1.4.Onverminderd het in artikel 1.3. bepaalde machtigt de verhuurder hierdoor de brouwerij onherroepelijk om, in geval de brouwerij uit hoofde van de borgstelling tot betaling is aangesproken en de brouwerij dit mocht wensen, namens de verhuurder en op diens kosten alle in het vorige artikel bedoelde maatregelen te nemen.”
In de overeenkomst van borgtocht staat onder het kopje “Pandrecht” vermeld:
“2.1. De verhuurder verklaart zich er mee bekend dat door de huurder aan de brouwerij een pandrecht op de bedrijfsgoederen is verleend. Ingeval de huurovereenkomst om welke reden ook eindigt of het gehuurde moet worden ontruimd, dient de brouwerij daarvan in kennis te worden gesteld. Zolang de brouwerij geen afstand heeft gegaan van de bedrijfsgoederen, mogen deze niet uit het gehuurde worden verwijderd. Het is partijen bekend dat een derde reeds pandrecht heeft op de bedrijfsinventaris.”
Bij verstekvonnis van 7 september 2011 van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda, is Santé veroordeeld - voor zover thans van belang - tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een bedrag van € 46.282,75 inclusief BTW aan [eiser].
Bij brief van 26 september 2011 heeft [eiser] Brand ingelicht over voornoemd verstekvonnis en haar verzocht uit hoofde van de borgstelling over te gaan tot betaling van een bedrag van € 37.500,-, te vermeerderen met wettelijke handelsrente ten bedrage van € 1.167,12 berekend over de periode van 19 mei 2011 tot en met 4 oktober 2011.
Bij email van 4 oktober 2011 heeft Brand - voor zover thans relevant - aan [eiser] geschreven:
“(…) het spreekt voor zich dat wij onze verplichtingen uit hoofde van de borgtocht zullen nakomen.”Voorts verzoekt Brand om een kopie van het verstekvonnis van 7 september 2011 alsmede om een kopie van de onderliggende dagvaarding.
Een kopie van voornoemd verstekvonnis en de onderliggende dagvaarding heeft [eiser] in een bijlage bij zijn email van 4 oktober 2011 aan Brand verzonden.
Santé is bij dagvaarding van 16 september 2011 tegen dit vonnis in verzet gekomen.
Santé heeft [eiser] bij dagvaarding van 21 september 2011 in kort geding betrokken. Bij vonnis van 28 september 2011 heeft de voorzieningenrechter onder meer [eiser] verboden tot ontruiming van het door Santé gehuurde over te gaan.
[eiser] heeft op 10 oktober 2011 een faillissementsrekest ingediend, waarbij hij heeft verzocht Santé in staat van faillissement te verklaren.
Santé heeft [eiser] bij dagvaarding van 7 november 2011 wederom in kort geding betrokken. Santé en [eiser] hebben in deze procedure een minnelijke schikking bereikt, die is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst die onderdeel uitmaakt van het proces-verbaal van de zitting d.d. 14 november 2011.
In voornoemde vaststellingsovereenkomst is - voor zover thans van belang - onder punt 2 bepaald:
“Santé Group is aan [eiser] een bedrag van € 70.000,00 (zegge: zeventigduizend euro) verschuldigd. (…). Het verschuldigde is of zal op de volgende wijze door Santé Group aan [eiser] worden voldaan:
a.
Het bedrag van € 47.787,60 (incl. BTW) dient uiterlijk op 30 november 2011 te zijn voldaan (…).
b.
Het restantbedrag ad € 22.212,40 zal in acht maandelijkse termijnen worden voldaan (…).”
Tevens is in deze vaststellingsovereenkomst een voorwaardelijke huurbeëindiging met wederzijds goedvinden overeengekomen.
[eiser] heeft vervolgens Santé in kort geding betrokken. In het vonnis in kort geding van 30 december 2011 staat - voor zover thans relevant - onder punt 3.1. vermeld dat Santé de volgende betalingen aan [eiser] heeft verricht:
€ 15.369,30 op 10 november 2011;
€ 16.761, 40 op 1 december 2011 met de omschrijving
“restant volgens vaststellingsovereenkomst te betalen voor 1 dec. Santé Group”;
€ 2.776,50 op 1 december 2011 met de omschrijving
“maandelijkse aflossing volgens vaststellingsovereenkomst”;
€ 15.369,30 op 1 december 2011 met de omschrijving
“Huur Mirabelle dec”.
