ECLI:NL:RBZUT:2012:BY7885

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/950812-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kropman
  • A. van der Hooft
  • J. Draisma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door harddrugsdealer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 december 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde harddrugsdealer. De rechtbank heeft te beslissen op de vordering van de officier van justitie, die strekte tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 1989 en woonachtig in [plaats, adres], was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij cocaïne heeft verhandeld in de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 december 2011 in de gemeenten Apeldoorn, Epe en Rheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 14.625,00 heeft verdiend met zijn handel in cocaïne, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aangemerkt.

De rechtbank heeft de hoogte van het voordeel berekend op basis van een rapport dat is opgesteld door de politie, waarin de dagelijkse handel en de verkoopprijzen van cocaïne zijn geanalyseerd. De rechtbank heeft daarbij een conservatieve schatting gemaakt van de handelsactiviteit en de opbrengsten, uitgaande van een periode van zes maanden en een frequentie van 15 contacten per dag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde een bedrag van € 14.625,00 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is genomen na een openbare terechtzitting op 11 december 2012, waar de vordering van het Openbaar Ministerie werd besproken. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, ondanks het verweer van de verdediging, die stelde dat de periode voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beperkt moest worden. De rechtbank heeft de overtuiging gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens en rapporten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950812-11 (ontneming)
Uitspraak d.d. 21 december 2012
Tegenspraak
VONNIS
De rechtbank heeft te beslissen op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van
Strafrecht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats op 1989],
wonende te [plaats, adres 1].
Raadsman: mr. M.U. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Procesgang
Bij vonnis van 21 december 2012 van deze rechtbank, is de veroordeelde terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 11 december 2012.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 19.687,50. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de vordering dient te worden toegewezen tot voormeld bedrag.
Standpunt van de verdediging / de veroordeelde
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, subsidiair dat de periode voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden beperkt tot de periode van 9 december 2011 t/m 16 december 2011, hetgeen volgens de (overigens onvoldoende onderbouwde) berekening van het Openbaar Ministerie zou moeten resulteren in een wederrechtelijk voordeel van € 393,75.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en zij ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt bij de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel handel in drugs ex artikel 36e, 2e lid Sr, rapportnummer [nummer], gesloten en ondertekend op 27 januari 2012 door [brigadier], brigadier van politie Team Recherche IJsselstreek, in welk rapport wordt verwezen naar het onderliggende strafdossier.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat veroordeelde:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 december 2011 in de
gemeente(n) Apeldoorn en/of Epe en/of Rheden, telkens opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2.
op 16 december 2011 te Dieren in de gemeente Rheden en te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank zal uitgaan van de volgende gegevens en berekeningen.
De rechtbank hanteert als grondslag voor de schatting van de hoogte van het voordeel de in het voormelde rapport gehanteerde berekeningen en uitgangspunten, die met name gebaseerd zijn op de verklaringen van de afnemers [naam 1] en [naam 2], [naam 4], [naam 3], [naam 5] en [naam 6] en geënt op de gehele periode van 1 januari 2011 tot en met 16 december 2011 (50 weken = 350 dagen). Door de raadsman is weliswaar een beduidend kortere periode aangevoerd, maar dat uitgangspunt is door de raadsman alleen onderbouwd met zijn subsidiaire standpunt in de strafzaak voor wat betreft de pleegperiode.
In het rapport is uitgegaan van een dagelijkse handel van 15 contacten met 2 wikkels van 0,25 gram per dag over de volle periode van 1 januari 2011 tot en met 16 december 2011. De rechtbank gaat er echter vanuit dat de handel over de volle periode niet zo zal hebben gefloreerd dat hiervan mag worden uitgegaan. De rechtbank hanteert derhalve voor de berekening andere uitgangspunten.
De rechtbank gaat van het volgende uit:
een tijdsbestek van zes maanden en een handelsactiviteit van vijf dagen per week met een contactfrequentie van 15 maal per dag en een afname per keer van één wikkel van 0,25 gram.
Dit komt neer op 130 dagen x 15 x 0,25 (hoeveelheid gram per wikkel), hetgeen resulteert in een totaal van 487,5 gram cocaïne. Tegen een verkoopprijs van € 60,- per gram komt dat neer op een bedrag aan opbrengst van € 29.250,00. Uitgaande van een inkoopprijs van € 30,00 per gram komt hierop in mindering een bedrag aan kosten van € 14.625,00 en resteert een bedrag van € 14.625,00.
De rechtbank schat het voordeel op grond van het vorenstaande op een bedrag van
€ 14.625,00.
Omvang van de betalingsverplichting
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt vastgesteld aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen een bedrag van € 14.625,00 (veertienduizendzeshonderdvijfentwintig euro).
Aldus gewezen door mrs. Kropman, voorzitter, Van der Hooft en Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2012.
Mr. Draisma is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen