ECLI:NL:RBZWB:2013:11299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
C/12/77248 / HA ZA 11-61
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boedelverdeling en interpretatie van overeenkomst inzake overwaarde woning na scheiding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ging het om de boedelverdeling na een scheiding tussen twee partijen, aangeduid als eiseres en gedaagde. De rechtbank moest zich buigen over de interpretatie van een overeenkomst waarin was vastgelegd dat de overwaarde van een woning verdeeld zou worden indien deze binnen vijf jaar na de scheiding werd verkocht. De zaak kwam voor de rechtbank na een tussenvonnis van 21 november 2012, waarin de authenticiteit van de handtekening van gedaagde op de overeenkomst werd vastgesteld. De rechtbank benoemde deskundige M.M.E. Kolhorn Visser om de handtekening te onderzoeken, en deze concludeerde dat de handtekening met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van gedaagde afkomstig was.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet duidelijk was over wat onder 'overwaarde' moest worden verstaan. De partijen waren het erover eens dat de verkoopprijs van de woning € 392.500,00 bedroeg, maar er was onduidelijkheid over welke kosten in mindering moesten worden gebracht. De rechtbank besloot dat de schulden aan de Rabobank, Postbank en Dexia, evenals de notariskosten en makelaarskosten, in aanmerking moesten worden genomen bij de berekening van de overwaarde. De rechtbank concludeerde dat de overwaarde, na aftrek van de schulden en kosten, € 288.848,44 bedroeg, wat resulteerde in een verdeling van € 144.424,22 voor beide partijen.

