ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3608

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940108-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in en rond de ouderlijke woning met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk stichten van brand in en rond zijn ouderlijke woning. De verdachte heeft op 18 maart 2010 en 15 februari 2010 brand gesticht, waarbij hij zowel goederen als levens in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar is, wat van invloed was op de strafoplegging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1440 dagen, waarvan 621 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en het feit dat hij niet eerder veroordeeld was. De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte te laten behandelen in een klinische setting, wat door de rechtbank is opgevolgd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector strafrecht
parketnummer: 06/940108-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988 te plaats]
wonende te Apeldoorn,
thans verblijvende bij GGNet, FPA De Boog, Vordenseweg 12, (7331 PA) te Warnsveld.
Raadsman: mr. M. Bakhuis, advocaat te Apeldoorn.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 1 februari 2011 en 6 november 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is ter zitting van 1 februari 2011 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 18 maart 2010 brand heeft gesticht waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht;
Feit 2: op 15 februari 2010 brand heeft gesticht waardoor goederen in gevaar werden gebracht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 baseert de officier van justitie zich op de bekennende verklaring van verdachte dat hij brand in de slaapkamer heeft gesticht zowel ter zitting als tegenover de politie, de omstandigheid dat verdachte steeds de melder van de branden was en de omstandigheid dat hij bij het melden van de brand in de slaapkamer op 18 maart 2010 zijn kleren reeds aan had. Ook het technisch forensisch onderzoek wees uit dat de brand van binnenuit in de slaapkamer is ontstaan.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de bekennende verklaring van verdachte zowel ter zitting als tegenover de politie, alsmede het brandrapport, de melding van de brand, de uitgeprinte dreigbrief en de uitgerechercheerde onmogelijkheid dat een derde de brand heeft gesticht.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2, met uitzondering van het onder feit 1 ten laste gelegde onderdeel dat verdachte terpentine zou hebben gebruikt. Verdachte ontkent dat hij terpentine heeft gebruikt en ook het NFI heeft geen dactyloscopische sporen aangetroffen op de fles terpentine. De fles heeft wel in de slaapkamer gestaan maar is niet gebruikt door verdachte. Voor dit onderdeel dient derhalve vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2011;
- de aangifte door [slachtoffer A] 1.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2011. Hij heeft daarbij verklaard dat hij de brand heeft gesticht omdat hij bedreigd werd door twee mannen. Ter zitting van 6 november 2012 heeft hij voor het feit dat hij het heeft ervaren als een bedreiging eraan toegevoegd dat er bij nader inzien sprake geweest zou kunnen zijn van een psychose;
- de aangifte door [slachtoffer A] 2.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 maart 2010 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer behorende bij een woning gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk meerdere stukjes (wc-)papier en folie aangestoken met een lucifer, ten gevolge waarvan het bed en/of andere goederen in die slaapkamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en de, zich daarin bevindende, goederen, en
- levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van
voornoemde woning, te weten [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en [slachtoffer C], te duchten was;
2.
op 15 februari 2010 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht in een schuur behorende bij perceel [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een zeil en een laken of andere goederen aangestoken met een aansteker, ten gevolge waarvan voornoemde schuur en meerdere goederen uit voornoemde schuur (te weten onder meer een motorfiets en meerdere fietsen en tafel(s), geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor alle zich in die schuur bevindende goederen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn betreffende verdachte verschillende rapportages door zowel de Reclassering Nederland als het NIFP opgemaakt. De meest recente Pro Justitia rapportages zijn het psychiatrisch onderzoek d.d. 28 april 2012 door T.S. van der Veer, psychiater, en het psychologisch onderzoek d.d. 30 april 2012 door J.H.M. Gommans, psycholoog, beiden in het kader van een contra-expertise.
Er is volgens Van der Veer sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anders Omschreven (As I) en van een Persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (As II) met accent op Cluster C (ontwijkend, afhankelijk) en waarbij ook Cluster B aan de orde is (narcistisch, theatraal).
Psychiater Van der Veer komt tot de conclusie dat er sprake is van een licht verminderde tot verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
Volgens psycholoog J.H.M. Gommans lijdt verdachte aan een persoonlijkheidsstoornis, gekenmerkt door onvoldoende vaardigheden om met spanningen om te gaan. Hij is geneigd spanningen op te kroppen en niet actief naar oplossingen op zoek te gaan, maar de problemen te vermijden. Daarnaast is er sprake geweest van een slaapstoornis, gekenmerkt door praten in de slaap en slaapwandelen. Deze stoornis is momenteel grotendeels in remissie, mogelijk ook door farmacotherapeutische behandeling die heeft plaats gevonden tijdens detentie. Verdachtes persoonlijkheidsproblematiek was volgens de psycholoog ten tijde van het ten laste gelegde zeker aanwezig.
Voorts bepaalde genoemde stoornis in aanzienlijke mate de gedragingen. Dat wil in dit geval zeggen, de passiviteit, van verdachte. Zowel uit de anamnese als uit de verklaringen van de ouders blijkt dat verdachte in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten steeds vaker onder spanning stond en bang was om contact te leggen met zijn werkgever, ook als hij zich onvoldoende in staat voelde om te gaan werken.
Volgens psycholoog Gommans dient verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te worden gezien. Verdachte beschikt over onvoldoende vaardigheden om zelf een oplossing te zoeken voor de probleemsituatie waarin hij zich bevond ten gevolge van genoemde stoornis.
