ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6872

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
17 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1130, 12-1158, 12-1159, 12-1160, 12-1163, 12-1164, 12-1168 en 12-1169
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning voor het vellen van platanen aan de Zutphenseweg in Vorden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 17 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de omgevingsvergunning voor het vellen van 8 platanen aan de Zutphenseweg in Vorden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, dat op 26 juni 2012 was genomen, niet voldoende zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de benodigde kennis omtrent de relevante feiten en belangen niet adequaat was vergaard door verweerder. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit, voor zover het betrekking had op de platanen, vernietigd moest worden. Echter, de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit werden in stand gelaten, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de belangen bij de herinrichting van de dorpskern van Vorden zwaarder wogen dan de belangen van de platanen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep met registratienummer 12/1160 gegrond en vernietigde het besluit van 26 juni 2012, maar verklaarde de beroepen met registratienummers 12/1158, 12/1164 en 12/1169 ongegrond. Tevens werden de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. Eiseres, de Bomenstichting Achterhoek, kreeg het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 12/1130, 12/1158, 12/1159, 12/1160, 12/1163, 12/1164, 12/1168 en 12/1169
Uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaken, in de gedingen tussen:
Bomenstichting Achterhoek
te Doetinchem,
verzoekster/eiseres, hierna: eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 10 en 11 januari 2012 heeft verweerder aan de gemeente Bronckhorst omgevingsvergunningen verleend voor het vellen van 18 bomen (16 kastanjes, 1 liquidambar en 1 esdoorn) aan de Dorpstraat, 20 bomen (3 haagbeuken, 8 eiken, 1 beuk en 8 platanen) aan de Burg. Galleestraat en Zutphenseweg, 17 bomen (lindes) aan de Bleek en 17 bomen (lijsterbessen) aan de Komvonderlaan in Vorden.
Bij brieven van 13 en 14 februari 2012 heeft eiseres tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 26 juni 2012 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunningen gewijzigd.
Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 10 december 2012, waar namens eiseres [naam] is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. De Bruin, advocaat te Baarn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Wassink en M. Niessink, bijgestaan door mr. J. van Zinderen, advocaat te Laren (NH).
2. Overwegingen
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Gelet op het verhandelde ter zitting spitst het geschil zich toe op de voorgenomen kap van 8 platanen aan de Zutphenseweg.
2.3 In het op 1 oktober 2010 in werking getreden artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
2.3.1 Ingevolge artikel 6.5 van de APV Bronckhorst 2011 worden aanvragen om een omgevingsvergunning betreffende het vellen van een houtopstand, ingediend voor 1 januari 2012, afgehandeld volgens het recht dat gold voor het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wabo in werking is getreden. Op dat moment was de APV Bronckhorst 2008 (hierna: APV 2008) van toepassing.
2.3.2 Ingevolge artikel 4.3.2 van de APV 2008 is het verboden zonder een vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.4 kan de vergunning worden geweigerd dan wel onder voorschriften worden verleend in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- beeldbepalende waarden;
- waarden van stads- en landschapsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Artikel 4.3.13 bepaalt dat een kapvergunning voor een boom die op de lijst van bijzondere bomen is geplaatst in beginsel moet worden geweigerd.
2.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit van 26 juni 2012 (kenmerk Z34539/UIT-66585), voor zover dat betrekking heeft op de te vellen platanen, niet, althans niet kenbaar, de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder eerst kort voorafgaand aan de zitting ambtelijke beoordelingsformulieren van 5 december 2012 met betrekking tot de te vellen platanen heeft overgelegd, die ertoe strekken dat de vergunning, voor zover betrekking hebbend op de platanen, in beginsel geweigerd moet worden vanwege beeldbepalende waarden, waarden van stads- en landschapsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid. Verder neemt de voorzieningenrechter hierbij in aanmerking dat verweerder eerst ter zitting concreet heeft gemotiveerd waarom hij de vergunning voor het vellen van de platanen met gebruikmaking van de hem toekomende beleidsvrijheid toch heeft verleend. De conclusie moet zijn dat het genoemde besluit in zoverre niet voldoet aan de daaraan op grond van artikel 3:2 en 7:12 van de Awb te stellen vereisten van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. Het beroep met reg.nr.: 12/1160 is daarom gegrond en het genoemde besluit, voor zover dat betrekking heeft op de te vellen platanen, komt voor vernietiging in aanmerking.
De voorzieningenrechter heeft in wat eiseres verder heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten gevonden voor gegrondverklaring van de andere beroepen en vernietiging van andere (delen van) besluiten.
2.5 De voorzieningenrechter zal thans nagaan of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het genoemde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat de in geding zijnde platanen met een leeftijd van ongeveer veertig jaar weliswaar overwegend gezond zijn en weinig of normale beeldbepalende waarden, waarden van stads- en landschapsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid hebben, maar dat deze waarden voor verweerder niet opwegen tegen het belang bij uitvoering van de voorgenomen herinrichting van de dorpskern van Vorden en de in dat kader te realiseren laanstructuur met bomen van één inheemse boomsoort.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid op dat standpunt kunnen stellen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in de ambtelijke beoordelingsformulieren voor geen van de platanen bij de bepaling van de betreffende waarden “veel” is aangekruist. De enkele omstandigheid dat de te realiseren laanstructuur voorshands onderbroken zal blijven vanwege het vooralsnog ontbreken van particuliere toestemming voor het vellen van de drie platanen voor het postkantoor, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter termen aanwezig voor het geheel in stand laten van de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het besluit met kenmerk Z34539/UIT-66585.
2.6 Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De daartoe strekkende verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
2.7 Gelet op de gegrondverklaring van het beroep met reg.nr.: 12/1160 bestaat aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres, waarbij wordt aangetekend dat het verzoek om voorlopige voorziening met reg.nr.: 12/1159 niet zonder grond is ingediend. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter de proceskosten van eiseres in beroep vast op een bedrag van € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en in de voorlopige voorzieningenprocedure op een bedrag van € 437,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift), wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaken:
- verklaart de beroepen met reg.nrs.: 12/1158, 12/1164 en 12/1169 ongegrond;
- verklaart het beroep met reg.nr.: 12/1160 gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 juni 2012 met kenmerk Z34539/UIT-66585, voor zover dat betrekking heeft op het vellen van 8 platanen aan de Zutphenseweg in Vorden;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dit besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 310,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiseres.
ten aanzien van de verzoeken om voorlopige voorziening:
- wijst de verzoeken af;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 310,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2012.