ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3253

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
479303 CV EXPL 12-1225
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medehuurderschap door zoon van huurder in huurwoning

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een volwassen zoon en zijn moeder, dat de rechtbank zou bepalen dat de zoon medehuurder zou worden van de huurwoning van zijn moeder. De zoon was na een echtscheiding en gezondheidsproblemen weer bij zijn moeder ingetrokken. De woning werd al meer dan 80 jaar door de familie van de moeder gehuurd. De eisers stelden dat de zoon sinds 20 juli 2009 op het adres van zijn moeder stond ingeschreven en dat zij de intentie hadden om samen te blijven wonen. De gedaagde, Woningstichting De Goede Woning, verweerde zich tegen de vordering en stelde dat er niet voldaan was aan de voorwaarden voor medehuurderschap, met name dat de samenwoning nog niet van voldoende lange duur was om als duurzaam te worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, zoals vereist door artikel 7:267 BW. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde de eisers in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 september 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Apeldoorn
Zaaknummer: 479303 CV EXPL 12-1225
Grosse aan: mr. Seijbel
Afschrift aan: mr G.W. Roest
Verzonden d.d.
Vonnis van de kantonrechter van 19 september 2012
in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonend te [plaats],
eisers,
gemachtigde: mr. G.W. Roest, advocaat te Apeldoorn
tegen
de stichting Woningstichting De Goede Woning,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J. Seijbel, advocaat te Zwolle.
Eisers zullen hierna [eisers] (eisers samen) dan wel [eiser sub 1]. (eiser sub 1) en [eiseres sub 2] (eiseres sub 2) genoemd worden. Gedaagde zal hierna De Goede Woning genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 maart 2012
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
1.2. Hierna is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eisers] vordert dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat [eiser sub 1]. met ingang van de vonnisdatum, althans een nader te bepalen datum, medehuurder zal zijn van de huurwoning aan [adres te plaats], en De Goede Woning zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis volgt.
2.2. [eisers] stelt daartoe dat [eiseres sub 2] sinds haar geboorte in 1931 woonachtig is in de huurwoning aan [adres te plaats] (hierna: de woning). De woning wordt al ruim 80 jaar gehuurd door (leden van) de familie [eisers]. Ook [eiser sub 1]. is sinds zijn geboorte in 1964 woonachtig geweest in deze woning. Als volwassene heeft hij de woning verlaten, maar vanwege een echtscheiding en de naweeën van een herseninfarct is [eiser sub 1]. weer ingetrokken bij zijn moeder. Per 20 juli 2009 staat [eiser sub 1]. in het GBA ook ingeschreven op dit adres. Het is de bedoeling van [eiser sub 1]. en [eiseres sub 2] de huidige situatie zo lang mogelijk voort te laten duren. [eiseres sub 2] heeft vanwege diverse klachten de hulp van en verzorging door [eiser sub 1]. nodig en ook [eiser sub 1]. ontvangt hulp van [eiseres sub 2] [eiser sub 1]. wenst zijn huurrecht als medehuurder geformaliseerd te krijgen, maar de Goede Woning weigert de medewerking daaraan, aldus [eisers].
2.3. De Goede Woning voert verweer tegen de vordering en concludeert tot afwijzing daarvan. Zij stelt daartoe dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor medehuurderschap. Het samenleven van moeder en zoon is nog van te korte duur om te kunnen concluderen dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eiser sub 1]. laat zich niet concreet uit over de datum van het begin van de samenleving en heeft van 10 mei 2010 tot 12 december 2011 als woningzoekende ingeschreven gestaan bij de Goede Woning, hetgeen niet duidt op een duurzaam karakter van de samenwoning. Ook heeft [eisers] niet voldoende onderbouwd dat sprake is van een gezamenlijk dragen van de kosten van de huishouding. [eisers] heeft, integendeel, aangegeven zich niet te gedragen als huurder en is bijvoorbeeld nog niet overgegaan tot het inrichten van een eigen kamer. De aanleiding voor de samenwoning lijkt gelegen in een tijdelijke noodsituatie door de echtscheiding en niet de bedoeling van mantelzorg. Het kan zijn dat de situatie zich daarna anders ontwikkeld heeft, maar uitgaande van de datum van uitschrijving van [eiser sub 1]. als woningzoekende op 12 december 2011 is de termijn nog te kort om medehuurderschap aan te nemen. De Goede Woning is uitdrukkelijk niet voornemens [eiser sub 1]. uit de woning te (laten) zetten, maar medehuurderschap is in haar visie (nog) niet aan de orde.
