ECLI:NL:RBZUT:2012:BY7424

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1069
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Lookeren Campagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging inbeslagname van vuurwerk op basis van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk

Op 27 december 2012 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van vuurwerk. De rechtbank heeft het klaagschrift van de vuurwerkimporteur, die het beslag aanvecht, in behandeling genomen. De inbeslagname vond plaats op 22 oktober 2012 door de Vliegende brigade Vuurwerk van de Inspectie Leefomgeving en Transport, omdat het vuurwerk volgens de officier van justitie onder het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk (Ract) zou vallen. Dit artikel verbiedt consumentenvuurwerk dat als hoofdeffect het genereren en verspreiden van rook heeft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het in beslag genomen vuurwerk, dat als effect vijf verschillende kleuren rook genereert, niet primair bedoeld is om rook te produceren. De rechtbank baseert deze conclusie op het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waarin wordt gesteld dat het vuurwerk ook geluidseffecten en lichteffecten produceert. De rechtbank oordeelt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat het vuurwerk in strijd is met het verbod van de Ract.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de inbeslagneming beoordeeld en geconcludeerd dat het beslag niet gehandhaafd kan worden. De rechtbank verklaart het beklag gegrond, beëindigt het beslag en gelast de teruggave van het vuurwerk aan de klaagster. Deze beslissing is genomen door mr. M. van Lookeren Campagne, rechter, in aanwezigheid van de griffier Van Aalst.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
BVS nummer: 12/1069
De rechtbank heeft te beslissen op een op 10 december 2012 ter griffie ingekomen klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering over de inbeslagneming van voorwerpen, ingediend door:
de besloten vennootschap [naam BV],
gevestigd te [plaats, adres],
hierna te noemen: klaagster.
De rechtbank heeft de processtukken bezien. Het klaagschrift is in het openbaar behandeld door de raadkamer op 20 december 2012. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Overwegingen
Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave is in dit geval het volgende normatieve kader van belang:
Ingevolge artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit wordt bij regeling van Onze Minister vuurwerk aangewezen als consumentenvuurwerk. De aanwijzing geschiedt aan de hand van de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen van het vuurwerk.
Ingevolge artikel 1.2.2, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit is het verboden vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen of tot ontbranding te brengen indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit.
Volgens artikel 2, vijfde lid, van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk (Stcrt. 2010, 11226, zoals nadien gewijzigd; hierna: de Ract) is consumentenvuurwerk dat als effect heeft het genereren en verspreiden van rook, verboden.
Volgens vaste rechtspraak verzet het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag als geoordeeld moet worden dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen zal bevelen.
De volgende feiten en omstandigheden worden door de rechtbank als vaststaand aangenomen:
Op 16 oktober 2012 is door de Vliegende brigade Vuurwerk van de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (VbV) in een opslagruimte van klaagster een partij van 500 dozen consumentenvuurwerk met de naam Day Dream – op de transportdoos stond vermeld: Daylight Beauty – artikelnummer LE343 (hierna: het vuurwerk) bemonsterd waarbij de VbV vijf stuks van het vuurwerk onder zich heeft genomen. Het etiket op het vuurwerk vermeldt: ‘25 shots smoke cake’. Klaagster is een importeur van vuurwerk.
De monsters zijn op 19 oktober 2012, onder inhoudelijke verantwoordelijkheid van H. Woortmeijer van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), op productveiligheid getest. Hierbij zijn wat betreft stabiliteit en ontsteekvertraging geen bijzonderheden vastgesteld. In zijn rapport Onderzoek aan vuurwerkmonsters van 1 november 2012 heeft Woortmeijer wel aangegeven dat tijdens het functioneren van het vuurwerk werd waargenomen dat het onder andere vijf verschillende kleuren rook genereerde en dat daarom is besloten om nader onderzoek te doen naar de opbouw van het vuurwerk en de samenstelling en massa van de lading ervan.
Op 22 oktober 2012 is onder klaagster beslag gelegd op het vuurwerk met aanstelling van klaagster als bewaarster, op de grond dat het vuurwerk onder het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Ract valt.
