ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3303

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
485499 CV EXPL 12-1959
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst van opdracht met 'no cure no pay' bepaling en geschil over vergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, aangeduid als [naam A B.V.] en [naam B B.V.], over een overeenkomst van opdracht met een 'no cure no pay' bepaling. De eisende partij, [naam A B.V.], heeft werkzaamheden verricht voor de gedaagde partij, [naam B B.V.], met betrekking tot vijf kwesties met de Belastingdienst. De werkzaamheden hebben geleid tot een minnelijke schikking waarbij [naam B B.V.] recht heeft op een teruggaaf van 85% van de belastingaanslagen. Echter, [naam B B.V.] heeft geweigerd de overeenkomst te ondertekenen en heeft zich agressief uitgelaten, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk en de beëindiging van de overeenkomst door [naam A B.V.].

[naam A B.V.] vordert betaling van een bedrag van €2.763,62, vermeerderd met rente, en stelt dat zij recht heeft op deze vergoeding op basis van de overeenkomst. [naam B B.V.] voert verweer en stelt dat er sprake is van wanprestatie door [naam A B.V.], omdat deze niet op de hoogte is gehouden van de voortgang van de procedures en niet heeft aangedrongen op hoorzittingen. De rechtbank heeft de eisende partij opgedragen bewijs te leveren dat er overeenstemming is bereikt met de Belastingdienst, wat cruciaal is voor de beoordeling van de vordering.

De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis bepaald dat de zaak op 28 november 2012 opnieuw op de rol zal komen voor uitlating door [naam A B.V.] over de bewijslevering. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de rechtbank nog geen definitieve uitspraak heeft gedaan over de vorderingen van [naam A B.V.].

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Apeldoorn
Zaak-/Rolnummer: 485499 CV EXPL 12-1959
Grosse aan:
Afschrift aan:
d.d.
vonnis van de kantonrechter van 7 november 2012
inzake:
de besloten vennootschap [Naam A B.V.].,
gevestigd te [plaats],
eisende partij,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap [naam B B.V.].,
gevestigd te [plaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.J. Vriezen, advocaat te Amersfoort.
Partijen worden hierna [naam A B.V.] en [naam B B.V.] genoemd.
1. Het procesverloop
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 4 mei 2012,
- de conclusie van antwoord met overzicht producties,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [naam A B.V.] vordert dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair:
[naam B B.V.] zal veroordelen tot betaling van €2.763,62, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 2.432,32 vanaf 4 mei 2012 tot de dag van algehele voldoening,
subsidiair:
[naam B B.V.] zal veroordelen tot het verstrekken van een gewaarmerkt afschrift van de eindbeslissing in ieder der beroepsprocedures, binnen één week nadat de eindbeslissing gegeven is, onder verbeurte van een dwangsom, en [naam B B.V.] zal veroordelen tot betaling van de kostenvergoedingen en 25% ex BTW over de aan [naam B B.V.] toekomende teruggaaf in die procedures waarin [naam B B.V.] geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld,
en, zowel primair als subsidiair, [naam B B.V.] zal veroordelen in de proceskosten.
2.2. [naam A B.V.] voert daartoe aan dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, waarbij [naam A B.V.] werkzaamheden voor [naam B B.V.] diende te verrichten met betrekking tot een vijftal kwesties met de Belastingdienst. [naam A B.V.] heeft deze werkzaamheden verricht, wat er toe heeft geleid dat een minnelijke schikking tot stand gekomen is tussen de Belastingsdienst en [naam B B.V.], inhoudende dat [naam B B.V.] in aanmerking komt voor een 85% teruggaaf, inclusief vergoeding van de proceskosten. [naam B B.V.] heeft echter niet voor akkoord willen tekenen, maar heeft zich op zodanige, agressieve manier uitgelaten naar (een medewerker van) [naam A B.V.] dat een vertrouwensbreuk is ontstaan. Ook heeft [naam B B.V.] aangegeven niet tot betaling van de declaraties van [naam A B.V.] over te zullen gaan. [naam A B.V.] heeft om die redenen de overeenkomst beëindigd, maar houdt recht op de overeengekomen vergoeding, dan wel een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding. [naam B B.V.] weigert te betalen, waardoor buitengerechtelijke kosten zijn ontstaan en rente verschuldigd is, zoals in de dagvaarding omschreven.
