ECLI:NL:RBZWB:2013:11326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
C/12/85986 / HA ZA 12-271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging testament op basis van geestelijke toestand van erflater tijdens ziekenhuisopname

In deze zaak vorderden de eisers, de kinderen van de erflater, dat het testament dat op 13 december 2011 door hun vader, de heer [A], was ondertekend, nietig zou worden verklaard. De eisers stelden dat hun vader op het moment van het opmaken van het testament niet in staat was om zijn wil te bepalen, omdat hij na een operatie op 11 december 2011 op de Intensive Care lag en onder invloed was van pijnstillende medicatie. De eisers voerden aan dat de erflater geestelijk in de war was en niet 'compos mentis' was, wat zou betekenen dat het testament niet rechtsgeldig was. De gedaagde, de vriendin van de erflater, voerde verweer en stelde dat het testament de ware wil van de erflater weergaf. De rechtbank onderzocht de medische rapportages en de omstandigheden rondom het opmaken van het testament. De rechtbank concludeerde dat erflater op het moment van het opmaken van het testament niet zodanig geestelijk in de war was dat hij zijn wil niet kon bepalen. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/85986 / HA ZA 12-271
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [adres] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [adres] ,
eisers,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.W. Vugs te Roosendaal.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 juni 2013
  • de akte van [eisers]
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum overlijden] is, na een langdurige ziekte, overleden de heer [A] (hierna: erflater), toen 79 jaar oud en weduwnaar. [eisers] zijn de enige kinderen van erflater. Ten tijde van zijn overlijden had erflater al gedurende acht jaar een affectieve relatie met [gedaagde] ; zij woonden niet samen.
2.2.
Eind november 2011 heeft eiser sub 1 op verzoek van erflater contact gelegd met notaris Sarneel te Kapelle voor het maken van een (nieuw) testament. Er zijn besprekingen
tussen erflater en die notaris geweest en begin december 2011 heeft de notaris een concept-testament opgemaakt.
2.3.
Op 11 december 2011 is erflater geopereerd en aansluitend opgenomen op de afdeling Intensive Care van het Admiraal de Ruijterziekenhuis te Goes. Op 13 december 2011 heeft erflater (aanvankelijk, door tussenkomst van [gedaagde] , telefonisch en daarna in het ziekenhuis) contact gehad met mr. D. Oostinga, notaris te Goes. Diezelfde dag heeft erflater ten overstaan van mr. Oostinga, een door die notaris opgemaakt testament ondertekend, waarin onder meer is opgenomen:

ERFSTELLING
Ik benoem mijn kinderen [dochter] en [zoon] alsmede mijn vriendin [gedaagde] (…) tot mijn enige erfgenamen, gezamenlijk en voor gelijke delen, met ten aanzien van mijn kinderen het wettelijk recht van plaatsvervulling.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat het door erflater op 13 december 2011 ten overstaan van notaris Oostinga te Goes verleden testament nietig is, althans dat de rechtbank dat testament vernietigt, althans dat testament vernietigt voor zover daarin [gedaagde] is opgenomen als erfgename en/of legataris, althans dat testament te vernietigen voor zover door de erfstelling ten gunste van [gedaagde] het erfdeel van [eisers] ten negatieve wordt beïnvloed, alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] stelt daartoe het navolgende. Erflater was van plan [gedaagde] in zijn erfenis te laten meedelen door haar te laten erven met de verplichting hetgeen zij verkreeg weer te laten terug vererven naar de familie [van erflater] . Het concept-testament van notaris Sarneel, bij [gedaagde] bekend, was met die gedachte opgesteld. Na de operatie van 11 december 2011 was erflater vaak niet helder, sprak hij zelf over hallucinaties en had hij zware (pijnstillende) medicatie; hij was niet “compos mentis”. Onder die omstandigheden heeft [gedaagde] het initiatief genomen om notaris Oostinga in te schakelen. Die notaris heeft, niet wetende dat er al een concept-testament van notaris Sarneel bestond – een testament opgesteld en doen passeren, overigens in aanwezigheid van [gedaagde] (hetgeen strijdig is met art. 4:61 BW). Voorafgaand aan het passeren van het testament heeft notaris Oostinga alleen een verpleegkundige gevraagd naar de situatie van erflater; deze achtte het “misschien niet verstandig (..) om (het …) zo te laten lopen”. Oostinga heeft niet (ook) bij een arts geïnformeerd. Nog diezelfde dag heeft erflater aan eiser sub 1 gezegd dat hij een fout had gemaakt. In een bespreking met [eiser] bleek erflater, dat een aantal zaken, waarvan hij meende dat deze in het testament