ECLI:NL:RBZWB:2013:10231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
247549 / 12-2629
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en gevolgencriterium in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. C. Kool van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of het ontslag van de eiser kennelijk onredelijk is. De eiser, werkzaam als algemeen medewerker schoonmaak bij de gedaagde, werd op 25 juni 2012 ontslagen met een opzegtermijn tot 31 augustus 2012, na toestemming van het UWV Werkbedrijf. De gedaagde, een besloten vennootschap die een camping exploiteerde, gaf aan dat de beëindiging van de arbeidsverhouding noodzakelijk was vanwege overheidsprojecten die de exploitatie van de camping onmogelijk maakten. De eiser vorderde schadevergoeding, stellende dat het ontslag kennelijk onredelijk was, onder verwijzing naar het gevolgencriterium. Dit criterium houdt in dat de gevolgen van het ontslag voor de werknemer in verhouding moeten staan tot de belangen van de werkgever bij het ontslag.

De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden van de eiser, zoals haar leeftijd en de economische situatie in de regio, niet voldoende bijzonder waren om het ontslag als kennelijk onredelijk te kwalificeren. De rechter benadrukte dat de werkgever zich bij het ontslag als goed werkgever moet gedragen, maar dat de gedaagde in dit geval niet tekortgeschoten was. De kantonrechter verwees naar de website hoelangwerkloos.nl om de verwachte duur van de werkloosheid van de eiser te onderbouwen, en concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de gevolgen van het ontslag onredelijk waren. De vordering van de eiser werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot.

Dit vonnis, uitgesproken op 29 mei 2013, benadrukt de noodzaak voor werknemers om bijzondere omstandigheden aan te tonen bij het stellen van een vordering op basis van kennelijk onredelijk ontslag. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet in strijd had gehandeld met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap, en dat de vordering van de eiser om schadevergoeding niet toewijsbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Terneuzen
zaak/rolnr.: 247549 / 12-2629

vonnis van de kantonrechter d.d. 29 mei 2013

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M. Harte,
t e g e n :
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
verschenen bij [naam].

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 27 november 2012,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis van 9 januari 2013,
- comparitie van partijen.