In een milieuproces verbaal van 10 december 2012 (nummer: VI 2012 108) heeft verbalisant [verbalisant] van de VbV opgemerkt: ‘Bij het ontbranden van vuurwerk komt bijna altijd rook vrij wat niet te voorkomen is. Het betreft dan vaak rook [die] vrijkomt door het verbranden van papier en dergelijke. In het geval van het artikel LE343 betreft het naast geluidseffecten ook rookpluimen in verschillende kleuren als bedoeld effect. Er komt weliswaar enige rook vrij als neveneffect van het ontsteken van het vuurwerkartikel maar het effect van dit artikel (LE343) is het genereren van gekleurde rookpluimen die overdag zichtbaar kunnen zijn’.
In een aanvullend proces verbaal van 13 december 2012 heeft verbalisant [verbalisant] aangegeven dat het NFI in overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport heeft besloten het in het rapport van 1 november 2012 aangekondigde nadere onderzoek niet uit te voeren, om de reden dat de kosten en de tijdsduur niet in overeenstemming zijn met de te verwachten meerwaarde ervan.
Standpunten van partijen:
Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat het vuurwerk, dat is voorzien van een CE markering, niet valt onder de reikwijdte van het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Ract en dat het beslag daarom niet rechtmatig is gelegd en dient te worden opgeheven. Bij het tot ontbranding brengen van het vuurwerk ontstaat wel enige rook in de vorm van een rookpluim maar die is niet groter dan bij andere vuurwerkcakes waarbij (sier)vuurwerk uit buizen wordt geschoten om in de lucht tot ontploffing te komen. Het enige bijzondere aan dit vuurwerk is dat de rookpluim een kleur heeft. Die gekleurde rook is een bijeffect maar geen hoofdeffect van het vuurwerk. Er is allerlei vergelijkbaar vuurwerk in omloop dat niet in beslag wordt genomen.
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar het proces verbaal van 10 december 2012 op het standpunt gesteld dat het vuurwerk onder het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Ract valt, dat het belang van strafvordering zich tegen vrijgave van het vuurwerk verzet en dat het klaagschrift daarom ongegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt verder als volgt:
De Ract is op 17 juli 2010 in werking getreden en vervangt de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 (Rnev 2004). Artikel 2, vijfde lid, van de Ract komt (nagenoeg geheel) overeen met het eerdere, op 25 oktober 2004 in werking getreden, verbod van artikel 6, vierde lid, van de Rnev 2004 (Stcrt. 2004, 36), dat luidde: ‘Consumentenvuurwerk dat als hoofdeffect het genereren en verspreiden van rook heeft, is verboden’.
In de toelichting bij de wijziging van de Rnev 2004, waarbij het vierde artikellid aan artikel 6 is toegevoegd, staat vermeld: ‘Aan artikel 6 is een vierde lid toegevoegd met als strekking dat consumentenvuurwerk, dat als primair effect het genereren en verspreiden van rook heeft (rookbommen), verboden is. Deze rookbommen zorgen voor veel overlast, zeker wanneer ze door baldadige jeugd gebruikt worden in binnen(huis)situaties. Tot op heden werden deze rookbommen beschouwd als fop- en schertsvuurwerk. In 2001 heeft de branche, naar aanleiding van klachten over dit artikel, besloten om het collectief uit het assortiment te halen. Daar lag de toezegging van de overheid tegenover om het artikel te verbieden. Dat laatste is niet gebeurd bij de vorige versie van de Regeling, en wordt dus bij deze goedgemaakt. Door het artikel niet meer op te nemen in de lijst fop- en schertsvuurwerk én het gelijktijdig te verbieden als consumentenvuurwerk, is de indertijd gedane toezegging ingelost.’
Ter implementatie van richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154), in welke richtlijn constructie- en ladingseisen en een regeling van bijbehorende testen van (consumenten)vuurwerk zijn opgenomen, is onder intrekking van de Rnev 2004 de Ract tot stand gekomen, in combinatie met een wijziging van het Vuurwerkbesluit. Deze richtlijn heeft als doel harmonisatie van regels, om te komen tot een vrij verkeer van pyrotechnische artikelen in de interne markt en om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en van de openbare veiligheid en bescherming en veiligheid van de consument te bieden en wel met inachtneming van de relevante aspecten in verband met milieubescherming.
