ECLI:NL:RBZWB:2013:11093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
C/12/81737 / HA ZA 11-475
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsconvenant en dwaling in vaststellingsovereenkomst

In deze zaak hebben partijen, een ex-echtpaar, een echtscheidingsconvenant gesloten waarin de man aan de vrouw een bedrag van € 150.000,-- verschuldigd is. Dit bedrag is later verlaagd naar € 140.000,--. De vrouw vordert betaling van het openstaande bedrag, terwijl de man zich beroept op dwaling. De rechtbank oordeelt dat, omdat het convenant ook als een vaststellingsovereenkomst kan worden beschouwd, de man geen beroep kan doen op dwaling met betrekking tot de geschilpunten die in het convenant zijn vastgelegd. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw toe en wijst de vordering van de man tot vernietiging van de overeenkomst af. De man heeft in de procedure aangevoerd dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet goed op de hoogte was van de afspraken die zijn gemaakt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de man bewust heeft ingestemd met de voorwaarden van het convenant en dat er geen reden is om het beroep op dwaling te honoreren. De vrouw heeft ook voldoende bewijs geleverd dat het bedrag van € 150.000,-- correct was vastgesteld op basis van de WOZ-waarde van de registergoederen. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/81737 / HA ZA 11-475
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [adres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.E.J. van Dijk te Hoogerheide,
tegen
[de man],
wonende te [adres],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 maart 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2012
  • de akte van de man d.d. 3 april 2013
  • de antwoordakte van de vrouw d.d. 17 april 2013
  • de antwoordakte van de man d.d. 1 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 24 december 1992 gehuwd op huwelijksvoorwaarden houdende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. Zij hebben twee minderjarige kinderen. In het huwelijk is bij beschikking van de rechtbank Middelburg de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 juli 2010 is ingeschreven in de betrokken registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op 22 januari 2010 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten. In dit convenant is onder 3.14 onder meer opgenomen:
“Partijen zijn ter beslechting van de tussen hen bestaande geschillen ter zake de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat de man aan de vrouw een bedrag is verschuldigd van € 150.000,--. Hetgeen partijen zijn overeengekomen is een vaststellingsovereenkomst.”
Dit bedrag zou door de man in maandelijkse termijnen van € 1.000,-- aan de vrouw worden voldaan vanaf januari 2010. Over het niet afgeloste deel van de schuld zou een rente van 1,5% per jaar worden vergoed.
2.3.
Bij aanvullend echtscheidingsconvenant van 24 juni 2010 zijn partijen overeengekomen dat het bedrag van € 150.000,-- werd verminderd naar € 140.000,-- en dat de door de man verschuldigde rente op deze schuld zou komen te vervallen. Tevens kwamen partijen nader overeen dat de man vanaf mei 2010 tot en met februari 2011 de termijnbetalingen mocht opschorten.
2.4.
De man heeft over de maanden januari tot en met april 2010 € 4.000,-- betaald zodat een hoofdsom resteert van € 136.000,--. De man heeft de termijnbetalingen per 1 maart 2011 niet hervat.
2.5.
Bij brief van 25 augustus 2011 is de man in gebreke gesteld en is de wettelijke rente aangezegd per 1 september 2011.
2.6.
De vrouw heeft beslag doen leggen op twee registergoederen van de man.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert – na vermeerdering van eis – veroordeling van de man tot betaling van € 136.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2011 en kosten, waaronder de beslagkosten. Zij stelt daartoe dat de man dit bedrag aan haar verschuldigd is op basis van het echtscheidingsconvenant en de aanvulling daarop.
3.2.