stonden, er niet instonden. [eiser] verwijst daartoe naar overgelegde transcripties van opgenomen gesprekken. Op 15 december 2011 is notaris Sarneel langs geweest om het testament aan te passen, doch hij achtte het toen niet verantwoord een testament te passeren. [eisers] stellen dat erflater op 13 december 2011, toen hij het testament werd verleden, niet in staan was zijn wil te bepalen. Zij verwijzen naar het oordeel van een arts, die op grond van de beschikbare medische informatie heeft aangegeven dat erflater op 13 december 2011 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bekwaam was om zijn uiterste wil te bepalen. Om die reden en omdat het testament is opgemaakt in strijd met art. 4:61 BW stellen [eisers] dat het testament nietig is dan wel moet worden vernietigd, eventueel partieel zoals in de eis verwoord, op voet van art. 4:62, lid 1 BW.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij is er van overtuigd dat hetgeen in dat testament is opgenomen de uiterste wil van erflater is. Uitgangspunt dient te zijn dat een erflater wilsbekwaam is. Erflater was op 13 december 2011 helder. Overeenkomstig het protocol van de KNB dient een notaris zich er voorafgaand aan het passeren van een testament van te vergewissen, of het testament de bedoeling van de erflater uitdrukt en of de erflater de reikwijdte ervan overziet. Dat heeft notaris Oostinga ook gedaan; hij was daarbij extra alert op grond van mededelingen, hem gedaan door de verpleging. De notaris heeft aangegeven het testament rechtsgeldig te achten. Aan de door [eisers] in het geding gebrachte opvatting van een arts kan geen waarde worden gehecht; deze (keurings-)arts heeft erflater nooit gezien en oordeelt postuum aan de hand van door [eisers] aan hem verschafte informatie.
[gedaagde] betwist het initiatief te hebben genomen om notaris Oostinga in te schakelen; dat is op uitdrukkelijke wens van erflater geweest. [gedaagde] stelt nog te hebben geprobeerd erflater daarvan - en van het maken van het testament dat op 13 december 2012 is gepasseerd – af te brengen. Dat is haar niet gelukt; erflater wilde het zo. Dat het betreffende testament door erflater kort daarna als een fout is benoemd, is [gedaagde] niet bekend. Dat hij aanvankelijk een ander testament in concept had laten opmaken, maakt niet dat het testament dat hij op 13 december 2012 heeft laten opmaken niet zijn uiterste wil zou zijn.
Bij het passeren van een testament is het niet nodig dat getuigen aanwezig zijn. [gedaagde] was bij het passeren dus niet als getuige aanwezig; zij wordt in het testament ook niet als getuige genoemd. Zij heeft zich met het passeren van het testament niet bemoeid.

4.De beoordeling

4.1.
Primair stelt [eiser] dat hetgeen in het op 13 december 2011 gepasseerde testament niet overeenkomst met de wil van erflater, omdat hij op dat moment geestelijk zodanig in de war was, dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen. [eiser] spreekt van “niet compos mentis” zijn van erflater; kennelijk wil hij daarmee stellen dat sprake was van een geestelijke stoornis die voor erflater een redelijke waardering van de bij het testament betrokken belangen belette (art. 3:34 BW).
4.1.1.
Uit de overgelegde medische rapportage die betrekking heeft op de dag waarop het testament is gemaakt, blijkt dat erflater op 11 december 2011 was geopereerd, dat hij daarna op de afdeling Intensive Care lag en dat hij pijnstillende medicatie kreeg. Een oordeel van een behandeling arts over de geestelijke toestand van erflater is niet overgelegd. De behandelende internisten beschrijven in een brief van 16 december 2011 (aan de huisarts van erflater) de fysieke conditie van erflater na de operatie van 11 december 2011; over zijn geestelijke situatie wordt slechts gezegd: “Soms gaf hij nog een verwarde indruk.” In een “overzicht en overdracht IC-CCU ADRZ, locatie Goes” wordt over de situatie van erflater op 13 december 2011 niets omtrent zijn geestelijke situatie gerapporteerd. Wel wordt op 14 december 2011 – kennelijk naar aanleiding van discussie over het passeren van het testament de dag ervoor – genoteerd:
“Zoon is in opdracht van zijn vader al enige tijd bezig met het opstellen van een gewijzigd testament. Nu is gisteren 13-12 omstreeks 16.30h in opdracht van de partner van Dhr een andere notaris hier op de ic geweest, die nagevraagd heeft aan de verpleegkundige of Dhr helder was, waarop is geantwoord dat Dhr helder en adequaat is, gevraagd is of Dhr medicatie gebruikt, beaamd dat Dhr Sufenta gebruikt maar daaronder helder is. Vervolgens is door Dhr toen een testament ondertekend. De verpleegkundige heeft wel aangegeven dat het misschien niet verstandig is om dat onder deze omstandigheden zo te laten lopen”.