Uit de toelichting bij de Ract komt naar voren dat de Ract een voorzetting is van het vuurwerkbeleid dat al geruime tijd in Nederland geldt en dat de eisen ten aanzien van de hoeveelheid en het type kruit in het vuurwerk vrijwel gelijkluidend zijn aan die uit de Rnev 2004. De toelichting bij de Ract bevat verder geen nadere verduidelijking van het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Ract.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, mede gelet op de totstandkoming van de Ract, geen reden het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Ract anders uit te leggen dan het verbod van artikel 6, vierde lid, van de Rnev 2004. Mede daarom brengt een redelijke uitleg van artikel 2, vijfde lid, van de Ract mee, ook in aanmerking genomen dat de ontbranding van (sier- en knal)vuurwerk noodzakelijkerwijs in meer of mindere mate rook genereert en (dus) verspreidt, dat het verbod betrekking heeft op consumentenvuurwerk dat als hoofdeffect heeft het genereren en verspreiden van rook. Van belang hierbij is ook de toelichting bij artikel 6, vierde lid, van de Rnev 2004, waaruit onmiskenbaar naar voren komt wat de achtergrond is van het verbod en dat het daarbij (alleen) gaat om consumentenvuurwerk in de vorm van rookbommen die als primair effect het genereren en verspreiden van rook hebben.
De vraag rijst of er voldoende aanknopingspunten zijn het vuurwerk te beoordelen als vuurwerk dat als primair effect het genereren en verspreiden van rook heeft. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport van het NFI van 1 november 2012 die aanknopingspunten niet. Tijdens het testen van het vuurwerk is niet meer of anders waargenomen dan dat het vuurwerk onder andere als effect vijf verschillende kleuren rook genereerde. Ook gezien de aard van het vuurwerk en de verdere werking ervan, zoals dat is beschreven tijdens de zitting door de vertegenwoordiger van klaagster – vijfentwintig projectielen worden vanuit enkelschotsbuizen in waaiers van vijf in de lucht gebracht, waarbij zij gekleurde rookpluimen veroorzaken en waarna zij na ontsteking in de lucht een (knetterend) geluid- en lichteffect veroorzaken; deze beschrijving is van de kant van het openbaar ministerie niet weersproken –, gaat het bij het vuurwerk naar het oordeel van de rechtbank niet om vuurwerk dat als hoofdeffect het genereren en verspreiden van rook heeft. De beschrijving van de werking van het vuurwerk door verbalisant [verbalisant] is onvoldoende voor een ander oordeel: aangenomen moet worden, mede gelet op het NFI rapport van 1 november 2012, dat hij slechts een deel van de werking en de effecten van het vuurwerk heeft beschreven. Bovendien was de verbalisant, zoals uit het rapport van het NFI van 1 november 2012 kan worden afgeleid, niet bij het testen van het vuurwerk op 19 oktober 2012 aanwezig en rijst de vraag, die verder onbeantwoord blijft, op welke waarneming hij zijn beschrijving heeft gebaseerd.
Dat het vuurwerk niet primair als effect het genereren en verspreiden van rook heeft, betekent dat evenmin kan worden gezegd dat het vuurwerk in strijd is met het verbod van artikel 2, vijfde lid, van de Ract. Het beslag op het vuurwerk, dat is gebaseerd op de gestelde strijdigheid met dat verbod, mag daarom niet worden gehandhaafd: naar het oordeel van de rechtbank is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter – (eventueel) later oordelend – het vuurwerk in strijd met artikel 2, vijfde lid, van de Ract zal beoordelen en de verbeurdverklaring ervan zal bevelen. Beslist wordt derhalve als na te melden.
Dat vuurwerk in omloop is dat in vergelijkbare mate rook genereert en verspreidt en dat niet in beslag is genomen, behoeft geen nadere bespreking.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag gegrond, beëindigt het beslag en (voor zover van toepassing) gelast de teruggave van het vuurwerk aan klaagster.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Lookeren Campagne, rechter, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012.