In deze zaak vorderden de eisers, de kinderen van de erflater, dat het testament dat op 13 december 2011 door hun vader, de heer [A], was ondertekend, nietig zou worden verklaard. De eisers stelden dat hun vader op het moment van het opmaken van het testament niet in staat was om zijn wil te bepalen, omdat hij na een operatie op 11 december 2011 op de Intensive Care lag en onder invloed was van pijnstillende medicatie. De eisers voerden aan dat de erflater geestelijk in de war was en niet 'compos mentis' was, wat zou betekenen dat het testament niet rechtsgeldig was. De gedaagde, de vriendin van de erflater, voerde verweer en stelde dat het testament de ware wil van de erflater weergaf. De rechtbank onderzocht de medische rapportages en de omstandigheden rondom het opmaken van het testament. De rechtbank concludeerde dat erflater op het moment van het opmaken van het testament niet zodanig geestelijk in de war was dat hij zijn wil niet kon bepalen. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.