ECLI:NL:RBZWB:2013:11329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
C/12/84783 / HA ZA 12-202
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringskwestie inzake brandstichting en verzwijging bij inboedelverzekering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiseres en de Onderlinge Verzekering Maatschappij ZLM U.A. over een inboedelverzekering. Eiseres had een inboedelverzekering afgesloten bij ZLM, maar na een brand in haar appartement met een schadebedrag van € 24.384,- weigerde ZLM de schade uit te keren. ZLM stelde dat eiseres haar mededelingsplicht had geschonden door niet te vermelden dat haar vorige verzekering was beëindigd wegens wanbetaling. Daarnaast beschuldigde ZLM eiseres van brandstichting. De rechtbank oordeelde dat ZLM niet kon aantonen dat eiseres had verzwijgd of dat zij de brand had gesticht. De rechtbank concludeerde dat ZLM de schade moest vergoeden en dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf de datum waarop de vordering opeisbaar was. Tevens werd ZLM veroordeeld tot het betalen van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De rechtbank wees de vorderingen van ZLM in reconventie af, omdat de gronden voor de vorderingen onjuist waren. Het vonnis werd uitgesproken op 17 juli 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/84783 / HA ZA 12-202
Vonnis van 17 juli 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJsssel,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,
statutair gevestigd te Goes,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J. Arnold te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ZLM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 januari 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 februari 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaresse van het appartement [adres + plaatsnaam] Hierna: het appartement). Op 10 januari 2012 heeft zij (onder meer) een inboedelverzekering bij ZLM aangevraagd. Bij de vraag of haar in de laatste 8 jaar een verzekering was opgezegd of geweigerd heeft zij “ja” ingevuld, en daar op toegelicht:
“Na mijn verhuizing naar huidige woning heeft mijn tussenpersoon verzuimd mijn adres en rekeningnr. te wijzigen bij verzekeraar. Ik heb dit te laat opgemerkt waardoor verzekeraar verzekering heeft beëindigd (woongarant – jun ’11)”
ZLM heeft de verzekering geaccepteerd; met ingang van 13 januari 2012 was de inboedel van het appartement tegen onder meer het risico van brand bij ZLM verzekerd (onder polisnr. 52515822, hierna: de polis).
2.2.
[eiseres] bewoonde in ieder geval in januari 2012 het appartement. Op 30 januari 2012 heeft in het appartement brand gewoed; de brand is door een omwonende om 5.55 uur in de ochtend (bij 112) gemeld. Door de brand is (onder meer) de inboedel beschadigd en deels verloren gegaan.
2.3.
[eiseres] heeft de schade bij ZLM gemeld. ZLM heeft Gorissen & Van der Zande Schadeonderzoek B.V. (hierna: Gorissen) op 30 januari 2012 opdracht gegeven onderzoek te doen. Op 15 februari 2012 heeft Gorissen gerapporteerd.
2.4.
Bij brief van 27 februari 2012 heeft ZLM aan [eiseres] medegedeeld:
“De verzekeringnemer en de verzekerden hebben een schademeldings- en informatieplicht. (…)
Er is geconstateerd dat u niet aan deze verplichting heeft voldaan met als doel ZLM Verzekeringen te misleiden. Dit heeft betrekking op zowel de verzekeringsaanvraag als de schademelding. (…)
U heeft (…) aantoonbaar niet de waarheid verteld over de wijze waarop uw vorige verzekering beëindigd is. (…)
De door u opgegeven toedracht luidt dat de brand ontstaan is in de laptop die op de bank stond. Uit onderzoek is gebleken dat dit niet mogelijk is. (…)
Als u op uw aanvraagformulier de juiste informatie had verstrekt, namelijk dat uw vorige verzekering wegens wanbetaling geroyeerd is, was uw verzekering niet geaccepteerd door ons. Dat betekent dat er geen dekking is voor deze schade. Ook vanwege de onjuiste voorstelling van de toedracht van de brand, zou gesproken kunnen worden van een vorm van verzekeringsfraude. Ook hieraan kunnen consequenties worden verbonden.”
