienst van [naam B B.V.]. De man uit het café heeft hem verteld dat er niets in Nederland werd verdiend en dat de aangiften gewoon op nul konden worden ingevuld.
Getuige [getuige 2] heeft als directeur/eigenaar van [naam D B.V.]. verklaard18 dat hij in een kroeg in Kampen is benaderd met de vraag of hij voor een paar dagen directeur wilde worden van een B.V.. Hij zou daar 500 euro voor krijgen. Hij heeft daarmee ingestemd. Hij is naar de Kamer van Koophandel in Zwolle gegaan, waar hij een onbekend persoon heeft ontmoet die later [getuige 3] bleek te zijn. Hij heeft daar papieren ingevuld en deze vervolgens aan [getuige 3] afgegeven, waarna hij van [getuige 3] 500 euro in contanten kreeg. [getuige 3] heeft hij daarna weer gezien bij een notaris in Zwartsluis, waar hij nog formulieren moest tekenen. Daarna heeft hij [getuige 3] nog een keer ontmoet, omdat er een bankrekening van [naam D B.V.]. op zijn naam gezet moest worden. Dat heeft hij ook gedaan bij de ABN-AMRO in Amsterdam en de bankpas heeft hij vervolgens aan [getuige 3] afgegeven. Met de autohandel van [naam D B.V.]. en het opmaken of aan anderen geven van facturen van [naam D B.V.]. heeft hij niets van doen gehad.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard19 dat hij in Beverwijk op de Zwarte Markt was en daar een Afghaanse man, ene [naam A], heeft ontmoet. Deze man had een kennis die iemand zocht voor een bedrijf. Deze kennis van hem zou in Leiden zitten. In Leiden ontmoette hij ene [naam of naam]. Deze Afghaanse man had in Leiden kantoor en hij zou voor [getuige 3] iets gaan verdienen in een bedrijf. [getuige 3] zou, als alles goed zou gaan, 200 euro per maand contant krijgen van hem. Hij hoefde alleen het bedrijf op zijn naam te nemen. Dat bedrijf moest hij wel zelf regelen. Hij heeft op internet gezocht om een bedrijf te vinden. Uiteindelijk was hij terechtgekomen bij de eerdere eigenaar van [naam D B.V.].. Hij had dit bedrijf van hem overgenomen zonder dat hij ervoor hoefde te betalen. Hij was alleen naar een notaris in Zwartsluis geweest en heeft daar de papieren ondertekend waarmee hij directeur/eigenaar werd van [naam D B.V.].. Daar kreeg hij van de vorige eigenaar 500 euro contant uitbetaald. Van [naam D B.V.]. heeft hij toen geen administratie gekregen en hij wist niet of er een schuld in deze B. V. zat. Volgens de toenmalige eigenaar zou het een schone B.V. zijn.
Vervolgens is hij naar de ABN/AMRO-bank in Amsterdam gegaan. Daar had hij eerst één bankrekening geopend. Daarbij kreeg hij een bankpasje en dat bankpasje heeft hij afgegeven aan de Afghaan, ene [naam of naam]. In totaal heeft hij circa 3.000 euro in contanten van hem gekregen. Met [naam D B.V.] B. V. had hij verder zelf niets gedaan.
[getuige 3] heeft voorts verklaard dat hij [naam D B.V.]. na een tijdje heeft verkocht. Hij heeft de B.V. niet echt verkocht, maar gegeven. Hij heeft er geen geld voor gekregen.
Van 23 januari 2006 tot 15 juli 2006 was [getuige 3] bestuurder van [naam D B.V.]..
Verdachte heeft verklaard20 dat hij zelf auto's kocht. Die zocht hij via Internet (Mobile DE), of via zijn bestaande kanalen. Zij hadden een BTW-vergunning voor het buitenland. Zij kochten de auto's netto, dus exclusief BTW. In uitzonderingsgevallen, als een klant de BTW niet kon aftrekken, hebben zij ook wel eens inclusief BTW gekocht. Hij heeft vrijwel uitsluitend ondernemers als klant gehad. Hij ging zelf kijken in Duitsland, en als de auto naar de zin was, werd deze betaald en meestal gelijk meegenomen. In Duitsland werden die auto's overwegend contant betaald. Verder heeft verdachte ook veel bij handelaren in Nederland gekocht. Die kochten Duitse auto's en die kocht verdachte dan weer van hen. Hij mocht die auto's vaak later betalen. Ook stonden ze bij zijn bedrijf in consignatie. Dat scheelde een hoop investeringen. Met sommige handelaren had hij de afspraak dat ze de auto bij hem konden neerzetten en hij pas betaalde als hij de auto's had verkocht. Zo was hij ooit begonnen en zo kon hij een groot aanbod of voorraad hebben zonder zelf te investeren. Hij had met [eenmanszaak A] in Apeldoorn zo'n afspraak. Sinds oktober/november 2005 heeft hij zaken gedaan met de eigenaar van [eenmanszaak A], [medeverdachte C]. [medeverdachte C] kende hij al heel lang.