De man voert verweer. Hij stelt daartoe dat zijn financiële situatie sedert het sluiten van het convenant en de aanvulling daarop, aanzienlijk is verslechterd. Hij betwist dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat hij een bedrag verschuldigd is van
€ 150.000,-- nu in het convenant is verwezen naar een vaststellingsovereenkomst en de vrouw deze overeenkomst niet heeft overgelegd bij dagvaarding. Hij stelt voorts dat hij gedwaald heeft in de zin van artikel 6:228 juncto 3:33 BW ten aanzien van de vaststelling van het convenant, waarin dit bedrag genoemd is. Op geen enkele wijze valt inzichtelijk te maken dat er sprake is van een daadwerkelijke vordering van € 150.000,-- nu het hem onbekend is hoe deze vordering tot stand is gekomen. Hij is nauwelijks betrokken geweest bij de besprekingen ten aanzien van het convenant en heeft er op vertrouwd dat de toenmalige advocaat beider belangen zou behartigen. Uitgaande van de tekst zoals die thans voorligt, kan daarvan geen sprake zijn, mede gelet op de volstrekt onjuiste voorstelling van zaken die hierin geschetst wordt. Subsidiair stelt hij dat sprake is van oneigenlijke dwaling nu bij leven de vordering onmogelijk door de man is af te lossen. Hij meent dat de overeenkomst tussen partijen vernietigd dient te worden en dat partijen over een weer over zullen moeten gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
in reconventie
3.3.
Op basis van hetgeen de man in conventie heeft gesteld, vordert hij de voorliggende overeenkomst tussen partijen (convenant dd. 22 januari 2010, alsmede 24 juni 2010) te vernietigen en partijen te veroordelen om over te gaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.4.
De vrouw betwist dat de man niet weet hoe het aanvankelijke bedrag van
€ 150.000,-- tot stand is gekomen. Zij stelt dat dit bedrag is gebaseerd op de WOZ-waarde per 1 oktober 2009 van de registergoederen die aan de man zouden verblijven c.q. toegedeeld zouden worden, de openstaande (hypothecaire) schulden, de spaarpolis en de overige bijzonderheden (verkrijging van de ouders van de man, afwikkeling v.o.f.). Vervolgens is een bedrag van minder dan de helft van de overwaarde overeengekomen. Voorts stelt zij dat het bedrag als een vaststellingsovereenkomst is overeengekomen en dat dan niet meer ter zake dienend is hoe de zaak in een procedure op tegenspraak zou zijn uitgevallen. Zij betwist verder dat de man kan hebben gedwaald. Voorafgaande aan het convenant hebben vijf besprekingen met de echtscheidingsbemiddelaar plaatsgevonden, zijn er berekeningen gemaakt door de bemiddelaar en zijn diverse concepten met partijen besproken. De bemiddelingsovereenkomst liet partijen ook de mogelijkheid nog een eigen advocaat te raadplegen en in ieder geval heeft ook de accountant van partijen de nodige informatie verschaft. Nu niet de algemene regel van artikel 6:228 juncto 3:33 BW van toepassing is maar als lex specialis de regeling van artikel 1:135 lid 2 juncto 3:196 en 3:199 BW, had de man moeten stellen en bewijzen dat hij met meer dan 25% is benadeeld. Anders dan de man stelt, is er geen afzonderlijke vaststellingsovereenkomst, maar is het bedrag dat is vervat in het echtscheidingsconvenant, de vaststellingsovereenkomst. In artikel 3:196 lid 4 BW is bepaald dat dan vernietiging wegens dwaling en benadeling met meer dan een kwart niet mogelijk is. Er is ook geen oneigenlijke dwaling nu de man een kleine 12 jaar zou doen over de aflossing in de huidige regeling, hetgeen niet ongebruikelijk is bij langlopende regeling en de man was nauwelijks 40 jaar toen hij daarmee akkoord ging.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang van de geschillen in conventie en in reconventie, worden deze gezamenlijk behandeld.
4.2.
