ECLI:NL:RBZUT:2012:BY1604

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-940306-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Cremers
  • mr. Van Valderen
  • mr. Van Apeldoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte in verband met bedreiging en mishandeling van GG-Net medewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging en mishandeling van medewerkers van GG-Net. De verdachte, geboren in voormalig Joegoslavië en thans verblijvend in de Van Mesdagkliniek te Groningen, heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk bedreigen van [slachtoffer A] en het mishandelen van [slachtoffer B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, namelijk schizofrenie van het gedesorganiseerde type, en dat hij ten tijde van de feiten ontoerekeningsvatbaar was. Dit werd ondersteund door rapporten van deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld.

De rechtbank heeft de verdediging, die een beroep deed op putatief noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich door zijn eigen agressieve gedrag in de situatie had gebracht en dat er geen sprake was van een onmiddellijke bedreiging van zijn persoon. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 4, dat betrekking had op een eerdere mishandeling, en heeft hem voor de andere feiten een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte wegens zijn ontoerekeningsvatbaarheid niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade.

De beslissing van de rechtbank is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat de behandeling van de verdachte in de Van Mesdagkliniek moet worden voortgezet, gezien de positieve resultaten die tot nu toe zijn behaald. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering na voorwaardelijke veroordeling, toegewezen, omdat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds was geëxecuteerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer 06/940306-10
Vordering tot tenuitvoerlegging 21/002072-08
Uitspraakdatum 30 oktober 2012
Tegenspraak / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (voormalig Joegoslavië) op [1987],
wonende te [plaats, adres],
thans verblijvende in de Van Mesdagkliniek te Groningen.
Raadsman: mr. De Haas, advocaat te Ermelo.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
30 maart 2011 en 16 oktober 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 augustus 2010 te Warnsveld, gemeente Zutphen,
[slachtoffer A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
een tafel gepakt en/of (vervolgens) in de richting van voornoemde [slachtoffer A]
gegooid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 03 augustus 2010 te Warnsveld, gemeente Zutphen,
opzettelijk mishandelend (met kracht) (op korte afstand) een stoel tegen een
been en/of een knie van [slachtoffer B] heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer B]
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 03 augustus 2010 te Warnsveld, gemeente Zutphen,
opzettelijk en wederrechtelijk een matras en/of een deurkruk en/of twee,
althans één ra(a)m(en) en/of een lamp en/of een (bol)spiegel, in elk geval
enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan GG-Net Warnsveld, in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 11 november 2009 te Vught opzettelijk mishandelend [slachtoffer C] (met kracht) in en/of op en/of tegen het gezicht, althans het hoofd,
heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
(parketnummer 850692-10)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
A. Aanleiding tot het onderzoek.
Aanleiding voor het onderzoek met betrekking tot de feiten 1-3 was een melding op 3 augustus 2010 bij de politie dat op de locatie van GG-Net, [afdeling, gelegen aan adres te plaats, gemeente], een patiënt doordraaide en dat men assistentie nodig had van de politie.
Aanleiding voor het onderzoek met betrekking tot feit 4 was een aangifte dat op 11 november 2009 een medewerker van de Justitiële inrichting te Vught, genaamd [slachtoffer C] was mishandeld door gedetineerde [verdachte].
B. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1-4 tenlastegelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen toegelicht en opgesomd.
C. Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de feiten 1- 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en geeft een opsomming van de relevante bewijsmiddelen zoals vermeld in zijn pleitnota.
D. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden. In het dossier bevinden zich verschillende stukken, zoals hierna zakelijk en verhalenderwijs weergegeven.
Feit 1:
Aangever [slachtoffer A] heeft verklaard2 dat hij op 3 augustus 2010 werkzaam was als teamleider van de ZIB/FPA (Zeer Intensieve Behandeling/Forensisch Psychiatrische Afdeling) van GG-Net te Warnsveld. Die dag vond er een gesprek plaats met verdachte, aangever, dr. [slachtoffer B] en dr. [getuige B] in de slaapkamer van verdachte (omdat hij weigerde naar de gesprekskamer te komen). Op enig moment dat [slachtoffer A] in de deuropening van de slaapkamer van verdachte stond, zag hij dat verdachte de tafel in zijn kamer oppakte en deze bovenhands naar hem toegooide. Door weg te duiken werd hij niet geraakt en viel de tafel voor de deur op de grond.
