ECLI:NL:RBZUT:2012:BY2626

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99-000058-46
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Cremers
  • Van der Hooft
  • Knoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling na onttrekking aan detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 6 november 2012 uitspraak gedaan over de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Utrecht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 122 dagen, toegewezen. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde zich had onttrokken aan detentie in augustus 2012, wat leidde tot een verschuiving van de voorlopige datum van voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdediging voerde aan dat de detentie goed was verlopen en dat de veroordeelde niet voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van zijn gedrag. De rechtbank oordeelde echter dat de veroordeelde had moeten begrijpen dat zijn onttrekking aan detentie gevolgen zou hebben voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld indien de veroordeelde zich ernstig heeft misdragen of zich aan de tenuitvoerlegging van zijn straf onttrekt. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke belangen van de veroordeelde niet konden leiden tot afwijzing van de vordering of verkorting van de uitstelperiode. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
VI-zaaknummer: 99-000058-46
Uitspraak d.d. 6 november 2012
Tegenspraak
Beslissing op de vordering ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht tot uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Arnhem van 11 maart 2011 (parketnummer: 21-003300-10) is:
[veroordeelde],
geboren op [1987 te geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
hierna te noemen: veroordeelde,
veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 23 februari 2010 is gestart.
De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2012. Veroordeelde en zijn raadsman mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie zijn daarbij aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder:
- de vordering van de officier van justitie van 1 oktober 2012;
- het VI-advies van PIA Haarlem van 3 september 2012;
- de registratiekaart van voornoemde inrichting;
- het reclasseringsadvies van 28 augustus 2012, opgemaakt door A. Goossens.
De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 1 oktober 2012 strekt ertoe dat de
rechtbank beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met 122 dagen wordt uitgesteld,
danwel geheel achterwege blijft. De vordering bevat de gronden waarop deze berust.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering nu de vordering tijdig is ontvangen
op de griffie van de rechtbank. De rechtbank overweegt in dit verband dat weliswaar de voorlopige datum van voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte 23 oktober 2012 was, maar dat door zijn onttrekking aan detentie in de maand augustus 2012 die datum is verschoven naar 5 november 2012.
De behandeling ter terechtzitting
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden
afgewezen. Daartoe is door de raadsman en veroordeelde naar voren gebracht dat de detentie van veroordeelde in beginsel goed is verlopen. Op enig moment, na een positieve urinetest in mei 2012, is veroordeelde door de directeur van de instelling gewaarschuwd, dat hij niet meer positief mocht scoren. Veroordeelde verkeerde voorts in de veronderstelling bij zijn onttrekking aan detentie in augustus 2012 dat hij alleen de periode tot 23 oktober 2012 moest uitzitten. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2011 (LJN: BT7204). Veroordeelde is niet gewaarschuwd in die zin dat een volgende misdraging gevolg zou hebben voor zijn VI-datum.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met een
periode van minder dan 122 dagen dient te worden uitgesteld. Hierbij is door de raadsman
verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, in het bijzonder naar
zijn relatie en zijn nog jonge kind, het vrijwilligerswerk dat veroordeelde uitvoert en de
mogelijkheid dat hij op korte termijn aan het werk kan als taxichauffeur.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot
voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden uitgesteld met een termijn van 122 dagen,
waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de in het reclasseringsrapport van
28 augustus 2012 genoemde voorwaarden.
Motivering
Op grond van artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van het Wetboek van Strafrecht kan voorwaardelijke invrijheidstelling worden uitgesteld dan wel achterwege blijven indien is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke misdraging kan blijken uit gedrag dat tijdens de
tenuitvoerlegging van de straf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire
straf.
Op grond van artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht kan voorwaardelijke invrijheidsstelling worden uitgesteld dan wel achterwege blijven als de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan ontrekt of hiertoe een poging doet.
Uit de door de raadsman aangehaalde jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam, komt de situatie naar voren waarin een veroordeelde tijdens zijn detentie driemaal een disciplinaire straf is opgelegd, maar hij bij aanvang van zijn detentie niet is geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling. In dat geval heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat veroordeelde tijdig en deugdelijk had moeten worden geïnformeerd over de mogelijke consequenties van zijn gedrag tijdens detentie. Nu dat in dat geval niet is gebeurd is de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen.
In het geval van verdachte is er echter, in tegenstelling tot bovengenoemd jurisprudentie, geen sprake van (meerdere) disciplinaire maatregelen, maar van onttrekking aan de
tenuitvoerlegging van de straf. Immers, veroordeelde heeft zich op 15 augustus 2012 niet
gemeld bij de PIA directeur voor een correctiegesprek vanwege het niet nakomen van zijn
afspraken bij Stichting Exodus en zijn detentie is eerst voortgezet nadat hij in het opsporingsregister was geplaatst en is aangehouden. Hier doet zich dus een situatie voor als beschreven in artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank had veroordeelde moeten begrijpen - ook al zou hij in een eerder stadium niet (voldoende) op de hoogte zijn gesteld van de gevolgen van bepaald gedrag in de zin van uitstel dan wel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling - dat onttrekking aan detentie tot uitstel dan wel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou kunnen leiden. Immers, onttrekking aan detentie en zeker van een duur als in dit geval raakt het wezen van de strafoplegging en is ook afzonderlijk in de wet genoemd als reden waardoor voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of achterwege kan blijven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, in die zin dat voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden uitgesteld met een termijn van 122 dagen, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de in het reclasseringsrapport van 28 augustus 2012 genoemde voorwaarden. Veroordeelde heeft ter terechtzitting zich bereid verklaard om zich aan de desbetreffende voorwaarden te houden.
Voor zover veroordeelde een beroep heeft gedaan op zijn persoonlijke belangen, kunnen deze belangen niet leiden tot afwijzing van de vordering, dan wel verkorting van de periode
van 122 dagen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering toe, in die zin dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met een
termijn van 122 dagen wordt uitgesteld, waarbij de veroordeelde zich dient te houden
aan de in het reclasseringsrapport van 28 augustus 2012 genoemde voorwaarden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Cremers, voorzitter, Van der Hooft en Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2012.