RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1765 VEROR en 11/1792 VEROR
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser A] en [eiseres B]
te [plaats],
eisers sub 1
[eiser C] en [eiseres D]
te [plaats],
eisers sub 2
hierna tezamen: eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk
verweerder.
[derde-partij A] en [derde-partij B]
te [plaats],
derde-partij.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: de vergunninghouders) vergunning verleend voor het vervangen van het woonschip gelegen aan de [locatie te plaats].
Bij afzonderlijke besluiten van 27 oktober 2011 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingezonden. De vergunninghouders hebben een schriftelijke toelichting gegeven.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 8 oktober 2012, waar namens eisers
sub 1 [eiser A] en namens eisers sub 2 [eiser C] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Huisman, J. Karssen en H. Sarkisian. De vergunninghouders zijn eveneens verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Verordening op de havens en wateren binnen de gemeente Harderwijk (hierna: de Verordening) wordt voor het doen verblijven van woonschepen binnen de gemeente Harderwijk uitsluitend een achttal ligplaatsen aangewezen in een gedeelte van de kom van de [haven], zoals in rood is aangegeven op de bijbehorende kaart-2.
Ingevolge het tweede lid is het verboden binnen het in het eerste lid omschreven gebied een andere ligplaats in te nemen dan die door of vanwege burgemeester en wethouders is of wordt aangewezen.
Ingevolge het derde lid is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonschip in de hoogte, lengte of breedte uit te breiden of een woonschip in te ruilen.
Ingevolge het vierde lid is het de eigenaar of gebruiker van een woonschip verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders daarmee ligplaats in te nemen op een andere plaats dan die is genoemd in het eerste lid.
2.2. De vergunninghouders nemen met hun woonschip ligplaats in aan de [locatie te plaats]. Deze ligplaats is op de in artikel 20, eerste lid, van de Verordening genoemde kaart-2 (hierna: de kaart) aangegeven als ligplaats [nummer]. Op 22 mei 2011 hebben de vergunninghouders een vergunning aangevraagd voor het vervangen van hun bestaande woonschip. Bij besluit van 7 juli 2011 heeft verweerder een vergunning verleend onder de voorwaarden dat het nieuw te bouwen woonschip maximaal 4,30 meter hoog, maximaal 5,85 meter breed en maximaal 19,00 meter lang is alsmede dat het op de overgelegde tekening aangegeven dakterras niet zal worden aangelegd.
De woningen van eisers zijn gelegen aan de [haven], tegenover de ligplaats van de vergunninghouders.
2.3. In beroep is aan de orde de vraag of verweerder op goede gronden aan de vergunninghouders een vergunning heeft verleend voor het vervangen van hun huidige woonschip. Eisers hebben allereerst betoogd dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat het woonschip, gegeven zijn breedte, buiten de ligplaatsen aangewezen op de
onder 2.2. genoemde kaart valt.
Verweerder heeft aangevoerd dat niet aan het betoog van eisers wordt toegekomen, omdat deze grond gericht is tegen een in bezwaar onbesproken gelaten onderdeel. Daargelaten het feit dat eisers betwisten dat zij zich in bezwaar niet tegen de breedte van het woonschip hebben uitgelaten, is dit betoog van verweerder onhoudbaar. Naar het oordeel van de rechtbank dient de aan de orde zijnde vergunning als één en ondeelbaar te worden aangemerkt. Van afzonderlijke besluitonderdelen is geen sprake. Het standpunt dat in het geval van een ondeelbaar besluit niet kan worden toegekomen aan gronden die niet reeds in bewaar zijn aangevoerd, vindt geen steun vindt in het recht, in het bijzonder artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 januari 2009, zaak nr. 200801973/4 (gepubliceerd op: www.raadvanstate.nl)). Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het betoog van eisers onbesproken dient te worden gelaten.
2.4. Niet in geschil is dat het nieuw te bouwen woonschip, gegeven zijn breedte, gedeeltelijk buiten het in rood aangegeven gebied op de door eisers aangehaalde kaart valt.