Getuige [getuige A] heeft verklaard3 dat hij op 3 augustus 2010 werkzaam was als begeleider psychiatrische zorg in GG-Net te Warnsveld. Hem was verzocht (preventief) te assisteren bij een gesprek dat zou plaatsvinden tussen een patiënt en de psychiaters [slachtoffer A] en [slachtoffer B]. Op het moment dat [slachtoffer A] in de deuropening van de patiëntenkamer stond, pakte de patiënt de tafel op en gooide die in de richting van [slachtoffer A].
Feit 2:
Aangever [slachtoffer B] heeft verklaard4 dat hij op 3 augustus 2010 werkzaam was als psychiater/hoofd behandelzaken in GG-Net te Warnsveld. [getuige B] had zijn consultatie gevraagd over een patiënt die zich dreigend uitliet naar de verpleging. Op de kamer van de patiënt zei deze dat zij op moesten donderen en op het moment dat [slachtoffer B] de kamer uit wilde gaan kwam de patiënt met een stoel in zijn handen op hen af. Hij rende de gang op en bleef bij een vernauwing in de gang staan. Op dat moment zag hij dat de patiënt de stoel hard in hun richting gooide. Hij kon de stoel niet meer ontwijken en kreeg de metalen poot van de stoel keihard tegen zijn linker been aan, net boven zijn knie. Hierdoor had hij pijn aan zijn knie, is de plek gaan zwellen en kon hij zijn knie niet meer buigen.
Getuige [getuige B] heeft verklaard5 dat hij als psychiater is verbonden aan het GG-Net te Warnsveld. Op 3 augustus 2010 was hem gevraagd door [slachtoffer A] een gesprek te hebben met patiënt [verdachte] en collega [slachtoffer B] over het gedrag van [verdachte] van de afgelopen dagen. Omdat [verdachte] niet naar de gesprekskamer wilde komen, vond het gesprek plaats op de slaapkamer van [verdachte]. Toen [verdachte] begon te schreeuwen is hij de kamer uitgelopen naar de gang. Toen hij op de gang stond zag hij [verdachte] met een meubelstuk de gang op komen. Iedereen begon te rennen. Vervolgens zag hij dat [verdachte] dit meubelstuk naar [slachtoffer B] gooide en hem bij de knie raakte.
Getuige [getuige A] heeft verklaard6 dat hij op 3 augustus 2010 werkzaam was als begeleider psychiatrische zorg in GG-Net te Warnsveld. Hem was verzocht (preventief) te assisteren bij een gesprek dat zou plaatsvinden tussen een patiënt en de psychiaters [slachtoffer A] en [slachtoffer B]. Nadat de patiënt de tafel naar [slachtoffer A] had gegooid zag hij dat hij richting de deuropening kwam. [slachtoffer B], [getuige B], [slachtoffer A] en [getuige A] renden weg. [getuige A] zag dat de patiënt de stoel pakte en ophief. De stoel werd gegooid en raakte het been van [slachtoffer B].
Feit 3:
Aangever [naam 1] heeft namens GG-Net verklaard7 dat op 3 augustus 2010 een patiënt van GG-Net op zijn kamer een matras, 2 ramen, een deurkruk, een lamp en een bolspiegel heeft vernield. De matras heeft hij in brand gestoken, de deurkruk afgebroken en de ramen, lamp en bolspiegel stuk geslagen.
Getuige [slachtoffer A] heeft verklaard8 dat hij - toen verdachte zich in zijn afgesloten kamer bevond - een enorm kabaal hoorde. Toen de politie was gearriveerd, is [slachtoffer A] mee naar binnen gegaan en zag in de kamer dat het raam flink kapot was geslagen en dat er brand woedde in het matras. Getuige [getuige A]9 hoorde toen hij buiten de kamer van verdachte stond te wachten op de politie allemaal gebonk en glasgerinkel.
