3.7. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] bij [naam 1 BV]-oud in de functie chef expeditie leidinggevend werkzaam was in de uitvoering en voornamelijk in de productiehal bezig was. De stelling van [eiser], dat hij daarnaast ook op kantoor werkzaamheden verrichtte als ondersteuner van de productieleider, is door [naam 1 BV] betwist.
Ten aanzien van de functie van [eiser] bij [naam 1 BV] zijn partijen het er over eens dat dit in beginsel een kantoorfunctie betrof, maar volgens [eiser] is daar in de praktijk een andere invulling aan gegeven en werd feitelijk hetzelfde van hem gevraagd als voorheen. [naam 1 BV] betwist dit.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen een verklaring overgelegd, afkomstig van [naam A] [naam A]. In deze verklaring schrijft zij: “(…) Kreeg het verzoek van mijn oud collega de heer [eiser] om te verwoorden wat zijn taken/werkzaamheden zijn geweest binnen oude en nieuwe [naam 1 BV]. Hij heeft altijd een leidinggevende functie bekleed waarbij met name de voortgang van het productie proces voorop stond. Het zij met de planning, begeleiding van orders of de kwaliteit van binnenkomst en vertrek. Door de veelzijdigheid en kleine organisatie binnen het nieuwe [naam 1 BV] bv zijn de taken en verantwoordelijkheden alleen maar zwaarder geworden. Je moet meer doen met minder mensen. In de nieuwe organisatie konden we opruimen en beter de boel structureren door de ervaringen uit het verleden. We hebben verkoop en productie dichter naar elkaar gebracht. (…) gewoon bij elkaar in een ruimte gezet. Het is het kloppend hart van de organisatie. (…)”.
Hier tegenover staan twee verklaringen van andere medewerkers die door [naam 1 BV] in het geding zijn gebracht. Hierin in het volgende te lezen:
[naam B]: “(…) Mijn oud-collega [eiser] werkte bij [naam 1 BV] [naam 1 BV] BV tot en met het faillissement van 29 maart 2010 als chef expeditie en deed daar dus alleen expeditiewerkzaamheden. (…) Bij deze nieuwe firma deed [eiser] tot aan het eind van zijn contract op 12 oktober 2011 de planning, daarnaast ondersteunde hij de verkoop met calculaties. De expeditie wordt in [naam 1 BV] BV vanaf het begin verzorgd door [naam C]. (…)”.
[naam D]: “(…) Ik heb vanaf februari 2004 tot en met maart 2010 voor oud [naam 1 BV] gewerkt. In deze periode was [eiser] ook in dienst. De productiechef heer [naam E] was verantwoordelijk voor de productie en de bijbehorende planning. [eiser] was hoofd van de expeditie en dus verantwoordelijk voor de goederen die binnen kwamen en gereed materiaal wat er verstuurd werd. De informatie van de expeditie (te bewerken materiaal), maar ook van de verkoop(orders) waren bestemd voor de planning van de productiechef. De expeditie was een onderdeel van de productie.
Vanaf de doorstart in april 2010 is [eiser] verhuisd van productie naar kantoor. Hier vanuit maakte hij de productieplanning, calculatie werkzaamheden, schreef hij per order de stoksoort voor en andere werkvoorbereidende werkzaamheden. [eiser] had duidelijk een kantoorfunctie en was geen onderdeel van de productieploeg. Uiteraard was hij regelmatig in de productie aanwezig om de planning te volgen, de productie te helpen door werkvoorbereidingen te doen. (…)”.
Ook heeft [naam 1 BV] een verklaring overgelegd, ondertekend door vijf medewerkers, waarin wordt verklaard dat de verklaring van [naam A] [naam A] ‘hij heeft altijd een leidinggevende functie bekleed waarbij met name de voortgang van het productie proces voorop stond’ onjuist is. Verder is daarin opgenomen: “(…) Niemand binnen [naam 1 BV]-nieuw rapporteerde aan de heer [eiser]. Hij was geen leidinggevende, maar als specialist puur ondersteunend aan verkoop en productie. De heer [naam B] was en is nog steeds geen Productieleider maar controller en neemt waar wanneer de algemeen directeur er langdurig niet is. De ploegbazen zijn leidinggevend over de productieteams en rapporteren rechtstreeks aan voorheen bedrijfsleider/algemeen directeur [naam A] en nu aan algemeen directeur [naam F]. (…)”.