ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6970

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/384 WABOA
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor appartementengebouw aan de Dennenlaan te Ermelo na bezwaar omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw aan de Dennenlaan te Ermelo. Eiseres had eerder een vergunning verkregen voor het slopen van drie gebouwen en het bouwen van vier appartementen, maar na bezwaren van omwonenden heeft het college van burgemeester en wethouders de vergunning vernietigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van het college om geen afwijkingsprocedure te volgen, binnen zijn bevoegdheden valt en dat de rechter deze beslissing terughoudend moet toetsen. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres betoogde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld een ruimtelijke onderbouwing aan te leveren, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen grond biedt voor een ander oordeel, gezien de beleidsvrijheid van het college.

De rechtbank concludeert dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, dat een maximale breedte van 12 meter voor hoofdgebouwen voorschrijft. Eiseres heeft betoogd dat het gebouw uit twee hoofdgebouwen bestaat, maar de rechtbank oordeelt dat het gebouw als één hoofdgebouw moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst het beroep van eiseres ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de Awb geen schadevergoeding toelaat bij een ongegrond beroep. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 12/384 WABOA
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te [plaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo
verweerder.
[derde partij 1] en [derde partij 2]
[derde partij 3] en [derde partij 4]
[derde partij 5] en [derde partij 6]
[derde partij 7]
[derde partij 8] en [derde partij 9]
[derde partij 10]
[derde partij 11] en [derde partij 12]
[derde partij 13] en [derde partij 14]
[derde partij 15]
allen te Ermelo,
derde-partijen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van drie gebouwen en het bouwen van een gebouw voor vier appartementen op het perceel [adres] te Ermelo.
Bij besluit van 8 februari 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de daartegen namens de derde-partijen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 17 augustus 2011 "vernietigd".
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Namens de derde-partijen is een schriftelijke toelichting gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 november 2012, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.C. Haan, legal counsel te Almere. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Ermelo, en D. Schijff. Namens de derde-partijen heeft [naam] het woord gevoerd.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank begrijpt het dictum van het bestreden besluit, mede gelet op de motivering van het bestreden besluit en op het advies van de bezwaarschriftencommissie waarnaar wordt verwezen en waarop die motivering voortbouwt, zo, dat verweerder heeft beoogd de bezwaren gegrond te verklaren, het besluit van 17 augustus 2011 te herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog te weigeren. Eiseres gaat daar, gelet op de gronden van haar beroep, kennelijk ook vanuit. Anders dan eiseres heeft betoogd, heeft verweerder aldus niet gehandeld in strijd met artikel 7:11 van de Awb.
2.2 Ingevolge het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan “Kom Ermelo 1998 en herziening 2002” rust op het perceel [adres] de bestemming “woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder n, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt in die voorschriften verstaan onder een hoofdgebouw: een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmeting als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder q, wordt in de planvoorschriften verstaan onder korrelgrootte: de maximale breedte van een hoofdgebouw of van een groep hoofdgebouwen (rij of complex), die samen één – al dan niet op één lijn gelegen – gevelwand vormen waarbij onderbrekingen van minder dan 3 m breedte en onderbrekingen die niet de gehele gevelwand van het hoofdgebouw betreffen, worden geacht onderdeel van deze gevelwand te zijn.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder h, mag de breedte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder i, mag de korrelgrootte niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Volgens de plankaart geldt voor het onderhavige perceel dat een hoofdgebouw maximaal 12 m breed mag zijn en dat de korrelgrootte maximaal 18 m bedraagt.
2.3 Het gebouw heeft een breedte van 18 meter. Tussen partijen is in geschil of het daarmee in strijd is met het bestemmingsplan.
Eiseres heeft betoogd dat dit niet het geval is. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake is van (ten minste) twee hoofdgebouwen, die elk voor zich voldoen aan de maximaal toegestane breedte van 12 m. Indien wordt uitgegaan van één hoofdgebouw, is dat, uitgaande van een korrelgrootte van 18 m, evenzeer toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voorziet in een gebouw met vier appartementen, met één centrale toegang, één trappenhuis en één lift. Twee van de vier appartementen, op de eerste en tweede verdieping, beslaan de volle breedte van het gebouw. Onder die omstandigheden kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat sprake is van één hoofdgebouw. Daarbij komt dat geen van de appartementen afzonderlijk door zijn constructie of afmeting als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, zoals vereist op grond van de definitie van het begrip hoofdgebouw in artikel 1, eerste lid, onder n, van de planvoorschriften, zodat het gebouw als geheel als hoofdgebouw moet worden aangemerkt.