3. De beoordeling
3.1. De vordering van [eisers] is gebaseerd op artikel 7:267 BW, waarin onder meer is bepaald dat medehuurderschap aan de orde kan komen in een situatie waarin naast de huurder ([eiseres sub 2]) ook een ander ([eiser sub 1].) in de woning hoofdverblijf heeft. De Goede Woning betwist bij gebrek aan wetenschap dat dit het geval is. Dit verweer wordt verworpen. Volgens artikel 1:11 BW wordt een natuurlijk persoon vermoed zijn woonplaats verplaatst te hebben wanneer hij (samengevat) dit aan het GBA heeft doorgegeven. [eiser sub 1]. heeft een adreswijziging doorgegeven naar het adres van [eiseres sub 2] per 20 juli 2009. De Goede Woning heeft onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat [eiser sub 1]. ondanks die inschrijving niet vanaf die datum in de woning woonachtig was en elders een hoofdverblijf had.
3.2. In genoemd artikel 7:267 BW is verder opgenomen dat een vordering, zoals nu door [eisers] ingesteld, in beginsel wordt toegewezen indien sprake is van een hoofdverblijf en duurzame gemeenschappelijke huishouding gedurende tenminste 2 jaar. De Goede Woning betwist dat van een duurzame gemeenschappelijke huishouding gesproken kan worden, waarbij zowel bij het duurzame als bij het gemeenschappelijke vraagtekens worden gezet.
3.3. Het is aan [eisers] om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [eisers] stelt hiertoe dat het de bedoeling is van [eiser sub 1]. en [eiseres sub 2] om zo lang mogelijk samen in de woning te blijven wonen. Zij onderbouwen dat met eigen verklaringen van [eiseres sub 2] en [eiser sub 1]. Ten aanzien van de periode van inschrijving als woningzoekende heeft [eisers] aangegeven dat dit ‘gebruikelijk is bij huurders van een huurwoning in de sociale sector’. Deze uitleg overtuigt niet. Immers, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, heeft de inschrijving als woningzoekende nu juist tot doel in aanmerking te komen voor andere woonruimte. De inschrijving is geen vanzelfsprekendheid. Degenen die voorzien dat zij de komende jaren niet wensen te verhuizen zullen zich juist niet als woningzoekende inschrijven. [eiser sub 1]. heeft zich als woningzoekende laten inschrijven op 10 mei 2010, bijna een jaar na zijn inschrijving in het GBA op het adres van [eiseres sub 2] [eiseres sub 2] heeft zich niet laten inschrijven als woningzoekende. De meest logische verklaring hiervoor is dat [eiser sub 1]. punten wilde opbouwen om op termijn in aanmerking te kunnen komen voor eigen woonruimte. De (veronder)stelling van de Goede Woning dat [eiser sub 1]. op dat moment niet het voornemen had om duurzaam een huishouding te voeren met [eiseres sub 2] is dan ook begrijpelijk. [eisers] heeft geen afdoende verklaring gegeven voor deze inschrijving. [eisers] stelt dat de inschrijving is beëindigd vanwege de wens in de woning te blijven wonen. Dit is door de Goede Woning niet betwist. Een aanvankelijk als tijdelijk bedoelde samenwoning kan immers een duurzaam karakter krijgen. Maar uitgaande van de datum van uitschrijving als woningzoekende, 12 december 2011, als begin van die duurzame samenwoning is de in artikel 7:267 BW genoemde termijn van twee jaar nog niet voltooid.
3.4. De voorwaarde van gemeenschappelijkheid van de huishouding betreft onder meer het delen van de kosten van de huishouding. [eisers] heeft enkele betaalbewijzen overgelegd van door [eiser sub 1]. betaalde huishoudelijke kosten. Deze betaalbewijzen dateren ook van na 12 december 2011. Ten aanzien van de overige door [eisers] genoemde werkzaamheden, zoals het onderhouden van de tuin en werkzaamheden in/aan de woning, is niet zonder meer duidelijk dat deze moeten worden gezien als blijken van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Het is immers niet ongebruikelijk is dat een zoon dergelijke werkzaamheden verricht voor zijn moeder, ook als moeder en zoon geheel niet bij elkaar in de buurt wonen.
3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het nog te vroeg is om thans aan te nemen dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, zodat de vordering niet in aanmerking komt voor toewijzing. Uiteraard staat het [eisers] vrij om in de toekomst alsnog een dergelijk verzoek te doen aan de Goede Woning, dan wel een vordering hiertoe in te dienen.
3.6. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van de Goede Woning worden begroot op
€ 150,00 aan salaris van de gemachtigde. Voor de door de Goede Woning hieromtrent gevorderde hoofdelijke veroordeling bestaat geen aanleiding.
4. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende,
4.1. wijst de vordering af,
4.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van De Goede Woning worden begroot op € 150,00 aan salaris van de gemachtigde,
4.3. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.