Verdachte heeft Duitse auto's gekocht van [naam C B.V.]. Van [naam C B.V.] kreeg hij gelijk een factuur, maar hij mocht de auto betalen als deze was verkocht. [naam C B.V.] is omgezet in [naam D B.V.]. Van [naam D B.V.]. heeft hij de KvK-gegevens opgevraagd en het BTW-nummer nagetrokken. Hij zag toen dat het bedrijf niet op naam van [medeverdachte C] stond. De man van [naam D B.V.]. is wel eens bij hem geweest om zich voor te stellen. Ook bij [naam D B.V.]. kreeg hij gelijk een factuur, maar die mocht hij dan later betalen. Hij kreeg de facturen van [naam D B.V.]. en [naam C B.V.] op het moment dat de auto werd afgeleverd door [medeverdachte B] of [medeverdachte C]. Die hadden dan alle papieren en ook de facturen van [naam C B.V.] en daarna [naam D B.V.]. bij zich. In die tijd ging de betaling meestal contant. Hij betaalde dan aan [medeverdachte B] en [medeverdachte C]. Een van beiden zette dan zijn handtekening op de facturen ten teken dat hij had betaald. Er kwam geen aparte kwitantie. Verdachte vond het wel vreemd dat [naam C B.V.] en [naam D B.V.]. niet op naam van [medeverdachte C] en [medeverdachte B] [medeverdachte C] stonden, maar hij dacht dat zij in naam van [naam C B.V.] en later [naam D B.V.]. handelden. Van [naam D B.V.]. gingen zij over naar [eenmanszaak A]. Daar waren [medeverdachte C] en [medeverdachte B] constant mee bezig. [eenmanszaak A] is een eenmanszaak. [eenmanszaak A] is voor hem één zaak, [medeverdachte B] en [medeverdachte C]. Het ging om de import van auto's uit Duitsland. Tot 17 oktober 2007 heeft hij ongeveer tachtig of negentig auto's via [eenmanszaak A] gekocht. Hij kocht de auto's in consignatie en de inkoopprijs werd afgesproken met [medeverdachte C]. Van de auto's in consignatie kreeg hij pas een factuur als hij de auto had verkocht. [naam C B.V.] en [naam D B.V.]. stonden niet op naam van [medeverdachte B] of [medeverdachte C], maar zij handelden er wel mee. Het hele handelen met [medeverdachte B] en [medeverdachte C] bleef hetzelfde na de overgang van de inkopen via [eenmanszaak A].
Het faxnummer [telefoonnummer] is het nummer dat sinds januari 2005 in het geheugen zit van de fax van [naam A B.V.]. Al de tijd dat hij zaken heeft gedaan met [medeverdachte B] en [medeverdachte C] deed hij dat onder dat faxnummer.
Hij heeft inkoopprijzen gekregen van [naam C B.V.], [naam D B.V.]. en [eenmanszaak A], die gewoon niet konden als je de prijzen vergelijkt met de prijzen waarvoor die auto's in Duitsland aangeboden werden.
Verdachte heeft tevens verklaard dat het allemaal vanaf 2005 speelt. [medeverdachte C] is op een gegeven moment bij hem geweest en vertelde dat hij auto's uit Duitsland haalde. De afspraak werd gemaakt dat hij auto's van [medeverdachte C] in consignatie zou krijgen. Bij de eerste auto kreeg hij een factuur van [naam C B.V.] en hij heeft toen aan [medeverdachte C] gevraagd: "Dat ben jij toch niet". [medeverdachte C] vertelde hem toen dat [naam C B.V.] het bedrijf was waaronder hij werkte. Hij heeft dat gecontroleerd bij de Kamer van Koophandel en hij heeft toen ook wel gezien dat [medeverdachte C] niet in het uittreksel van de Kamer van Koophandel stond. [medeverdachte C] had hem echter wel een kopie van het rijbewijs van de directeur van [naam C B.V.] overhandigd. Later kwam [medeverdachte C] met [naam D B.V.]. en hij vertelde toen dat hij wel met meer bedrijven, BV's, werkte en dat het allemaal wel goed zat. Ook van [naam D B.V.]. heeft hij een (kopie van het) rijbewijs van de statutair directeur gekregen van [medeverdachte C]. [medeverdachte C] had het toen al over het opstarten van een eigen bedrijf op naam van [medeverdachte B]; dat werd [eenmanszaak A]. [eenmanszaak A] heette eerst anders. [medeverdachte C] factureerde toen via een ander bedrijf. In de beleving van verdachte was [medeverdachte C] absoluut de baas. Langzamerhand nam hij steeds meer auto's af van [medeverdachte C] en [medeverdachte B]. De auto's werden gewoon bij hem neergezet. De afspraak was dat de auto's in consignatie zouden staan, maar [medeverdachte C] en Benard beschouwden het als dat zo'n auto wel aan hem was verkocht. Hij heeft voor het eerst aangegeven te willen stoppen met deze manier van werken omstreeks het moment dat [eenmanszaak A] begon. Feitelijk was hij de showroom van [eenmanszaak A] geworden. In wezen was zijn hele bedrijf afhankelijk geworden van [medeverdachte C] en [medeverdachte B]. Het ging toch allemaal goed zeiden ze en waarom zouden ze er mee stoppen.
Hij had op een gegeven moment wel in de smiezen dat de inkoopprijs niet kon kloppen, als je zag waarvoor de auto's op het internet stonden. Hij heeft wel eens aan [medeverdachte C] gevraagd of hij wat met de BTW deed, maar dan lachte [medeverdachte C] wat en zei dat hij - [verdachte A] - toch gewoon BTW afdroeg en dat [eenmanszaak A] dat ook deed. De winstmarges waren hoger dan die verdachte zelf zou kunnen realiseren. Het komt er in feite op neer dat de BTW (die de kampers kennelijk niet betalen) verdeeld werd tussen hen en verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel wil toegeven dat hij zijn kop in het zand heeft gestoken. Hij had moeten zien dat het niet klopte. [naam C B.V.] en [naam B B.V.] verkochten auto's aan hem met verlies. Het grote prijsverschil had bij hem alarmbellen moeten doen afgaan. Het was ook mooie handel, aldus verdachte.
Uit het relaas21 van de verhorende verbalisanten blijkt dat [verdachte A] een faxbericht is getoond met daarop het nummer [telefoonnummer], welk nummer ook staat vermeld op een uittreksel van de Kamer van Koophandel als nummer van [medeverdachte B] [medeverdachte B] handelende onder de naam [eenmanszaak A].
Verdachte heeft ter terechtzitting zijn verklaringen bij de FIOD herhaald en bevestigd.
Op grond van de hiervoor aangegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank de aan verdachte verweten gedragingen bewezen. Verdachte is betrokken geraakt bij de activiteiten van [medeverdachte C] en [medeverdachte B]. Met [medeverdachte C] deed verdachte al vele jaren zaken. Terwijl hij zaken deed met [medeverdachte C] en [medeverdachte B] ontving hij facturen van auto's op namen van verschillende bedrijven. Verdachte zou hierover wel navraag hebben gedaan bij de Kamer van Koophandel en kopieën van het rijbewijs van directeur van [naam D B.V.]. hebben gezien. Hoewel uit onderzoek door verdachte bleek dat er iets niet klopte, is hij toch doorgegaan met zakendoen met [medeverdachte C] en [medeverdachte B]. Ook de omstandigheid dat de inkoopprijzen van de auto's niet klopten, was voor verdachte geen aanleiding om te stoppen. Verdachte heeft verklaard dat door het grote prijsverschil alarmbellen bij hem hadden moeten afgaan, maar dat hij het wel mooie handel vond. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij pas tijdens het verhoor van de FIOD begreep dat er iets niet klopte met de BTW en dat hij zich dat eerder niet bewust is geweest. De rechtbank hecht echter meer waarde aan de diverse opvolgende en consistente verklaringen van verdachte tegenover de FIOD afgelegd, waaruit wordt afgeleid dat hij tijdens het zaken doen met [medeverdachte B] en [medeverdachte C] wel in de gaten had dat de inkoopprijs niet kon kloppen. Sterker nog, verdachte heeft zelf verklaard dat hij destijds aan [medeverdachte C] had gevraagd of die wat met de BTW deed.