2.3. [naam B B.V.] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam A B.V.], althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam A B.V.] in de proceskosten. [naam B B.V.] voert daarbij aan dat sprake is van wanprestatie door [naam A B.V.] in de uitvoering van de overeenkomst. [naam A B.V.] heeft de bezwaar- en beroepsschriften verzonden zonder overleg met [naam B B.V.], heeft [naam B B.V.] niet op de hoogte gehouden van de voortgang en heeft in strijd met de wens van [naam B B.V.] niet aangedrongen op hoorzittingen. Er is geen minnelijke schikking bereikt, integendeel, Van de Berg stemt niet in met het voorstel en wenst onverminderd te komen tot een 100% teruggaaf. [naam B B.V.] heeft steeds aangedrongen op beslissingen, maar deze zijn niet gekomen. De eenzijdige onttrekking van [naam A B.V.] is eveneens wanprestatie en brengt mee dat [naam A B.V.] geen recht heeft op enige vergoeding. Er is evenmin recht op vergoeding omdat geen sprake is van gegrondverklaring van beroepen en in de overeenkomst ‘no-win-no-fee’ is overeengekomen.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn het er over eens dat tussen hen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, waarbij aan [naam A B.V.] (onder meer) is opgedragen de belangen van [naam B B.V.] te behartigen ten aanzien van een vijftal kwesties met de Belastingdienst. Dit betrof vijf aanslagen BPM. In de overeenkomst is het volgende vastgelegd (waarbij [naam A B.V.] de opdrachtnemer is en [naam B B.V.] de opdrachtgever):
“(…) 3.1. Indien de overeenkomst niet door volbrenging eindigt, is opdrachtnemer gerechtigd de overeenkomst tussentijds te beëindigen op grond van gewichtige redenen.
(…)
4.1. De bezwaarschriftprocedure wordt behandeld op basis van ‘no-win-no-fee’. Bij ongegrondverklaring of afwijzing van het bezwaarschrift worden aan opdrachtgever geen kosten in rekening gebracht. Bij een gegrondverklaring van het bezwaar of een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar maakt opdrachtnemer aanspraak op een bedrag van € 218,- exclusief BTW (…). Voorts komen alle proceskostenvergoedingen, (…), toe aan opdrachtnemer. (…) Indien opdrachtnemer besluit tegen een (deels) negatieve uitspraak op bezwaar een beroep/ hoger beroep/ cassatie in te stellen, dan maakt opdrachtnemer bij winst of gedeeltelijke winst aanspraak op alle kostenvergoedingen (…) en een provisie van 25% exclusief BTW over het bedrag dat uiteindelijk aan opdrachtgever door de Belastingdienst wordt teruggegeven (…)”. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
3.2. [naam A B.V.] vordert voldoening van haar factuur van 6 oktober 2011, waarin zij proceskostenvergoedingen declareert voor 5 bezwaarschriftprocedures, 3 hoorzittingen, 1 beroepschriftprocedure in 5 procedures, alsmede provisie in één van die procedures. Centraal staat de vraag of [naam A B.V.] terecht voor deze procedures een vergoeding vordert. Dit is het geval indien de bezwaren en beroepen tot een (gedeeltelijke) gegrondverklaring hebben geleid. [naam A B.V.] stelt dat dit het geval is nu met de Belastingdienst overeenstemming is bereikt over een 85%-regeling. [naam B B.V.] betwist met de Belastingdienst tot overeenstemming gekomen te zijn.