Nu sprake is van één hoofdgebouw en niet van een groep hoofdgebouwen die samen één gevelwand vormen, brengt een redelijke uitleg van de definitie van het begrip korrelgrootte in artikel 1, eerste lid, onder q, van de planvoorschriften met zich dat de korrelgrootte in dit geval geen rol speelt. Hieruit volgt dat het gebouw op grond van de plankaart een maximale breedte mag hebben van 12 m.
De rechtbank concludeert dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dat verweerder tijdens het vooroverleg maar ook nog in de bezwaarprocedure heeft verdedigd dat het bouwplan daarmee niet in strijd is, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het staat een bestuursorgaan vrij om bij de heroverweging in bezwaar tot een andere opvatting te komen over de vraag of een bouwplan past binnen een bestemmingsplan.
2.4 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) – voor zover thans van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, kan, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.5 Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet waarom hij heeft besloten geen afwijkingsprocedure te voeren als bedoeld in laatstgenoemd artikellid. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bouwplan ruimtelijk niet goed onderbouwd is en dat onvoldoende behoefte bestaat aan een toevoeging van appartementen in Ermelo. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan voldoende ruimte biedt voor de ontwikkeling van gestapelde woningen. In zijn verweerschrift heeft verweerder, onder verwijzing naar de Beleidsnotitie indieningsvereisten goede ruimtelijke onderbouwing, nader toegelicht dat verweerder slechts meewerkt aan afwijkingsbesluiten voor projecten die hij wenselijk acht. Er bestaat geen behoefte om een gebouw met appartementen dat vanwege zijn breedte niet binnen het bestemmingsplan past, toe te laten, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder gewezen op het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan "Kom Ermelo" – dat ter inzage ligt –, waarmee het bouwplan eveneens in strijd is.
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om geen procedure te volgen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, tot de bevoegdheden van verweerder behoort, waarbij hij beleidsvrijheid heeft. De rechter moet de beslissing daarover van verweerder terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat hij zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen.
Dit toetsingskader in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om bedoelde procedure te volgen. In het betoog van eiseres dat zij niet in de gelegenheid is gesteld een ruimtelijke onderbouwing aan te leveren, ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Verweerder acht de realisatie van het onderhavige bouwplan immers ongewenst; gegeven de beleidsvrijheid van verweerder ziet de rechtbank niet in dat een ruimtelijke onderbouwing daaraan kan afdoen.
2.6 Eiseres heeft voorts betoogd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens haar heeft verweerder voor soortgelijke bouwplannen die eveneens in strijd waren met het bestemmingsplan, bouwvergunning verleend. Eiseres heeft ter onderbouwing gewezen op een project aan de Putterweg / Moslaan. Tevens heeft zij foto's overgelegd van vier bouwwerken.
Het project aan de Putterweg / Moslaan voorzag, zo valt te lezen in de door eiseres overgelegde ruimtelijke onderbouwing, onder meer in de realisatie van een appartementengebouw met 7 (senioren)appartementen in de plaats van een horecapand. Het gebouw paste niet binnen het bestemmingsplan "Kom Ermelo 1998", maar werd blijkens de ruimtelijke onderbouwing stedenbouwkundig gewenst geacht, omdat met het appartementengebouw een "markant hoekpunt" ontstond "dat ook is 'aangehecht' aan de omgeving." Daardoor wordt de versteende structuur aan de Putterweg sterk verbeterd, aldus de ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat voor dit gebouw vrijstelling is verleend van het bestemmingsplan omdat het een wenselijke ontwikkeling betrof.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gelijk geval. Verweerder heeft immers gemotiveerd dat voor wat betreft het project van eiseres geen sprake is van een gewenste ontwikkeling.
Ten aanzien van de foto's van gebouwen die eiseres heeft overgelegd merkt de rechtbank op dat deze niet zijn voorzien van een adressering. Onder die omstandigheid bieden die foto's onvoldoende aanknopingspunten voor een onderzoek door verweerder naar de vraag of al dan niet sprake is van een gelijk geval. Reeds daarom treft het beroep in zoverre geen doel.
2.7 Ten slotte ziet de rechtbank in het betoog van eiseres, mede gelet op het geen hiervoor is overwogen, onvoldoende aanknopingspunten dat verweerder blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel dat hij heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.8 Het beroep is ongegrond.
2.9 Eiseres heeft ten slotte betoogd dat zij recht heeft op vergoeding van schade. De rechtbank wijst er evenwel op dat zij, gelet op artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, verweerder slechts indien zij het beroep gegrond verklaart, kan veroordelen tot vergoeding van de schade die eiseres stelt te hebben geleden. Reeds omdat de Awb niet de mogelijkheid biedt schadevergoeding toe te kennen ingeval het beroep ongegrond wordt verklaard, dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden afgewezen.
2.10 Voor een veroordeling in de proceskosten van eiseres bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.