In r.o. 3.11. en 3.12. van dit kort geding vonnis overweegt de kantonrechter, samengevat, dat Santé uiterlijk op 30 november 2011 een bedrag van € 47.787,60 aan [eiser] diende te hebben voldaan, maar dat zij per saldo een bedrag van € 287,60 te weinig heeft voldaan. Het rechtsgevolg van deze tekortkoming is door partijen in de vaststellingsovereenkomst vast gelegd, te weten beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden met onmiddellijke ingang. In r.o. 3.14. wordt overwogen - samengevat - dat de geringe overschrijding van de betalingstermijn en het relatief lage bedrag dat per abuis onbetaald is gelaten, in samenhang met de overige omstandigheden van het geval, er toe leiden dat de redelijkheid en de billijkheid in de weg staan aan het intreden van het rechtsgevolg van de tekortkoming zijdens Santé, zodat de huurovereenkomst niet is geëindigd op 1 december 2011.
[eiser] heeft Santé wederom in kort geding betrokken. In het vonnis in kort geding van 11 mei 2012 is onder punt 3.1. overwogen dat Santé van het in de vaststellingovereenkomst genoemde bedrag van € 47.787,60 een bedrag van € 287,60 onbetaald heeft gelaten en van het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag van € 22.212,40 (te voldoen in 8 maandelijkse termijnen van € 2.776,55 vanaf 1 december 2011) eenmaal een bedrag van € 2.776,50 en eenmaal een bedrag van € 2.766,55 heeft voldaan. Daarnaast is overwogen dat Santé na het vonnis van 30 december 2011 de huur voor de maanden januari, maart en april 2012 (3 x € 15.369,30 = € 46.107,90) in het geheel niet heeft voldaan en dat Santé van de maand februari 2012 een bedrag van € 345,55 niet heeft voldaan. In tegenstelling tot het vonnis in kort geding van 30 december 2011, is in het vonnis in kort geding van 11 mei 2012 onder meer geoordeeld, dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en Santé met ingang van 1 december 2011 is geëindigd. Tevens is geoordeeld dat Santé een bedrag van € 46.453,45 aan [eiser] verschuldigd is, niet als huurpenningen maar als achterstallige gebruiksvergoeding over de periode van januari 2012 tot en met april 2012, alsmede dat Santé gehouden is tot voldoening van een gebruiksvergoeding van € 15.369,30 per maand vanaf 1 mei 2012 tot aan de dag dat de bedrijfsruimte is ontruimd. Naast betaling van onder meer voornoemde bedragen, is Santé tevens veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte.
Bij brief van 15 mei 2012 heeft [eiser] Brand in kennis gesteld van het vonnis in kort geding van 11 mei 2012 en geschreven dat Santé gehouden is tot voldoening van een bedrag van € 46.453,45 alsmede tot voldoening van een bedrag van € 17.707,07. [eiser] verzoekt Brand in deze brief om krachtens de borgstelling over te gaan tot betaling van een bedrag van € 37.500,- alsmede tot een bedrag van € 3.087,81 aan wettelijke handelsrente over de periode van 19 mei 2011 tot en met 22 mei 2012.
Santé heeft de gehuurde bedrijfsruimte verlaten en ontruimd.
Op 5 juni 2012 is Santé in staat van faillissement verklaard.
Bij brief van 8 juni 2012 heeft Brand aan [eiser] verzocht om haar een kopie te verstrekken van het vonnis in kort geding van 11 mei 2012 alsmede van de vaststellingsovereenkomst.
Bij brief van 7 augustus 2012 heeft [eiser] de verzochte kopieën aan Brand verstrekt.
Bij brief van 29 augustus 2012 heeft Brand aan [eiser] te kennen gegeven dat zij zich niet gehouden acht tot betaling van een bedrag van € 37.500,- op basis van de borgstelling.