Getuige [getuige C] heeft verklaard10 dat hij werkzaam is bij de brandweer Zutphen en op
3 augustus 2010 werd gestuurd naar GG-Net te Warnsveld. Op een van de patiëntenkamers van de gesloten afdeling trof hij onder meer een bed aan waar daadwerkelijk brand had gewoed. De BHV had een redelijk geslaagde bluspoging gedaan, er smeulde alleen nog iets.
Feit 4:
Aangezien verdachte het hem ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, zal hier worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte heeft bij de politie een bekennende verklaring afgelegd11. Daarnaast zijn voor het bewijs voorhanden de aangifte namens GG-net12 en de getuigenverklaring van
[slachtoffer C]13.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1-4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 03 augustus 2010 te Warnsveld, gemeente Zutphen, [slachtoffer A] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een tafel gepakt en vervolgens in de richting van voornoemde [slachtoffer A] gegooid;
2.
hij op 03 augustus 2010 te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk mishandelend met kracht op korte afstand een stoel tegen een been en/of een knie van [slachtoffer B] heeft gegooid, waardoor deze [slachtoffer B] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 03 augustus 2010 te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk en wederrechtelijk een matras en een deurkruk en twee ramen en een lamp en een bolspiegel, toebehorende aan GG-Net Warnsveld, heeft vernield.
4.
hij op 11 november 2009 te Vught opzettelijk mishandelend [slachtoffer C] met kracht tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
Feit 1:
Bedreiging met zware mishandeling;
Feit 2:
Mishandeling;
Feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 4:
Mishandeling;
Strafbaarheid van de verdachte
Bespreking van het ten aanzien van feit 4 door de raadsman gevoerde (putatief) noodweer(exces)
De raadsman heeft een beroep op (putatief) noodweer(exces) gedaan en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Hij heeft in dit verband betoogd dat verdachte door [slachtoffer C] is aangevallen en er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Volgens de raadsman is het aannemelijk dat verdachte terwijl hij door [slachtoffer C] aan de trui werd getrokken en zoals verdachte ter terechtzitting heeft gedemonstreerd door [slachtoffer C] bij de keel werd gegrepen, zich niet meer van [slachtoffer C] kon verwijderen. Het enige wat verdachte in zijn situatie kon doen was - zoals hij heeft gedaan - eenmalig fysiek reageren op het fysieke handelen door [slachtoffer C] (dat minimaal had te gelden als een onmiddellijke dreigend gevaar). De verdediging ziet in de persoonlijkheid van verdachte, zoals onder meer blijkt uit de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende aanleiding de hevige gemoedsbeweging bij verdachte in de zin van angst aan te nemen, waardoor hij van zich afsloeg richting [slachtoffer C].
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte niet werd aangevallen door [slachtoffer C], beroept de verdediging zich op putatief noodweer(exces). Voor het slagen van dit verweer is volgens de raadsman vereist dat verdachte verkeerde in de verschoonbare dwaling dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door te handelen zoals is bewezen verklaard. De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte (wanneer men zich verplaatst in zijn toestandsbeeld zoals hiervoor uiteengezet) mocht veronderstellen dat [slachtoffer C] hem achterna zat en verdachte onnodig fysiek heeft willen benaderen. Verdachte heeft alsdan en daarmee verontschuldigbaar gedwaald en op grond daarvan eenmalig (dis)proportioneel gereageerd, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces), nu de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk zijn geworden.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van (putatief) noodweer(exces) is van belang of de verdachte in redelijkheid mocht menen dat hij werd aangevallen en in een noodweersituatie verkeerde.
De rechtbank overweegt dat uit de bewezenverklaring blijkt dat de verdachte opzettelijk mishandelend [slachtoffer C] met kracht tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden. Dat verdachte daarbij, zoals hij nu ter terechtzitting voor het eerst verklaart, door [slachtoffer C] bij de keel gegrepen zou zijn acht de rechtbank op grond van de aangifte, de verklaring van [slachtoffer C] en het rapport van H. van Drunen niet aannemelijk.