ZLM vraagt vervolgens een reactie van [eiseres] op deze brief. Na (schriftelijke) discussie tussen partijen neemt ZLM bij brief van 10 mei 2012, gericht aan de advocaat van [eiseres], een definitief standpunt over de schademelding van [eiseres] in:
“Wij hebben op grond van de bevindingen van de onderzoeker voldoende reden om aan te nemen dat mevrouw [eiseres] negatief betrokken is bij het ontstaan van de brand in haar woning.”
2.5.
De hoogte van de door [eiseres] geleden (inboedel-)schade is door de experts van beide partijen gezamenlijk begroot op € 24.384,--.
2.6.
ZLM heeft geen schade-uitkering onder voormelde polis gedaan. Wel heeft zij de personalia van [eiseres] doen opnemen in het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen (hierna: het CIS).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1) ZLM gebiedt de verwerking van de personalia van [eiseres] in het CIS (en eventuele andere systemen en/of registers waarin zij staat vermeld) te (doen) verwijderen binnen twee werkdagen na het wijzen van vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,--, althans een dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat ZLM dit gebod niet nakomt;
2) ZLM veroordeelt om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 24.384,--, althans een bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15, althans 27 februari 2012, althans 5 april 2012, althans 10 mei 2012, althans een andere datum tot aan de dag der algehele voldoening;
3) ZLM veroordeelt tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, groot:
- € 1.158,--, althans enig bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- € 1.309,--, althans enig bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2012, althans enige datum, tot aan de dag der algehele voldoening, en
- € 2.975,--, althans enig bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2012, althans enige datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
4) ZLM veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] vordert nakoming door ZLM van haar verplichtingen uit de polis. ZLM heeft, blijkens de motivering van haar weigering uit te keren in de brief van 10 mei 2012, het aanvankelijke standpunt dat sprake was van verzwijging door [eiseres] bij het aangaan van de verzekering ondubbelzinnig verlaten. Daarop kan zij niet terugkomen. Overigens is er geen sprake geweest van verzwijging. De door [eiseres] op het aanvraagformulier gegeven toelichting is juist; was deze voor ZLM onduidelijk, dan had zij nadere toelichting kunnen vragen of zelf onderzoek kunnen doen. Voorts betwist [eiseres] uitdrukkelijk dat zij – zoals ZLM stelt – de brand zelf heeft gesticht. Zij heeft op de betreffende morgen kort op haar laptop gewerkt, die uitgedaan, dichtgeklapt en (in verband met een slechte accu) met de netvoedingskabel aangesloten aan het lichtnet, op de bank gezet. Ze is vervolgens naar haar werk vertrokken. De brand ontstond kort daarna. De opstalverzekering heeft uitgekeerd en de politie heeft geen nader onderzoek naar mogelijke brandstichting ingesteld. ZLM stelt onvoldoende en levert geen enkel bewijs van brandstichting. Het rapport van de door ZLM ingeschakelde deskundige Gorissen stelt uitsluitend dat oververhitting van de laptop als oorzaak van de brand zeer onwaarschijnlijk is en dat er geen (andere) technische oorzaken zijn aan te wijzen. Aanwijzingen voor brandstichting noemt hij echter niet en die zijn er ook niet. Hoe de brand zou zijn gesticht en hoe [eiseres] daarbij betrokken zou zijn geweest, licht Gorissen niet toe. Ook een motief voor de brandstichting ontbreekt. [eiseres] heeft zelf een onderzoek laten doen door Efectis Nederland B.V.. Uit dat onderzoek blijkt dat de meest aannemelijke brandoorzaak is gelegen in een gebrek in de laptop en/of in de aansluiting van de laptop aan het lichtnet; er is dus wel een technisch oorzaak van de brand aan te wijzen. ZLM dient alsnog de schade (ad € 24.384,--) te vergoeden.
ZLM heeft [eiseres] aangemeld bij het CIS; daarbij is een verwijzing naar het fraudeteam van ZLM vermeld. De aanmelding is ten onrechte gedaan; er is geen sprake van fraude. [eiseres] ervaart schade van deze vermelding. ZLM dient die vermelding te (laten) verwijderen.
[eiseres] heeft aanzienlijke buitengerechtelijke kosten gemaakt ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid; ZLM is (schriftelijk) gesommeerd en gerappelleerd en er zijn diverse besprekingen geweest. Daarnaast was zij genoodzaakt zelf onderzoek te laten doen door Efectis, en heeft zij kosten moeten maken voor de vaststelling van de hoogte van de schade. Als die kosten dient ZLM aan haar te vergoeden.
3.3.
ZLM betwist dat [eiseres] een beroep op de inboedelverzekering toekomt. Daartoe stelt zij twee, ieder op zich afwijzing van de claim rechtvaardigende, gronden: verzwijging en brandstichting.
Primair stelt zij dat [eiseres] haar mededelingsplicht niet is nagekomen: de door haar op het aanvraagformulier bij de beantwoording van vraag over een eerdere opzegging of weigering van een verzekering gegeven toelichting is onjuist. Woongarant heeft ZLM laten weten dat inderdaad een adreswijziging niet aan haar was doorgegeven, maar dat nadat die wijziging wel bij haar bekend was, [eiseres] in de gelegenheid is gesteld de achterstallige premie te betalen; zij heeft dat niet gedaan en die wanbetaling heeft tot royement geleid. Dat laatste heeft [eiseres] – hoewel het haar bekend moet zijn geweest – niet bij de aanvraag vermeld. Had ZLM hiervan geweten, dan zou zij geen verzekering hebben gesloten; met een beroep op art.7:930, lid 4 BW stelt zij geen uitkering verschuldigd te zijn.
Subsidiair stelt ZLM brandstichting. Op grond van art. 7:952 BW en art. 3 lid a onder 5 van de polisvoorwaarden is zij niet gehouden de schade te vergoeden. ZLM meent dat voldoende aannemelijk is dat [eiseres] de brand zelf heeft gesticht. De brand is ontstaan op de zitting van de bank, waarop de laptop stond. De laptop kan als technische oorzaak van de brand worden uitgesloten: deze werkte goed en was door [eiseres] voor haar vertrek uit de woning uitgeschakeld (of zou, had zij deze alleen dichtgeklapt, maar weinig warmte hebben verspreid), terwijl ook het brandbeeld er niet op wijst dat de brand in de laptop is ontstaan. ZLM acht ook uitgesloten dat de brand is ontstaan door een defect in de voedingsaansluiting van de laptop. ZLM betwist gemotiveerd de bevindingen van Efectis. ZLM stelt dat [eiseres] waarschijnlijk spiritus (die in de woonkamer aanwezig was) over de laptop heeft gegooid, die heeft aangestoken en toen de woning heeft verlaten. De spiritus is volledig verbrand en is niet meer te detecteren; het brandbeeld aan de bank en de laptop past bij deze toedracht. [eiseres] had kort voor de brand schulden en liquiditeitsproblemen; daarin kan een motief voor brandstichting worden gevonden. Bovendien valt op dat [eiseres] de inboedelverzekering kort voor de brand heeft afgesloten en dat zij in 2010 ook brandschade had wegens een gesteld technisch gebrek aan een apparaat, terwijl mogelijk de brandoorzaak een andere was.
ZLM stelt dat als zij wettelijke rente verschuldigd is, die rente niet eerder kan zijn ingegaan dan op 30 juni 2012. Bij mail van 18 juni 2012 is zij in gebreke gesteld; gelet op de in die mail genoemde betalingstermijn kan zij pas met ingang van 30 juni 2012 in verzuim zijn.
De hoogte van de gevorderde kosten van Efectis acht ZLM redelijk; wettelijke rente over dit bedrag kan pas ingaan op de dag dat [eiseres] de factuur betaalt. De kosten voor de schadevaststelling heeft ZLM al rechtstreeks aan de betreffende expert betaald. ZLM betwist tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten te zijn gehouden; de kosten zijn niet toegelicht, van betaling blijkt niet en de kosten zijn slechts gemaakt ter voorbereiding of instructie van de zaak.
De schademelding bij het CIS is aangepast (verwijzing naar het fraudeteam is verwijderd). ZLM verweert zich tegen de vordering tot verwijdering van de melding.
in reconventie
3.4.
ZLM vordert dat de rechtbank [eiseres] veroordeelt tot betaling aan haar van een bedrag van € 11.386,39, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding, zowel in conventie als in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van het vonnis en de nakosten.
3.5.
Ter onderbouwing van haar vordering verwijst ZLM naar hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd en stelt zij verder dat zij door het handelen van [eiseres] – zowel de verzwijging als de brandstichting – (onderzoeks-)kosten heeft moeten maken die zij, had [eiseres] een juiste opgave gedaan cq. geen brand gesticht, niet had hoeven maken. Het betreft de kosten van Gorissen en die van de experts die de schade hebben vastgesteld (zowel die van ZLM zelf als die van [eiseres]).
3.6.
[eiseres] voert verweer. Zij verwijst naar hetgeen in conventie is aangevoerd en stelt dat nu niet is bewezen dat er sprake is geweest van het opzettelijk niet nakomen van de mededelingsplicht of van brandstichting, er geen grond is voor vergoeding door [eiseres] van (onderzoeks-)kosten aan de zijde van ZLM. Ook de omvang van de kosten en het feit dat ZLM deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt/betaald, wordt betwist.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Omtrent de door ZLM gestelde verzwijging oordeelt de rechtbank als volgt . ZLM heeft – na discussie met (vertegenwoordigers van) [eiseres] over (onder meer) de feitelijke basis van de door ZLM gestelde verzwijging – in haar definitieve standpunt, dat zij op 10 mei 2012 schriftelijk aan de advocaat van [eiseres] kenbaar maakte, één grond voor de conclusie om niet uit te keren opgenomen, namelijk de stelling dat “[eiseres] negatief betrokken is bij het ontstaan van de brand in haar woning”, dus: de brand zelf had gesticht. Dat definitieve standpunt is, zo schrijft ZLM er in haar brief van 10 mei 2012 bij, gegeven na een verzoek daartoe van de zijde van [eiseres], “in het kader van de duidelijkheid en rechtszekerheid”. Met haar in deze brief ingenomen standpunt wilde ZLM dus aan [eiseres] duidelijkheid en zekerheid geven. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [eiseres] ervan mocht uitgaan dat het in die brief ingenomen standpunt het definitieve en volledige standpunt was van ZLM. Gelet voorts op (a) de inhoud van de discussie die voorafgaand aan de definitieve standpuntbepaling van ZLM tussen partijen was gevoerd en (b) het feit dat ZLM na die standpuntbepaling tot aan de conclusie van antwoord in de onderhavige procedure op de grondslag “verzwijging” niet meer is teruggekomen, mocht [eiseres] er vanuit gaan dat ZLM het standpunt dat (ook) sprake was van verzwijging had verlaten en dat zij die grond niet langer als grond om niet uit te keren wilde handhaven. Op dat ondubbelzinnig en zonder voorbehoud ingenomen standpunt kan ZLM, behoudens uitzonderlijke omstandigheden (bijv. de omstandigheid dat bij de standpuntbepaling van onjuiste gegevens is uit uitgegaan) niet terugkomen. Nu dergelijke uitzonderlijke omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, is ZLM jegens [eiseres] aan haar definitieve standpunt van 10 mei 2012 gebonden en kan zij zich niet meer beroepen op een mogelijke verzwijging door [eiseres]. In het midden kan dan blijven of de wijze waarop [eiseres] ZLM omtrent de opzegging van haar eerdere verzekering heeft geïnformeerd, daadwerkelijk kan worden gekwalificeerd als verzwijging.
4.2.
Dan komt aan de orde de vraag of ZLM er terecht van uit gaat dat er sprake is geweest van brandstichting door [eiseres], dat aldus de schade met opzet is veroorzaakt en dat om die reden ZLM niet is gehouden tot vergoeding van de schade. Nu brand in beginsel onder de door [eiseres] bij ZLM afgesloten verzekering is gedekt en ZLM zich dus beroept op een uitzondering daarop, is het aan ZLM om gemotiveerd die brandstichting te stellen en zo nodig te bewijzen.
4.2.1. De rechtbank stelt vast, dat ZLM heeft aangegeven niet met 100% zekerheid te kunnen aantonen dat [eiseres] de brand heeft gesticht. Zij brengt feiten en omstandigheden naar voren, waaruit een zodanig sterk vermoeden van brandstichting kan worden afgeleid, dat die brandstichting kan worden aangenomen. Kern daarbij is de omstandigheid dat voor de brand geen technisch oorzaak is aan te wijzen; van die omstandigheid biedt ZLM bewijs aan. Nadere concrete feiten die aantonen dat [eiseres] daadwerkelijk de brand heeft gesticht voert ZLM niet aan en van dergelijke feiten biedt zij dus ook geen (nader) bewijs aan.
4.2.2.
De rechtbank zal eerst de door ZLM genoemde omstandigheden, niet zijnde het gebrek aan een technische oorzaak van de brand, beoordelen.
( a) Allereerst stelt ZLM dat een brandversnellend middel moet zijn gebruikt. Dit wordt echter tegengesproken door de deskundige van [eiseres] (die aangeeft dat als dat het geval zou zijn geweest, er een ander brandbeeld zou zijn geweest), terwijl er voorts geen enkel spoor van het gebruik van een dergelijk middel is gevonden en [eiseres] een door ZLM niet bestreden verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van een fles spiritus in de woonkamer (zij had de vorige avond haar fiets daarmee gepoetst). In dat licht oordeelt de rechtbank de stelling van ZLM onvoldoende toegelicht en zal deze zonder nadere bewijsvoering worden gepasseerd.
( b) Daarnaast wijst ZLM op het verloop van de brand in tijd en het brandbeeld aan de laptop. Dat deze uitsluitend passen bij brandstichting, is onvoldoende onderbouwd; de deskundige van ZLM baseert deze stelling vooral op zijn oordeel dat het verloop en beeld van de brand niet past bij de door [eiseres] gestelde mogelijke oorzaak, nl. een defect aan de laptop. Dat is echter onvoldoende om zonder meer tot brandstichting te concluderen; ZLM stelt ook zelf dat deze omstandigheden de hypothese van brandstichting (slechts) aannemelijker maakt. Alleen als er meer aanwijzingen voor brandstichting zijn, kan deze omstandigheid dus meewegen; die aanwijzingen zijn er echter niet.