De vraag is echter of die kaart van toepassing is op de door verweerder verleende vergunning. Bij het beantwoorden van die vraag stelt de rechtbank voorop dat uit artikel 20 van de Verordening kan worden afgeleid dat twee soorten vergunningen kunnen worden verleend, namelijk een vervangingsvergunning op grond van het derde lid en een ligplaatsvergunning op grond van het vierde lid. Ingevolge het eerste lid komt de kaart betekenis toe bij het bepalen binnen welk gedeelte van de kom het is toegestaan om zonder ligplaatsvergunning ligplaats in te nemen. Hieruit kan worden afgeleid dat de kaart in ieder geval van belang is bij het beantwoorden van de vraag in welke gevallen een ligplaatsvergunning noodzakelijk is. Aan de orde is echter geen ligplaatsvergunning, maar een op grond van het derde lid verleende vervangingsvergunning. De tekst van het derde lid noch van één van de andere leden of artikelen van de Verordening biedt aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het eerste lid genoemde kaart eveneens van toepassing is in het geval van een op grond van het derde lid verleende vervangingsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat aan de kaart waarop eisers zich beroepen in onderhavig geschil geen betekenis toekomt. Dit laat echter onverlet dat een juiste toepassing van het vierde lid met zich mee brengt dat verweerder voor een woonschip dat qua afmetingen buiten het op de kaart aangegeven gebied valt eveneens een ligplaatsvergunning op grond van het vierde lid zou dienen te verlenen. Het bestreden besluit ziet echter op een vervangingsvergunning. Dit betekent dat, voor zover eisers hebben beoogd te betogen dat verweerder ten onrechte geen ligplaatsvergunning heeft verleend, dit buiten de omvang van het geding valt en om die reden onbesproken dient te worden gelaten.
2.5. Voorts hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte een hoogte van
4,30 meter heeft vergund. Een dergelijke hoogte betekent een onevenredige aantasting van het uitzicht van eisers en van het historisch karakter van de haven en getuigt niet van een evenredige belangenafweging. De gevolgen van een dergelijke hoogte leveren volgens eisers in ieder geval onevenredig nadeel voor eisers op. Eisers sub 2 hebben bovendien erop gewezen dat een dergelijke beperking van het uitzicht een aanzienlijke waardevermindering van hun woning tot gevolg zal hebben.
2.6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de maximale hoogtemaat van 4,30 meter bij vervanging c.q. verbouwing van woonschepen in de [haven] heeft neergelegd in een beleidsregel. Blijkens het aan die beleidsregel ten grondslag liggende advies, gedateerd 6 juli 1999, heeft verweerder bij het vaststellen van de maximale hoogtemaat rekening gehouden met het beeld van de woonschepenhaven en het uitzicht en de belangen van de omwonenden. Daarbij is in het advies overwogen dat bij een maximale hoogtemaat van 4,30 meter het uitzicht weliswaar vermindert, maar niet in die mate dat dit grond oplevert om de aanvragen te weigeren.
2.7. Bij de beoordeling van hetgeen eisers hebben aangevoerd stelt de rechtbank voorop dat verweerder ten aanzien van de vastgestelde hoogtemaat beleidsvrijheid toekomt. Dit betekent dat de rechtbank de beslissing van verweerder dat de maximaal toegestane hoogte voor woonschepen 4,30 meter bedraagt terughoudend dient te toetsen en zich dient te beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot deze hoogte heeft kunnen komen.
2.8. Verweerder heeft een hoogte vergund van 4,30 meter. Een dergelijke hoogte is in overeenstemming met het beleid van verweerder. Niet is gebleken dat dit beleid in strijd is met een hogere regeling. De rechtbank acht het beleid eveneens niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar. Dat een hoogte van 4,30 meter voor eisers een vermindering van uitzicht dan wel van de waarde van de woning met zich brengt, betekent nog niet dat op grond daarvan gezegd moet worden dat bij een dergelijke hoogte sprake is van kennelijk onredelijk of onaanvaardbaar beleid. Voorts is de rechtbank niet gebleken van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 Awb op grond waarvan verweerder van het beleid had moeten afwijken. Dit betekent dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximaal toegestane hoogte voor woonschepen in de [haven] 4,30 meter bedraagt en dit beleid niet aan de verleende vervangingsvergunning in de weg staat. Het betoog van eisers faalt.
Het betoog van eisers sub 2 dat een dergelijke beperking van het uitzicht een aanzienlijke waardedaling van hun woning tot gevolg zal hebben, valt buiten de omvang van het onderhavige geding. Het staat eisers sub 2 vrij om verweerder te verzoeken om vergoeding van planschade.