Op grond van de bevindingen van de twee voornoemde gedragsdeskundigen en de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt, beschouwt de rechtbank verdachte als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd: dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering (inclusief een meldingsgebod en het behandelplan), een klinische behandeling bij FPA De Boog te Warnsveld of een vergelijkbare instelling voor de maximale duur van 12 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het belang van behandeling bij de Boog en begeleiding door de reclassering. Hij heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het voorarrest. Volgens de berekening van de raadsman zou verdachte bijna 3 jaar (ongeveer 960 dagen) in voorarrest hebben gezeten. Indien dit het geval is, acht de raadsman de vordering van de officier van justitie redelijk fors en verzoekt hij om matiging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee opzettelijke brandstichtingen in en rond de ouderlijke woning waarmee hij een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen.
In de nacht van 15 februari 2010 heeft verdachte de schuur achter zijn woning met een aansteker in brand gestoken. Deze brand kon gelukkig door tussenkomst van de brandweer geblust worden, maar er bleek tengevolge van de brand grote schade aan de schuur en inhoud te zijn toegebracht.
De tweede brand vond plaats in de nacht van 18 maart 2010 in de slaapkamer aan de voorzijde van de woning van verdachte. Ook deze brand is door de brandweer geblust. In de woning waren ten tijde van de brand de ouders en de zus van verdachte aanwezig. Naast zijn eigen leven kwam door het gedrag van verdachte dus tevens het leven van andere gezinsleden in gevaar. De rest van het gezin heeft aangegeven behoorlijk geschrokken te zijn van het voorval.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte over onvoldoende vaardigheden beschikte om zelf een oplossing te zoeken voor de probleemsituatie waarin hij zich bevond ten gevolge van de eerder genoemde stoornis. De rechtbank beschouwt verdachte als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar zoals hiervoor overwogen. De rechtbank zal dit meewegen bij de strafoplegging. Tevens zal de rechtbank ten voordele van verdachte rekening houden met het feit dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie niet eerder veroordeeld is.
Begeleide terugkeer naar de samenleving met een ambulant vervolg aan de klinische behandeling wordt geïndiceerd geacht. De reclassering deelt deze conclusies van beide genoemde gedragsdeskundigen. Er wordt bepleit dat behandeling wordt opgelegd in het kader van een (deels)voorwaardelijke straf, onder langdurig toezicht van de reclassering. Daarbij dient het begin klinisch te zijn. Inmiddels is verdachte op een nieuwe behandellocatie, FPA De Boog te Warnsveld, geplaatst om een nieuwe start te maken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf in grote lijnen passend is, ook voor wat betreft de proeftijd voor de duur van drie jaren. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden (zijnde 48 x 30 dagen =1440 dagen). Een deel hiervan, 621dagen, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen. Aldus is het onvoorwaardelijk deel van de straf gelijk aan de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de officier van justitie geëist en zoals door de reclassering is geadviseerd. Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 november 2012 aangegeven bereid en gemotiveerd te zijn om hulp en begeleiding van de reclassering te aanvaarden en zich voor de behandeling bij FPA De Boog te Warnsveld in te zetten.
Gelet op de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis zal de rechtbank het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1440 dagen, waarvan 621 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal laten opnemen en behandelen in een inrichting, te weten FPA De Boog te Warnsveld of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor de duur van maximaal 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht, gedurende het eerste jaar van de proeftijd;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland Unit Zutphen, ook als die inhouden dat verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland, Unit Zutphen en zich zal houden aan het behandelplan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse, voorzitter, mrs. E.G. de Jong en G. Aufderhaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 november 2012.
De griffier en mr. Aufderhaar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Proces-verbaal van aangifte van aangever met nummer 2010038176-1 van 18 maart 2010, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer A], doorgenummerde pagina's 474 t/m 477;
2 Proces-verbaal van aangifte van aangever met nummer 2010021882-1 van 15 februari 2010, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer A], doorgenummerde pagina's 373 t/m 376;
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2010 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan/(na)bij een (slaap)kamer behorende bij een woning gelegen aan de
[adres],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk meerdere, althans (een)
stukje(s) (wc-)papier en/of folie aangestoken met een lucifer, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met papier en/of folie, althans met (een) brandbare stof(fen)
ten gevolge waarvan het bed en/of andere goederen in die slaapkamer geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de, zich daarin bevindende,
goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van
voornoemde woning, te weten [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C],
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2010 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft
gesticht
in/aan/(na)bij een schuur behorende bij perceel [adres],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk meerdere, althans (een)
stukje(s) papier en/of andere goederen aangestoken met een lucifer en/of een
aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
papier en/of andere goederen, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan voornoemde schuur en/of meerdere, althans (een) goed(eren)
uit voornoemde schuur (te weten onder meer een motorfiets en/of meerdere,
althans (een) fiets(en) en/of tafel(s)), geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor alle zich in die schuur bevindende
goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meerdere tijdstippen in op of omstreeks de periode van 6
februari 2010 tot en met 7 februari 2010 te Apeldoorn (telkens) opzettelijk
brand heeft gesticht,
- in/aan/(na)bij tuinbank behorende bij perceel [adres] en/of
- in/aan/(na)bij een container behorende bij perceel [adres] en/of
- in/aan/(na)bij de heg behorende bij perceel [adres]
immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk voornoemd(e)
goed(eren) aangestoken met een lucifer en/of een aansteker, in elk geval
(telkens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde
goed(eren), althans met (een) brandbare stof(fen)
ten gevolge waarvan voornoemde goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor een schuur en/of beplanting in de tuin van
perceel [adres] en/of (een) andere zich in die tuin bevindend(e)
goed(eren), in elk geval (telkens) gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht