Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 januari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 21 februari 2013.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
Primair stelt zij dat [eiseres] haar mededelingsplicht niet is nagekomen: de door haar op het aanvraagformulier bij de beantwoording van vraag over een eerdere opzegging of weigering van een verzekering gegeven toelichting is onjuist. Woongarant heeft ZLM laten weten dat inderdaad een adreswijziging niet aan haar was doorgegeven, maar dat nadat die wijziging wel bij haar bekend was, [eiseres] in de gelegenheid is gesteld de achterstallige premie te betalen; zij heeft dat niet gedaan en die wanbetaling heeft tot royement geleid. Dat laatste heeft [eiseres] – hoewel het haar bekend moet zijn geweest – niet bij de aanvraag vermeld. Had ZLM hiervan geweten, dan zou zij geen verzekering hebben gesloten; met een beroep op art.7:930, lid 4 BW stelt zij geen uitkering verschuldigd te zijn.
4.De beoordeling
in conventie
4.2.1. De rechtbank stelt vast, dat ZLM heeft aangegeven niet met 100% zekerheid te kunnen aantonen dat [eiseres] de brand heeft gesticht. Zij brengt feiten en omstandigheden naar voren, waaruit een zodanig sterk vermoeden van brandstichting kan worden afgeleid, dat die brandstichting kan worden aangenomen. Kern daarbij is de omstandigheid dat voor de brand geen technisch oorzaak is aan te wijzen; van die omstandigheid biedt ZLM bewijs aan. Nadere concrete feiten die aantonen dat [eiseres] daadwerkelijk de brand heeft gesticht voert ZLM niet aan en van dergelijke feiten biedt zij dus ook geen (nader) bewijs aan.
€ 1.158,--( 2 x tarief III, € 579,--)