3.3. Onbetwist is dat een overeenstemming met de Belastingdienst, waarbij naar aanleiding van het bezwaar of beroep, de Belastingdienst de aanslag vermindert, gelijk gesteld kan worden met een gedeeltelijke gegrondverklaring in de zin van de overeenkomst van partijen. Dat deze situatie zich hier voordoet is betwist. [naam A B.V.] heeft ter onderbouwing van haar stelling gewezen op de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van haar medewerker [naam] van 24 november 2011. [naam B B.V.] weerspreekt de juistheid van die verklaring. Gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv dient [naam A B.V.] haar stelling te bewijzen. Aan haar zal, conform haar aanbod, het bewijs worden opgedragen.
3.4. Indien na de bewijslevering geconcludeerd zou moeten worden dat [naam A B.V.] het op te dragen bewijs geleverd heeft, dan zal vast staan dat de overeengekomen opdracht door [naam A B.V.] is volbracht en heeft geleid tot het door [naam A B.V.] gestelde resultaat. [naam B B.V.] is dan de daarvoor overeengekomen vergoeding verschuldigd. Omtrent de door [naam A B.V.] gestelde hoogte daarvan heeft [naam B B.V.] geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat in dat geval de vordering toegewezen zal kunnen worden.
3.5. In het geval na de bewijslevering moet worden geconcludeerd dat [naam A B.V.] niet in de bewijslevering is geslaagd, zal daarmee ook vaststaan dat de primaire vordering niet kan worden toegewezen voor zover de grondslag gelegen is in artikel 4 van de overeenkomst van opdracht. Immers, dan staat vast dat (nog) geen sprake is van een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de bezwaren en beroepen. [naam A B.V.] voert als tweede grondslag aan dat een vergoeding op basis van redelijkheid en billijkheid behoort te worden toegekend, overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende de overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW en volgende).
3.6 Partijen hebben in de overeenkomst afspraken vastgelegd over het door [naam A B.V.] te ontvangen loon, waarbij een relatie is gelegd tussen het resultaat van de werkzaamheden en het loon. Indien resultaat uitblijft is geen loon verschuldigd, ook niet indien [naam A B.V.] al het mogelijke heeft gedaan om resultaat te bereiken. Ook is de mogelijkheid voorzien dat de overeenkomst om gewichtige reden wordt beëindigd voordat de opdracht is vervuld. Voor dat geval is geen beloning overeengekomen. Artikel 7:411 BW bepaalt echter:
“Indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht (…) en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging (…) heeft de opdrachtgever recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichtte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. (…)”.
3.7 Partijen hebben zich niet uitgelaten over de vraag wat het voordeel van [naam B B.V.] is geweest van de werkzaamheden van [naam A B.V.]. In het geval niet uitgegaan kan worden van een overeenstemming tussen [naam B B.V.] en de Belastingdienst zoals door [naam A B.V.] gesteld, ligt het op de weg van [naam B B.V.] zich uit te laten over de uiteindelijke uitkomst van de bezwaren en beroepen. [naam B B.V.] zal, indien na de bewijslevering blijkt dat deze informatie nodig is voor de verdere beoordeling, in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte hierover uit te laten.
3.8. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. Beslissing
De kantonrechter:
4.1. draagt [naam A B.V.] op te bewijzen dat tussen [naam B B.V.] en de Belastingdienst overeenstemming is bereikt over een regeling,
4.2. bepaalt dat de zaak op de rol zal komen 28 november 2012 voor uitlating door [naam A B.V.] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door andere bewijsmiddelen,
4.3. bepaalt dat [naam A B.V.] als zij bewijsstukken wil overleggen die stukken direct in het geding moet brengen,
4.4. bepaalt dat [naam A B.V.] als zij getuigen wil laten horen, zij direct de namen van de getuigen en de verhinderdata in de maanden december 2012 tot en met februari 2013 van de getuigen, partijen en hun gemachtigden moet opgeven, waarna plaats en tijdstip voor het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.