Ten aanzien van het handel drijven met [eenmanszaak A] overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar deed verdachte in die periode niet langer zaken met verschillende vennootschappen waar verschillende natuurlijke personen - niet zijnde [medeverdachte B] of [medeverdachte C] - achter zaten, zodat geoordeeld zou kunnen worden dat verdachte in zoverre geen argwaan hoefde te hebben, maar gelet op het feit dat hij daarvóór wel zaken deed met verschillende BV's en het feit dat de methode van handel drijven, inclusief de lage inkoopprijzen en de BTW aftrek van [eenmanszaak A], gelijk was aan de periode voorafgaand aan de handel met [eenmanszaak A], acht de rechtbank ook dit onderdeel bewezen.
De aangiften omzetbelasting heeft verdachte elektronisch ingediend en onjuist en onvolledig ingevuld op basis van onder meer informatie van [medeverdachte C] en de (onjuiste) facturen van de verschillende vennootschappen. Door aldus te handelen, heeft verdachte feitelijk leidinggegeven aan het plegen van een strafbaar feit. Gelet op het vorenstaande wist verdachte dat hij zich aldus inliet met een strafbaar feit althans heeft hij ten minste in voorwaardelijke zin de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich daarmee zou inlaten. Ten aanzien van het verweer omtrent de plaatsaanduiding, overweegt de rechtbank dat verdachte de aangiften elektronisch heeft ingediend, zodat bewezen kan worden verklaard dat het strafbare feit in Nederland heeft plaatsgevonden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
A.
[naam A B.V.] (Kamer van Koophandel nummer [nummer 1]) op een of meer verschillende tijdstippen in de periode van 23 december 2005 t/m 28 september 2007 in Nederland, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake de rijksbelastingen, te weten de aangiften voor de omzetbelasting (voorzien van
OB nr. nr. [nummer 1]) over de maanden november 2005 en december 2005 en januari 2006 en februari 2006 en maart 2006 en april 2006 en mei 2006 en juni 2006 en juli 2006 en augustus 2006 en september 2006 en oktober 2006 en november 2006 en december 2006 en januari 2007 en februari 2007 en maart 2007 en april 2007 en juli 2007 en augustus 2007,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belasting/de Belastingdienst Oost, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten betreffende die maanden en/of in de elektronische aangiften betreffende die maanden (telkens) een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd vermeld, zulks terwijl hij, verdachte,
feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedragingen;
B.
[naam A B.V.](Kamer van Koophandel nummer [nummer 2]) op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2007 t/m 30
juli 2007 in Nederland, als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake de rijksbelastingen, te weten de aangiften voor de omzetbelasting (voorzien van
OB nr. nr. [nummer 2]) over de maanden mei 2007 en juni 2007, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belasting/de Belastingdienst Oost, terwijl die feiten ertoe
strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in de elektronische aangiften betreffende die maanden (telkens) een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd vermeld, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedragingen.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft hierbij, uitgaande van een nadeel van de Belastingdienst van ruim
€ 850.000,00, rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte, de forse overschrijding van de redelijke termijn, de procesopstelling van verdachte bij de FIOD en de omstandigheid dat het financiële voortbestaan van de onderneming van verdachte afhankelijk was geworden van medeverdachte [medeverdachte B] en [medeverdachte C].
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor het geval de rechtbank tot enige bewezenverklaring mocht komen, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel dient te worden opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het einde betekenen van het goedlopende bedrijf van verdachte waardoor de vijf werknemers zullen moeten worden ontslagen. De raadsvrouw heeft verder verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de omstandigheid dat naast deze strafzaak een fiscale zaak tegen verdachte aanhangig is en het tijdsverloop in deze strafzaak.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich ingelaten met frauduleuze praktijken om zodoende omzetbelasting te ontduiken. Verdachte heeft weliswaar geen initiërende rol hierin gehad maar hij heeft zich wel ingelaten met de BTW carroussel rondom [medeverdachte C] en [medeverdachte B]. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuist invullen van aangiften over delen van de jaren 2005, 2006 en 2007 door zogenoemde nihilaangiften in te dienen bij de belastingdienst. Door deze onjuiste opgaven heeft verdachte ten onrechte teruggave van belastingen ontvangen waardoor de verdachte de fiscus in het bijzonder en daarmee de maatschappij in het algemeen voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld. Het benadelingsbedrag bedraagt 875.716 euro.