Na de comparitie van partijen, is de zaak verwezen naar de rol voor beraad vonnis. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat in de tussentijd zou worden bekeken of de man een registergoed – het woonhuis – zou kunnen verkopen zodat hij dan in één keer een bedrag van € 136.000,-- zou betalen aan de vrouw ter finale kwijting. Een voor de verkoop noodzakelijke verbouwing van het winkelpand zou uit de opbrengst van de woning worden voldaan. Vervolgens heeft de man bij akte onder meer aangegeven dat hij een verlenging van de verkooptermijn met zes maanden wenst. De vrouw heeft bij antwoordakte eindvonnis gevraagd omdat de woning pas in januari 2013 met foto’s op internet in de verkoop werd gezet. De man heeft daarop bij antwoordakte aangegeven dat eerst aanpassingen aan het huis dienden te worden verricht voordat deze daadwerkelijk op de verkoopsite van de makelaar kon worden geplaatst.
4.3.
Vaststaat dat de vrouw de man in ieder geval reeds sinds 25 augustus 2011 heeft aangesproken op nakoming van het (aanvullende) convenant. Haar verzoek om thans eindvonnis te wijzen en dus geen verlenging van de verkooptermijn te verlenen – waarbij de verkooptermijn reeds impliciet is verlengd door het door de rechtbank uitstellen van de vonnisdatum tot heden –, is dan toewijsbaar. Het feit dat zij in het kader van het trachten te bereiken van een minnelijke regeling, ingestemd heeft met het verlenen van uitstel van betaling om de man in staat te stellen het bedrag in één keer te betalen door verkoop van het woonhuis, doet daaraan niet af. Derhalve wordt thans eindvonnis gewezen.
4.4.
Naar aanleiding van de stelling van de man dat er een afzonderlijke vaststellingsovereenkomst bestaat die niet is overgelegd, heeft de vrouw aangegeven dat er geen afzonderlijke vaststellingsovereenkomst is, maar dat het bedrag dat is vervat in het echtscheidingsconvenant, de vaststellingsovereenkomst is. Nu de man hier niet meer op heeft gereageerd, gaat de rechtbank ervan uit dat de man zijn verweer op dit punt niet langer handhaaft.
4.5.
Als een convenant tevens het karakter van een vaststellingsovereenkomst heeft zoals in het onderhavige geval, kunnen partijen in beginsel geen beroep doen op dwaling ter zake van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestond. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich jegens elkaar, ook als dat wat zij willen overeenkomen, afwijkt van de wettelijke normen. De man heeft ter zitting opgemerkt dat hij zich ervan bewust was dat op basis van het convenant sprake was van een schenking aan de vrouw, maar dat hij hierin heeft berust omdat hij dacht dat hij het wel kon betalen. Gelet hierop staat voldoende vast dat de man bewust heeft ingestemd met betaling van het bedrag van € 150.000,-- (bij aanvullend convenant verminderd tot € 140.000,--). In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank dan ook geen reden om het beroep van de man op (oneigenlijke) dwaling te honoreren. Aan de stelling van de man bij akte dat de waardebepaling waarmee in het convenant gerekend is, onevenredig voor hem heeft uitgewerkt omdat tot 2009 de waarderingen voor de panden aan de [adres] [A] en [B] apart plaatsvonden en vanaf 2010 als één pand, gaat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd voorbij. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat het door de man overgelegde taxatieverslag van de panden al bekend was op het moment van tekenen van het convenant zodat ook op basis van de waarde van de panden geen beroep op dwaling mogelijk is. De vordering in reconventie tot vernietiging van de tussen partijen gesloten overeenkomst wordt dan ook afgewezen.
4.6.
Nu de overeenkomst tussen partijen in stand blijft en de man verder geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de vordering van de vrouw in conventie, wordt deze vordering toegewezen. De vordering tot betaling van wettelijke rente kan eveneens, als niet weersproken, worden toegewezen.
4.7.
Gelet op de aard van de zaak, partijen zijn ex-echtelieden, worden de kosten in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 136.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2011 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
in reconventie:
wijs de vordering af;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.