Andere medische informatie van behandelaars of verpleegkundige die in december 2011 bij erflater betrokken zijn geweest, is niet overgelegd. Uit de weergegeven rapportage is niet af te leiden dat sprake was van een zodanige geestelijke stoornis van erflater dat aannemelijk is dat de hij zijn wil niet meer kon bepalen ten tijde van het opmaken van het testament.
4.1.2.
[eiser] heeft wel overgelegd het oordeel van een door hem gevraagde arts; deze oordeelt op basis van (schriftelijke) medische informatie zonder erflater te hebben gezien een half jaar na diens overlijden dat erflater “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op 13 december 2011 niet bekwaam was om zijn uiterste wil te bepalen”. In het licht van het vorenstaande kan dit oordeel, dat niet komt van een arts, deskundig op het gebied van geestelijke stoornissen, dat niet is gebaseerd op eigen onderzoek van erflater en dat niet met volle zekerheid is gegeven, niet leiden tot het oordeel dat erflater op 13 december 2011 niet in staat was om zijn wil te bepalen.
4.1.3.
Door [eiser]
wordt veel waarde gehecht aan de omstandigheid dat het op 13 december 2011 verleden testament niet overeenstemt met hetgeen erflater tot dan toe had aangegeven als zijn uiterst wil en evenmin overeenstemde met wat hij daarna als zijn uiterste wil aan hem had benoemd. Uit deze omstandigheid blijkt naar het oordeel van de rechtbank juist, dat erflater in de periode na zijn operatie wel goed kon aangeven wat hij wilde. Zulks blijkt ook uit de overgelegde transcripties van met hem destijds gevoerde gesprekken. De omstandigheid dat zijn wil mogelijk in korte tijd (al dan niet onder invloed van gesprekken met enerzijds [gedaagde] , anderzijds [eisers] ) is gewijzigd, kan – in het licht van het bovenstaande – dan ook niet leiden tot het oordeel dat het op 13 december 2011 opgemaakte testament in verband met een geestelijke stoornis van erflater niet diens op dat moment bestaande wil bevatte.
4.1.4.
Nu vast staat dat niet kan worden gezegd dat erflater op 13 december 2011 zodanig leed aan een geestelijke stoornis dat hij om die reden zijn wil niet kon bepalen, maakt de omstandigheid dat de notaris is afgegaan op het oordeel van een verpleegkundige en van zichzelf – en niet van een arts – niet dat sprake is van een nietig testament
4.2.
Alles overziende komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat het door erflater op 13 december 2011 ondertekende testament niet nietig is. De primaire vordering moet worden afgewezen.
4.3.
Subsidiair vordert [eiser] (al dan niet partiële) vernietiging van het testament op grond van de artt. 4:61 en 4:62 BW. Vast staat dat [gedaagde] bij het ondertekenen door erflater van het testament op 13 december 2011 aanwezig was. Kennelijk is [eiser] van mening dat de enkele aanwezigheid van [gedaagde] bij het ondertekenen van het testament haar tot een getuige maakt in de zin van art. 4:61 BW. Met de in art. 4:61 BW genoemde getuige is evenwel bedoeld de getuige die bij het maken van een wilsbeschikking aanwezig zijn en om het testament geldig te doen zijn, ook moeten zijn (zoals voor bepaalde testamenten geregeld is art. 4:103 BW). Voor het rechtsgeldig passeren van een testament zoals dat door erflater is gemaakt, is de aanwezigheid van getuigen niet vereist; [gedaagde] wordt in het testament ook niet als getuige genoemd. Zij is derhalve geen getuige als bedoeld in art. 4:61 BW en het feit dat in het testament een beschikking ten behoeve van haar is opgenomen, maakt het testament niet vernietigbaar. Ook de subsidiaire vordering zal moeten worden afgewezen.
4.4.
De slotsom uit het bovenstaande moet zijn dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
- vast recht € 267,--
- salaris advocaat
€ 904,--(2 x tarief II, € 452,--)
Totaal € 1.171,--.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.171,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.