De rechtbank acht in dit verband van belang dat [slachtoffer C] in zijn functie als inrichtingswerker verdachte naar aanleiding van een incident in zijn cel wilde plaatsen en hem daarbij aan zijn trui heeft getrokken. De rechtbank houdt verdachte aan zijn verklaring die hij op 12 januari 2010 bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat [slachtoffer C] hem terug deed in zijn cel en aan zijn trui trok. Hij gaf [slachtoffer C] toen met zijn rechter vuist een vuistslag in zijn gezicht. Van enige offensieve handeling of bedreiging of een aanval van [slachtoffer C] is de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft zich door zijn agressief gedrag zelf in deze situatie gebracht.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op (putatief) noodweer(exces) verworpen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de deskundigen alleen over de feiten 1-3 hebben gerapporteerd, verdachte ook alleen voor die feiten ontoerekeningsvatbaar is.
Met betrekking tot feit 4 stelt de officier van justitie geen reden te hebben om aan te nemen dat verdachte ten tijde van het plegen van dit feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit feit ligt in tijd een stuk voor de andere feiten en er zijn onvoldoende aanknopingspunten om de redenering die in de rapporten staat over de ontoerekeningsvatbaarheid voor de feiten 1-3 over te nemen voor feit 4.
De verdediging verzoekt de rechtbank, onder verwijzing naar de rapporten van de deskundigen en een uitspraak betreffende verdachte van de rechtbank Groningen van 13 april 2012, parketnummer 18/287850-11, verdachte ook in deze zaak voor de bewezenverklaarde feiten 1-3 niet-toerekenbaar te achten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Over verdachte is multidisciplinair gerapporteerd op 2 december 2010 en (aanvullend) op 16 juli 2012 door dr. J.J. van Egmond, psychiater en op 23 november 2010 en (aanvullend) op 10 juli 2012 door drs. S. Labrijn, psycholoog.
Uit de bevindingen en de daaruit voortvloeiende eensluidende conclusies van deze deskundigen komt naar voren dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit in ieder geval lijdende was aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, genaamd schizofrenie van het gedesorganiseerde type.
De ziekelijke stoornis is in vroegere pro justitia rapporten in diagnostische zin omschreven als Gilles de la Tourette met impulsief agressieve uitingen, afhankelijk van meerdere middelen vanaf elfjarige leeftijd met een mogelijk infaust effect op het cognitieve functioneren, gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Veel beter passend is de diagnose schizofrenie procespsychose.
De hoofddiagnose is die van schizofrenie, waarbij Gilles de la Tourette en polydruggebruik als nevendiagnosen kunnen worden gehandhaafd.
Er is sprake van een cognitieve beperking, verdachte functioneert op een beneden gemiddeld tot zwakbegaafd niveau.
Het recidivegevaar wordt op grond van historische items als hoog ingeschat. Immers is er eerder sprake geweest van geweld, is er sprake van instabiliteit van relaties en er zijn problemen ten aanzien van werk en middelengebruik.
Volgens de deskundige Labrijn is duidelijk geworden dat verdachte voortvloeiend uit de ernstige psychiatrische problematiek innerlijke structuur mist, waardoor hij weinig in staat is adequaat te reageren op prikkels van buitenaf. Het vermogen zichzelf af te remmen is beperkt. Er is sprake van een hoge mate van paranoïde angst die gepaard gaat met agressie. Verdachte is weinig in staat zich te beheersen en aan te sturen. Onder invloed van innerlijke en uiterlijke spanning (prikkels van buitenaf) is relatief snel sprake van agressieve acting out.
De tenlastegelegde gedragingen, vernieling en mishandeling zijn in hun karakteristieken (plotseling oplaaiende ongemotiveerde, bizarre agressie) typerend voor schizofrenie.
In het geval van een bewezenverklaring moet verdachte volgens de deskundigen voor het ten laste gelegde feit ontoerekeningsvatbaar worden geacht.
Naar aanleiding van het overleg tussen rapporteurs op 27 juni 2012 is gebleken dat beide rapporteurs een aanzienlijke verbetering hebben waargenomen ten opzichte van 2010. Verdachte is minder gespannen en kan het gesprek beter aan, al blijft zijn robotachtig gedrag en perserveren opvallend. Beide rapporteurs kunnen zich vinden in de differentiaal diagnose zoals die op de Van Mesdagkliniek(waar verdachte thans verblijft) nu geformuleerd wordt. Het gaat meer om psychiatrische dan persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte lijkt voor de behandeling zeer goed op zijn plaats in de Van Mesdagkliniek.