Eiseres had recht op een bedrag van € 79.424,22, na aftrek van een eerdere betaling van gedaagde. Gedaagde voerde aan dat er geen termijn voor nakoming in de overeenkomst was opgenomen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank kende ook wettelijke rente toe aan eiseres en compenseerde de proceskosten tussen partijen. Het vonnis werd uitgesproken op 11 december 2013 door mr. H.A. Witsiers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/77248 / HA ZA 11-61
Vonnis van 11 december 2013
in de zaak van
[partij A],
wonende te [adres],
eiseres,
advocaat mr. drs. J.J. Brugge te Oostburg,
tegen
[partij B],
wonende te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. B.J. van de Wijnckel te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 november 2012,
  • de akte van depot van 29 november 2012 zijdens [eiseres],
  • het (concept)deskundigenbericht van 4 maart 2013,
  • het (concept)deskundigenbericht aanvulling van 9 april 2013,
  • de conclusie na deskundigenbericht zijdens [gedaagde] van 3 juli 2013,
  • de conclusie na deskundigenbericht zijdens [eiseres] van 21 augustus 2013.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank beslist dat met de gehoorde getuigen naar voorlopig oordeel het bewijs is geleverd dat de handtekening van [gedaagde] op de overeenkomst van 24 oktober 2006 (hierna: de overeenkomst) authentiek is. [Gedaagde] is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren door middel van een vergelijkend handschriftonderzoek. In dat kader heeft de rechtbank M.M.E. Kolhorn Visser als deskundige benoemd.
2.2.
[De deskundige] concludeert in haar deskundigenbericht van 4 maart 2013 dat de handtekening op de overeenkomst met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van [gedaagde] afkomstig is. Deze conclusie handhaaft [de deskundige] in haar aanvullende deskundigenbericht van 9 april 2013.
[Eiseres] kan zich met de inhoud en de strekking van het deskundigenbericht verenigen en stelt dat de conclusies van [de deskundige] haar stellingen en de verklaringen van de getuigen bevestigen.
[Gedaagde] stelt dat de bevindingen van de [de deskundige] ten aanzien van het derde originele exemplaar merkwaardig zijn, evenals de opmerking van [de deskundige] dat het niet mogelijk is vast te stellen of een handtekening door een rechtshandig of linkshandig persoon is gezet.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van [de deskundige] duidelijk is en antwoord geeft op de door de rechtbank gestelde vragen. Daarnaast heeft [de deskundige] in het aanvullende deskundigenbericht gereageerd op de opmerkingen van [gedaagde] op het (concept)deskundigenbericht. De rechtbank neemt de conclusie van [de deskundige] over en maakt deze tot de hare. Daarbij betrekt zij dat hetgeen [gedaagde] stelt in zijn conclusie na deskundigenbericht geen betrekking heeft op de bevindingen van [de deskundige] ten aanzien van de handtekening op de overeenkomst.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] niet geslaagd in het tegenbewijs van de stelling van [eiseres] dat de handtekening onder de overeenkomst afkomstig is van [gedaagde]. De rechtbank oordeelt derhalve dat bewezen is dat de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
2.4.
In de overeenkomst is onder meer bepaald dat [gedaagde] de overwaarde van het huis aan [adres] met [eiseres] moet delen, wanneer hij dit huis binnen vijf jaar verkoopt.
Tussen partijen is in geschil wat moet worden verstaan onder ‘overwaarde’. In de overeenkomst is dit begrip niet nader omschreven, zodat de rechtbank de overeenkomst in zoverre dient uit te leggen. Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van [gedaagde] terzake in zijn conclusie na deskundigenbericht en de betwisting daarvan door [eiseres] in haar daarop volgende conclusie. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de conclusies na deskundigenbericht voor partijen uitsluitend plaats was voor een reactie op het deskundigenbericht en derhalve op de bevindingen van [de deskundige] aangaande de authenticiteit van de handtekening van [gedaagde] op de overeenkomst. Voor zover de stellingen in de conclusies na deskundigenbericht betrekking hebben op de berekening van de overwaarde, passeert de rechtbank deze dan ook als ontijdig.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij een berekening van de overwaarde dient te worden uitgegaan van de verkoopprijs van € 392.500,00 en dat dit bedrag dient te worden verminderd met de schulden aan de Rabobank ten bedrage van € 20.420,11 en € 42.428,45, aan de Postbank ten bedrage van € 29.794,69 en aan Dexia ten bedrage van € 3.701,71.
2.6.
In de overeenkomst is niets bepaald ten aanzien van de levensverzekeringspolis. [Gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat bij de verdeling deze polis aan hem is toebedeeld en thans niet afkoopbaar is. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet mocht verwachten dat de levensverzekeringspolis bij de afrekening betrokken zou worden. Deze polis dient daarom bij de afrekening buiten beschouwing te blijven.
2.7.
In de overeenkomst zijn evenmin afspraken gemaakt over de nieuwe (hypothecaire) leningen bij de Rabobank die [gedaagde] is aangegaan na de scheiding met [eiseres]. Uitgangspunt is derhalve hetgeen destijds kon worden verdeeld. [Gedaagde] mocht niet verwachten dat deze leningen bij de afrekening zouden worden betrokken, zodat ook deze leningen buiten de afrekening te blijven.
Voor zover door [gedaagde] is gesteld dat een deel van deze leningen betrekking heeft op gepleegd onderhoud aan de woning, heeft [gedaagde] deze stelling onvoldoende onderbouwd. Niet gespecificeerd is welk bedrag aan onderhoud is besteed dan wel welke onderhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd. In zoverre heeft [gedaagde] de stelling van [eiseres] dat dit deel van de lening niet bij de berekening van de overwaarde moet worden betrokken, onvoldoende gemotiveerd betwist.
Over de lopende rente en de door [gedaagde] betaalde rentelast in de periode na de scheiding hebben partijen in de overeenkomst evenmin afspraken gemaakt. Ook hier geldt dat deze kosten redelijkerwijs niet bij de afrekening betrokken dienen te worden.
2.8.
De tussen partijen in geschil zijnde notariskosten en de kosten van de makelaar dienen wel te worden meegenomen bij de berekening van de overwaarde. Deze kosten zijn gemaakt bij het te gelde maken van de overwaarde en staan derhalve in een dusdanig nauw verband met de overwaarde dat partijen in de gegeven omstandigheden mochten verwachten dat deze zouden worden betrokken bij de berekening van de overwaarde.
2.9.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de in de overeenkomst bedoelde overwaarde dient te worden berekend door de verkoopprijs van € 392.500,00 te verminderen met de (hypothecaire) schulden bij de Rabobank, de Postbank en Dexia alsmede met de kosten van de notaris en de makelaar. De schulden en kosten bedragen:
Lening Rabobank € 20.420,11
Lening Postbank € 29.794,69
Lening Dexia € 3.701,71
Lening Rabobank € 42.428,45
Kosten notaris € 470,05
Kosten makelaar +
€ 6.836,55
Totaal € 103.651,56
2.10.
Het bovenstaande leidt tot een in de overeenkomst bedoelde overwaarde van € 288.848,44. Zoals reeds in het tussenvonnis van 21 november 2012 is beslist dient de verdeling van de overwaarde te geschieden bij helfte. Van deze overwaarde komt derhalve aan partijen ieder een bedrag van € 144.424,22 toe.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de overeenkomst van het deel van de overwaarde dat toekomt aan [eiseres] een bedrag van € 65.000,- dient te worden afgetrokken in verband met een eerdere betaling van [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling aan de zijde van [gedaagde]. Gelet hierop komt de vordering van [eiseres] tot een bedrag van € 79.424,22 voor toewijzing in aanmerking.
2.11.
Voor zover [gedaagde] heeft gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat in de overeenkomst geen termijn voor nakoming is bepaald, zodat hij niet in verzuim is komen te verkeren, volgt de rechtbank [gedaagde] hierin niet. [Eiseres] vordert in de procedure nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In een dergelijk geval kan gelet op het bepaalde in artikel 6:38 BW terstond nakoming worden gevorderd. Voor toewijzing van de vordering is derhalve geen verzuim aan de zijde van [gedaagde] vereist. Dit verweer wordt verworpen.
2.12.
De rechtbank zal de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente als onvoldoende weersproken toewijzen.
2.13.
[Gedaagde] heeft zijn verweer dat een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij
voorraad moet worden verklaard omdat aan de zijde van [eiseres] sprake is van een restitutierisico, na betwisting van dat verweer door [eiseres], niet nader onderbouwd. Om die reden zal de rechtbank dit verweer passeren.
2.14.
Gelet op de vroegere relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kosten van de deskundige blijven voor rekening van [gedaagde], die het voorschot heeft betaald.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 79.424,22 (negenenzeventig duizendvierhonderdvierentwintig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 1 februari 2011 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2013. [1]

Voetnoten

1.SdJ