ECLI:NL:RBZWB:2013:10516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
2350067 / VV EXPL 13-56
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling tot betaling van achterstallig loon en wettelijke verhoging in geval van opvolgend werkgeverschap

In deze zaak heeft eiser, die in dienst was bij gedaagde 1 en later bij gedaagde 2, een kort geding aangespannen om betaling van achterstallig loon en wettelijke verhoging te vorderen. Eiser stelt dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, waardoor beide gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het achterstallige loon. Gedaagden zijn niet verschenen en hebben geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, met de bepaling dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van gedaagde 1 eindigt per 1 november 2013, omdat de tijdelijke arbeidsovereenkomst op dat moment van rechtswege eindigt. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er in deze procedure geen ruimte is voor toewijzing van de wettelijke verhoging, gezien het voorlopige karakter van de procedure.

De procedure begon met een dagvaarding op 18 september 2013, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 oktober 2013. Eiser was per 1 mei 2013 in dienst bij gedaagde 1 voor een periode van zes maanden, maar ontving niet het volledige loon over de maanden mei tot en met juli 2013. Gedaagde 1 heeft eiser op staande voet ontslagen wegens economische redenen. Vervolgens is eiser per 1 augustus 2013 in dienst getreden bij gedaagde 2, maar heeft hij over augustus 2013 geen loon ontvangen. Eiser heeft zijn vorderingen tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd en verminderd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is bij de vordering en dat deze niet onrechtmatig of ongegrond is. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten, waarbij de hoofdelijke aansprakelijkheid van gedaagde 1 per 1 november 2013 eindigt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 2350067 / VV EXPL 13-56
vonnis van de kantonrechter d.d. 31 oktober 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. R.A.A. Maat,
t e g e n :

1.[gedaagde 1]

[gedaagde 1],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde 1],
niet verschenen.

2.[gedaagde 2]

[gedaagde 2],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde 2],
niet verschenen.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 18 september 2013,
- mondelinge behandeling van 17 oktober 2013.
de beoordeling van de zaak
1. [eiser] is per 1 mei 2013 in dienst getreden bij [gedaagde 1] voor een periode van zes maanden. Over de periode mei tot en met juli 2013 heeft [eiser] wel loonstroken ontvangen, maar niet het volledige daarop vermelde loon. Bij brief van 30 juli 2013 heeft [gedaagde 1] [eiser] op staande voet ontslagen wegens economische redenen.
2. [eiser] is vervolgens per 1 augustus 2013 in dienst getreden bij [gedaagde 2] voor een periode van zes maanden. Over de maand augustus 2013 heeft [eiser] geen loonstrook noch loon ontvangen. Op 14 augustus 2013 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
3. [eiser] vordert thans, na wijziging en vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, bij wijze van voorlopige voorziening en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en van [gedaagde 2]:
- tot betaling van het bruto-equivalent van een bedrag van € 850,46 netto, zijnde het resterende loon over de maanden mei tot en met juli 2013, vermeerderd met de wettelijke verhoging daarover;
- tot betaling van een bedrag van € 1.477,83 bruto per maand vanaf 1 augustus 2013, vermeerderd met de wettelijke verhoging daarover;
- in de proceskosten.
Hij stelt daartoe dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, als gevolg waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het achterstallige loon. Verder stelt [eiser] dat een economische reden geen dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert, zodat dit hem ten onrechte is aangezegd.
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen. Zij hebben dus de stellingen en vorderingen van [eiser] niet betwist. De voorgeschreven formaliteiten en termijnen zijn in acht genomen. Uit de processtukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is aangevoerd leidt de kantonrechter af dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1] eindigt per 1 november 2013, aangezien de tijdelijke arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] op dat moment van rechtswege eindigt. Verder zal het gevorderde loon uit hoofde van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 2] slechts zal worden toegewezen tot en met de dag waarop de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Voor toewijzing van de vordering ex artikel 7:625 BW is in deze procedure, die een voorlopig karakter heeft, geen ruimte.
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
de beslissing
De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk - dat wil zeggen: ieder voor het gehele bedrag, waarbij als de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd - om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bruto-equivalent van een bedrag van € 850,46 netto, zijnde het resterende loon over de periode vanaf 1 mei 2013 tot 1 augustus 2013;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wederom hoofdelijk om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.477,83 bruto per maand over de periode vanaf 1 augustus 2013 tot 1 november 2013;
veroordeelt [gedaagde 2] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.477,83 bruto per maand vanaf 1 november 2013 tot en met de dag waarop de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wederom hoofdelijk in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van [eiser] en tot op heden begroot op € 560,71 waaronder begrepen een bedrag van € 400,00 wegens salaris voor de gemachtigde van [eiser];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
idm