Gelet op de beschouwingen en de ter terechtzitting van 30 maart 2011 door de deskundigen gegeven nadere toelichting en de indruk die de rechtbank zichzelf heeft gevormd tijdens de terechtzittingen kan de rechtbank zich verenigen met de conclusie van de rapporterende psychiater dat bij verdachte sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank neemt die conclusie over.
Na kennisneming van de omtrent verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapporten is de rechtbank van oordeel dat - ofschoon niet specifiek is gerapporteerd over feit 4 - uit de rapporten is af te leiden dat het aannemelijk is dat ten tijde van het plegen van feit 4 er ook sprake is geweest van ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor feit 4.
De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft voor de feiten 1-3 ontslag van alle rechtsvervolging gevorderd.
Voor feit 4 vordert de officier van justitie een rechterlijk pardon (art. 9a Wetboek van Strafrecht).
Rekening houdend met de ernst en de ouderdom van de feiten, de documentatie van verdachte en de geadviseerde TBS met dwangverpleging door de deskundigen is de officier van justitie van mening dat voor feit 1 de enig overgebleven optie is het opleggen van de maatregel TBS met dwangverpleging.
Aan de wettelijke eisen (art. 37a Wetboek van Strafrecht ) die aan een TBS met dwangverpleging worden gesteld is volgens de officier van justitie voldaan.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht bij ontslag van alle rechtsvervolging verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen voor de duur van één jaar. Dit echter uitsluitend indien dit kan bij een voortgezette behandeling binnen de FPC Van Mesdagkliniek te Groningen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht - indien nodig - de behandeling van de strafzaak nog eenmaal aan te houden, teneinde deze specifieke mogelijkheid te (laten) onderzoeken.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte bij OVAR een uitdrukkelijk gemaximaliseerde TBS-maatregel op te leggen (art. 38 e, lid 1 Wetboek van Strafrecht), met het uitdrukkelijke advies deze voor het vervolg ook ten uitvoer te doen leggen in de Van Mesdagkliniek te Groningen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met toepassing van artikel 37 Wetboek van Strafrecht wil worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, zodat de behandeling na een jaar is afgelopen. Verdachte geeft aan dat hij baat heeft bij de medicatie en de behandeling in de Van Mesdagkliniek, maar dat de behandeling niet veel langer hoeft te duren.
Verdachte verblijft al geruime tijd in de Van Mesdagkliniek in Groningen. Volgens de deskundigen heeft verdachte tot nu toe baat gehad bij intensieve inzet van de begeleiding en de behandelingsmogelijkheden in een prikkelarme omgeving. Het is van belang dat deze behandeling wordt voortgezet.
Aangezien er sprake is van een zeer grote recidivekans, ernstige psychische problematiek en verdachte een zeer hoog beveiligingsniveau nodig heeft in een instelling die bestand is tegen ageergedrag van verdachte en die een gespecialiseerde, intensieve behandeling kan geven wordt door de deskundigen geadviseerd een TBS met dwangverpleging op te leggen. Deze behandeling kan in de Van Mesdagkliniek worden voortgezet.
Ten tijde van het opstellen van de rapportage heeft verdachte aangegeven zich te kunnen vinden in een gemaximeerde TBS van vier jaar.
Striktgenomen kan voor feit 1 (te weten: bedreiging) de maatregel TBS worden opgelegd.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze bedreiging niet als zodanig ernstig moet worden beschouwd dat dit de zware maatregel van TBS rechtvaardigt. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie en het advies van de deskundigen om die reden dan ook niet volgen.
Uit de over verdachte uitgebrachte multidisciplinaire rapporten volgt dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, genaamd schizofrenie van het gedesorganiseerde type.
De rechtbank is van oordeel dat uit de voormelde rapporten van de deskundigen en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
Nu voorts uit de rapporten blijkt dat verdere behandeling nodig is en verdachte heeft aangegeven dit zelf ook te willen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geplaatst moet worden in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van een jaar.