2.9. Voor wat betreft hetgeen eisers hebben aangevoerd over de vergunde reling en trap overweegt de rechtbank dat de vergunninghouders ter zitting hebben toegezegd dat trap noch reling zal worden geplaatst. De rechtbank zal om die reden deze grond onbesproken laten.
2.10. Voorts hebben eisers betoogd dat de vergunning in strijd met de redelijke eisen van welstand is verleend. Het Gelders Genootschap is immers niet ter plaatse geweest en verweerder heeft geen eigen onderzoek uitgevoerd. Bovendien kon geen beeld worden gevormd van het gevraagde, omdat de oorspronkelijke tekening nooit is aangepast en de afzonderlijke verdiepingen niet zijn ingetekend. Voorts valt niet in te zien hoe een betonnen bak past binnen het historisch aanzien van de haven en heeft het woonschip geen kwaliteitsverbeterende invloed, aldus eisers.
2.11. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag om een vervangingsvergunning heeft voorgelegd aan het Gelders Genootschap. Het Gelders Genootschap heeft de aanvraag voorzien van een positief stempeladvies. Anders dan verweerder heeft betoogd, mag in het geval verweerder zich op een stempeladvies beroept niet van eisers worden verlangd dat zij een deskundig tegenadvies overleggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
11 februari 2004, zaak nr. 200303669/1 (gepubliceerd op: www.raadvanstate.nl)). Dit laat echter onverlet dat eisers wél voldoende gemotiveerd uiteen dienen te zetten waarom de vervangingsvergunning niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarbij is van belang dat een welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het feit dat het ingevolge het bestemmingsplan mogelijk is op de desbetreffende plaats ligplaats met een woonschip in te nemen, dient dan ook bij de beoordeling van hetgeen is aangevoerd te worden gerespecteerd.
2.12. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het stempeladvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daar anderszins gebreken aan kleven. Anders dan eisers hebben betoogd, is voor de totstandkoming van een stempeladvies niet noodzakelijk dat voorafgaand aan het advies de welstandscommissie kennis neemt van de situatie door zelf deze te bezichtigen. Ook het feit dat het Gelders Genootschap gebruik heeft gemaakt van een volgens eisers niet aangepaste dan wel onvolledige tekening, betekent nog niet dat op grond daarvan gezegd kan worden dat het stempeladvies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Om een dergelijk betoog te kunnen doen slagen, zal aan de hand van de gebruikte tekening gemotiveerd uiteen moeten worden gezet waarom die tekening aan een juiste wijze van totstandkoming van het advies in de weg heeft gestaan. Nu een dergelijke motivering ontbreekt, kan dit betoog eisers niet baten. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het stempeladvies op onjuiste of onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Vervolgens is de vraag of eisers voldoende gemotiveerd uiteen hebben gezet waarom de vergunning in strijd met de redelijke eisen van welstand zou zijn verleend. Eisers hebben daartoe aangevoerd dat sprake is van een “betonnen bak” zonder kwaliteitsverbeterende invloed. In het licht van het feit dat het geldende bestemmingsplan op die plaats woonschepen toelaat, is een dergelijk betoog echter te algemeen om eisers te kunnen baten. Eisers hadden nader dienen te onderbouwen waarom nu juist het vergunde woonschip strijd met de redelijke eisen van welstand oplevert. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd uiteen gezet waarom de vergunning in strijd met de redelijke eisen van welstand zou zijn verleend. Onder die omstandigheden kon verweerder volstaan met een verwijzing naar het stempeladvies. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder het advies van de welstandscommissie niet had mogen overnemen dan wel van een nadere toelichting had moeten voorzien. Dit betoog van eisers faalt.
2.13. Tot slot hebben eisers sub 1 aangevoerd dat elke vergroting in lengte en/of breedte van een woonschip op de locatie [locatie] zal leiden tot vermindering van de manoeuvreerruimte voor kleine schepen die op de naast gelegen steiger moeten kunnen afmeren. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk gemaakt dat door de verleende vergunning de manoeuvreerruimte dusdanig in gedrang komt dat op de naast gelegen steiger niet langer kan worden afgemeerd. Hierin kan dan ook geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de vergunning op onjuiste gronden is verleend. Het betoog van eisers sub 1 faalt.
2.14. Gelet op het voorstaande heeft verweerder de vervangingsvergunning op goede gronden verleend. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2012.