de beoordeling van de zaak

1.
In het tussenvonnis werd een comparitie van partijen gelast die plaatshad op 1 mei 2013.
2.1.
[eiser] werd geboren op [datum] en trad in dienst van [gedaagde] op [datum]. Haar functie was die van algemeen medewerker schoonmaak. Sinds 23 november 2004 bedroeg de arbeidsomvang 22,8 uur per week. [gedaagde] exploiteerde een camping.
2.2.
Bij brief van 16 maart 2012 vroeg [gedaagde] aan UWV Werkbedrijf toestemming om de arbeidsverhouding met [eiser] op te zeggen. Na verweer van [eiser] verleende UWV Werkbedrijf de gevraagde toestemming op 10 mei 2012. Volgens de beschikking had [gedaagde] aannemelijk gemaakt het bedrijf per 31 augustus 2012 te moeten beëindigen. Ter plaatse van de camping is kustversterking noodzakelijk (het project Zwakke Schakels) en komt een vergroting van de ruimtelijke kwaliteit (het project Waterdunen). [gedaagde] zegde aan [eiser] op 25 juni 2012 de arbeidsovereenkomst op per 31 augustus 2012.
2.3.
De gemachtigde van [eiser] verzocht bij brief van 20 april 2012 aan [gedaagde] om in overleg te treden om een voorziening voor haar te treffen voor de nadelige gevolgen van haar werkloosheid. [gedaagde] antwoordde daarop te reageren na de beslissing van UWV Werkbedrijf op de aanvraag van een ontslagvergunning. Uiteindelijk wees [gedaagde] op 6 november 2012 het verzoek tot schadevergoeding af.
3.1.
[eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van, kort weergegeven:
- een materiële schadevergoeding van € 32.380,50 met wettelijke rente vanaf 27 november 2012,
- een immateriële schadevergoeding van € 10.000,-- met wettelijke rente vanaf 27 november 2012,
- een vergoeding van € 1.298,80 voor buitengerechtelijke incassokosten met wettelijke rente vanaf 27 november 2012,
- de proceskosten.
3.2.
Als grond voor de vordering voert [eiser] aan dat het ontslag kennelijk onredelijk is wegens het zogeheten gevolgencriterium. Het lukte haar niet bij een derde een passende functie te vinden. Zij woont in een krimpregio waar harde economische klappen vallen. Gezien haar leeftijd, woonplaats, opleiding en ervaring, dient de overbruggingsperiode voor het vinden van ander passend werk te worden gesteld op drie jaar. Naast inkomensschade loopt [eiser] pensioenschade op. Deze materiële schade bestaat uit het verschil tussen het inkomen dat [eiser] in deze periode van drie jaar zou hebben genoten als zij in dienst van [gedaagde] was gebleven en het inkomen dat zij vanaf 1 september 2012 heeft bij voortdurende werkloosheid. Ook heeft zij recht op een immateriële schadevergoeding. [gedaagde] had het oogmerk haar die immateriële schade toe te brengen. Zij hield [eiser] aan het lijntje en gaf blijk van een onverschillige en apathische houding. Daardoor kreeg zij te maken met spanningsklachten, verloor zij haar zelfvertrouwen en werd zij onzeker.
4.
[gedaagde] bestrijdt de vordering en de daarvoor aangevoerde gronden.
5.1.
De kantonrechter heeft te beoordelen of het ontslag kennelijk onredelijk is op de grond dat de gevolgen daarvan voor [eiser], mede in aanmerking genomen de voor haar getroffen voorzieningen en de bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij het ontslag. Bij deze beoordeling moeten alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking worden genomen. Nadien intredende omstandigheden komen slechts in aanmerking voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht.
5.2.
Voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid wegens het gevolgencriterium moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van het ontslag geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen. Er moet worden getoetst aan een maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag gegeven is in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. De werkgever dient te zijn tekortgeschoten in zijn verplichting zich ook bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst als goed werkgever te gedragen.
5.3.
Als gevolg van beslissingen van de overheid (de projecten Zwakke Schakels en Waterdunen) moest de grond waarop [gedaagde] de camping exploiteerde worden overgedragen aan de provincie Zeeland op 1 september 2012. Het besluit om de exploitatie van de camping te staken per 31 augustus 2012 is dan ook alleszins begrijpelijk. Daardoor verviel de arbeidsplaats van [eiser].
5.4.
Het enkele feit dat de werkgever aan de werknemer geen ontslagvergoeding toekent, maakt het ontslag niet al kennelijk onredelijk. In een dergelijk geval moet voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de door [eiser] genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat reeds daarom het ontslag als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. Deze omstandigheden, die voor heel veel beëindigde arbeidsverhoudingen opgaan, zijn in hun algemeenheid als zodanig dan ook ontoereikend om de nadelige gevolgen van de beëindiging van de arbeidsrelatie reeds geheel of ten dele voor rekening van de werkgever te laten komen.
5.6.
De kantonrechter betrekt hierbij de omstandigheid dat [eiser] bij het ontslag met een leeftijd van 37 jaar nog betrekkelijk jong was. Zoals ter comparitie besproken, raadpleegde de kantonrechter de site hoelangwerkloos.nl. Op deze site is een berekening te vinden van de te verwachten duur van de werkloosheid en de kans op het vinden van ander werk op basis van gegevens van het bureau ArbeidsmarktResearch. Afhankelijk van de kwalificatie van het beroepsniveau van [eiser] als lager of elementair en de sector waarin zij werkzaam was (handel en horeca of zakelijke dienstverlening) varieerde de kans op uitstroom naar een baan van 65 tot 71% en de verwachte duur van de werkloosheid van 606 tot 656 dagen. De berekening gaat ervan uit dat [eiser] woont in Zeeland. Dat bij het ontslag een werkloosheid van drie jaar zou zijn te verwachten, zoals [eiser] stelt, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Tot 1 april 2014, bij benadering 510 dagen na het ontslag, zijn de financiële gevolgen van werkloosheid naar verhouding beperkt omdat [eiser] recht heeft op een WW-uitkering. Pas vanaf 1 april 2014 zijn de financiële gevolgen van voortdurende werkloosheid ernstiger omdat dan geen recht meer bestaat op een WW-uitkering.
5.7.
[eiser] motiveert onvoldoende dat [gedaagde] het oogmerk had haar immateriële schade toe te brengen. Dat [gedaagde] wellicht met wat meer empathie had kunnen reageren op de dreigende werkloosheid en verzoeken om overleg te voeren over een ontslagvergoeding, maakt dit niet anders.
5.8.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. De vordering is dan ook in al haar onderdelen niet toewijsbaar.
5.9.
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de kant van [gedaagde] begroten op nihil omdat niet is gesteld of gebleken dat zij proceskosten maakte.

de beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.