De rechtbank is het met de raadsman eens dat voortzetting van de behandeling in de Van Mesdagkliniek te Groningen gezien de positieve resultaten die de behandeling tot zover op verdachte heeft gehad, de voorkeur geniet. Onduidelijk is echter of de op te leggen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de Van Mesdagkliniek ten uitvoer kan worden gelegd. De rechtbank laat het derhalve bij de sterke aanbeveling om - indien mogelijk - de executie van de plaatsing in de Van Mesdagkliniek te laten plaatsvinden.
Het door de raadsman ter terechtzitting ingediende verzoek om de behandeling van de strafzaak aan te houden om dit verder (te laten) uitzoeken, wordt door de rechtbank afgewezen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande na te melden beslissing in overeen-stemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting en uit de omtrent verdachte opgemaakte rapporten is gebleken.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij de heer [slachtoffer B], heeft zich ter terechtzitting van 30 maart 2011 met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 250,--, aan voorschot op immateriële schade, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het door het openbaar ministerie gevorderde ontslag van rechtsvervolging de ontvankelijkheid van de toewijzing van een vordering tot schadevergoeding op zich niet in de weg staat. Nu het echter een verdachte betreft die door de deskundigen als ontoerekeningsvatbaar wordt gezien, verzoekt hij de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een voorschot op immateriële schade onvoldoende onderbouwd is en de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, wegens onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk
dient te worden verklaard in zijn vordering nu de grondslag waaraan een civiele vordering
(ook in het strafproces) dient te voldoen, namelijk een onrechtmatige daad, verdachte niet
verweten kan worden wegens ontoerekeningsvatbaarheid.
Schadevergoedingsmaatregel
De schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd als de verdachte wegens het schadeveroorzakende feit wordt veroordeeld. Nu verdachte ten aanzien van feit 2 wordt ontslagen van alle rechtsvervolging kan de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
Vordering tenuitvoerlegging 21/002072-08
De officier van justitie deelt mede dat de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, bij arrest van 25 januari 2010 reeds ten uitvoer is gelegd.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De raadsman heeft zich - onder verwijzing naar zijn schrijven van 29 maart 2011 - op hetzelfde standpunt gesteld.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering na voorwaardelijke veroordeling met voormeld parketnummer, omdat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden, blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2010, reeds geëxecuteerd is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van deze maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1-4 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1-4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het onder 1-4 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
Feit 1:
Bedreiging met zware mishandeling;
Feit 2:
Mishandeling;
Feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 4:
Mishandeling;
* verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
* gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van 1 (één) jaar;
* verklaart ten aanzien van feit 2 de benadeelde partij [slachtoffer B] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
* verklaart ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling, parketnummer 21/002072-08, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering;
Aldus gewezen door:
mr. Cremers, voorzitter, mr. Van Valderen en mr. Van Apeldoorn, rechters, in tegenwoordigheid van De Badts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2012.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit voor feiten 1-3 delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. PL0630 2010127486-5 van de Regiopolitie Noord-Oost Gelderland, district IJsselstreek, opgemaakt en gesloten op 30 augustus 2010 en voor feit 4 delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij stamproces-verbaal nr. 2009131382-1 van de politieregio Brabant-Noord, district AA en Dommel, opgemaakt en gesloten op 28 januari 2010.
2 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer A], PL0630 2010118279-1, p. 107,109-110
3 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige A], PL0631 2010114219-6, p. 72
4 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer B], PL0631 2010114934-1, p. 65-66
5 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige B], PL0630 2010114934-3, p. 95
6 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige A], PL0631 2010114219-6, p. 72
7 Proces-verbaal aangifte [naam 1], PL0631 2010114219-1, p. 18-20
8 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer A], p. 80
9 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige A], PL0631 2010114219-6, p. 27
10 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige C], PL0630 2010114219-10, p. 22
11 Proces-verbaal verhoor verdachte, 2009107389-2, p.13-14
12 Proces-verbaal aangifte [naam 2], nr. 2009131382-1, p. 4-5
13 Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer C], nr. 2009131382-2