Feiten als de bewezen geachte belastingfraude kunnen de samenleving in hoge mate schade toebrengen, niet alleen door het ontstane financiële en fiscale nadeel, maar ook doordat zij de belastingmoraal en het vertrouwen in zakelijke geschriften ondermijnen. Voorts is deze werkwijze concurrentievervalsend ten opzichte van collega autobedrijven die zich wel aan de BTW-voorschriften houden. Desondanks heeft verdachte op deze wijze gewerkt.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving. Tekenend daarvoor is een uitspraak van de verdachte tegenover de Belastingdienst / FIOD als "Het was ook mooie handel".
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in contact is geweest.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn, binnen welke berechting dient te hebben plaatsgevonden, is overschreden. In het kader van het onderzoek is verdachte op 17 oktober 2007 in verzekering is gesteld en door de FIOD verhoord. Het proces-verbaal van de fiscale recherche is op 14 april 2008 gesloten. De zaak is pas op de terechtzitting van 10 juni 2010 aangebracht. Mede op verzoek van de raadsvrouw van de verdachte is de zaak toen verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Op 23 november 2010 waren de getuigen, met uitzondering van [getuige 2] gehoord. Uit een e-mailbericht van 11 april 2011 van een medewerker van het kabinet van de rechter-commissaris gericht aan onder meer de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte blijkt dat getuige [getuige 2], ondanks meerdere pogingen hem te vinden, onvindbaar was. Vervolgens is de zaak eerst weer op 9 oktober 2012 aangebracht.
De rechtbank oordeelt op grond van het vorenoverwogene dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM met (ongeveer) één jaar en zes maanden is overschreden.
De rechtbank zal op de voet van de door de Hoge Raad ontwikkelde maatstaf
(HR 17 juni 2008, LJN: BD2578) de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die de rechtbank zou hebben opgelegd zonder rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, met 15% te matigen. De rechtbank zal daarom in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank te ernstig om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de raadsvrouw bepleit. Een gevangenisstraf is gelet op de ernst van het feit op zijn plaats. Deze straf zal voor een deel voorwaardelijk worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De proeftijd zal worden gesteld op twee jaren. De rechtbank houdt ook rekening met de tijd die door verdachte reeds in verzekering is doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op:
- de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en
- de artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, Heenk en Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2012.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar bijlagennummers, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, dossiernummer 41149/41408 van de Belastingdienst FIOD-ECD, kantoor Almelo, gesloten en ondertekend op 14 april 2008 door de opsporingsambtenaren van de Belastingsdienst [namen].
2 (Stam)proces-verbaal p. 6.
3 Ambtsedige verklaring van drs. C.E.G. Van Rijn van 27 februari 2008, p. 5, 6, 7 en 9, dossierp. 309, 310, 311 en 313.
4 Ambtsedige verklaring namens de inspecteur van de belastingdienst, bijlage D/161.
5 Ambsedige verklaring namens de inspecteur van de belastingdienst, bijlagen D/162, D/163, D/164 en D/165.
6 Print elektronische aangifte omzetbelasting, bijlage D/173.
7 Print elektronische aangifte omzetbelasting, bijlage D/174.
8 Prints elektronische aangifte omzetbelasting, bijlagen D/028 tot en met D/47.
9 Prints elektronische aangifte omzetbelasting, bijlagen D/044 en D/045.
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V7-1, p. 2, dossierpagina 122.
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, V7-1, p. 3, dossierpagina 123.
12 Stamproces-verbaal, relaas van verbalisanten, p. 47, dossierpagina 50.
13 Factuur, bijlage D/163.
14 Factuur, bijlage D/172.
15 Factuur, bijlage D/165.
16 Stamproces-verbaal, relaas verbalisanten, p. 47, dossierpagina 50.
17 Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], bijlage V1-1, p. 3, 4, 5, 6 bijlage V1-6, p. 4.
18 Verklaring [getuige 2], bijlage V.11, pag. 2
19 Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], V9-1, p. 4, 5 en, dossierp. 180, 181 en 182.
20 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], bijlage V7-1, p. 3, 4, 5 en 6, bijlage V7-2, p. 3 en 6, bijlage V7-3, pag. 2, 3 en 6
21 Het relaas verbalisanten, stamproces-verbaal, bijlage V7-2, pag. 3