( c) ZLM stelt een financiële motief aan de zijde van [eiseres]: er waren schulden en liquiditeitsproblemen. De gestelde liquiditeitsproblemen betroffen storneringen van enkele betalingen van de hypotheekrente in de laatste maanden van 2011. [eiseres] heeft gesteld dat zij op dat moment een betaling van haar werkgever verwachtte, die zij echter pas later heeft ontvangen. Met die betaling is de achterstand ingelopen. Deze verklaring is door ZLM niet betwist. Aldus staat vast dat [eiseres] al bij het ontstaan van de betalingsachterstand in de hypotheekrente wist dat zij geld beschikbaar zou krijgen om alsnog te betalen. ZLM stekt verder dat [eiseres] (naast een wel tegenover de door ZLM ingeschakelde deskundige genoemde schuld) nog een niet genoemde schuld had. ZLM geeft zelf aan dat op die schuld wordt afgelost. In het licht van het vorenstaande maakt ZLM onvoldoende duidelijk waarom de betalingsachterstand in de hypotheekrente en het bestaan van genoemde schuld, wijzen op financiële problemen bij [eiseres], dat daarin een aanwijzing voor brandstichting moet worden gezien.
( d) ZLM wijst tenslotte op het verzekeringsverleden van [eiseres]: zij heeft eerder een brand gehad waarbij de opgegeven oorzaak niet juist zou kunnen zijn en zij heeft de onderhavige verzekering pas kort voor de band afgesloten. De rechtbank stelt vast dat over (de oorzaak van) de door ZLM genoemde, eerdere brand geen stukken in het geding zijn gebracht. De in de onderhavige zaak door ZLM ingeschakelde deskundige geeft op basis van één foto daarover in zijn rapport een oordeel. Destijds is – zo stelt [eiseres] onbetwist – geen onderzoek naar de oorzaak van de brand gedaan. De kennelijke stelling van ZLM dat er ook destijds al “iets mis was” met de brand, is onvoldoende onderbouwd. Voor de omstandigheid dat de verzekering eerst kort voor de band was afgesloten, heeft [eiseres] een verklaring gegeven: haar oude verzekering was (na haar verhuizing, waarvan zij haar verzekeraar niet op de hoogte had gesteld) opgezegd, zij had enige tijd geen verzekering en nadat in haar omgeving een forse brand had gewoed, heeft zij besloten opnieuw een verzekering af te sluiten. De in deze verklaring genoemde feitelijke omstandigheden zijn door ZLM niet betwist. De rechtbank acht de verklaring van [eiseres] voldoende en ziet in het feit dat kort daarna brand ontstond, geen reden om aan die verklaring te twijfelen en op grond van die twijfel een aanwijzing voor brandstichting te zien.
4.2.3.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de door ZLM genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaan, zodat zij ook wanneer zij in hun samenhang worden bezien, de conclusie dat sprake is van brandstichting door [eiseres] niet kunnen dragen. Het vorenstaande wordt niet anders wanneer zou vaststaan dat er voor de brand geen technische oorzaak (in of aan de laptop) is te achterhalen. De eventuele afwezigheid van een aanwijsbare technische oorzaak brengt voor de rechtbank niet mee, dat de hiervoor gemaakte afweging van de door ZLM aangevoerde omstandigheden anders zou uitvallen. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de vraag naar een technische oorzaak verder wordt onderzocht. Het op dat punt door ZLM aangeboden bewijs wordt daarom gepasseerd.
4.3.
Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van brandstichting door [eiseres] en dat ZLM de door de brand ontstane schade – die naar tussen partijen vaststaat € 24.384,-- bedraagt – dient te vergoeden. ZLM is wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd; deze is opeisbaar vanaf de datum waarop de vordering op ZLM opeisbaar was geweest, als zij geen beroep op verzwijging en/of brandstichting had gedaan. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat dat de datum is van de brief aan [eiseres], waarop zij zich uitdrukkelijk op verzwijging en brandstichting beroept, derhalve 27 februari 2012.
4.4. De vordering tot het doen verwijderen van de personalia van [eiseres] uit het CIS is al bij incidenteel vonnis van 7 november 2012 toegewezen. Het vorenstaande brengt de rechtbank niet tot een andere afweging als in dat incidentele vonnis is gemaakt. Gesteld noch gebleken is voorts dat [eiseres] belang heeft bij het nogmaals (op dezelfde wijze als al in het incident is gebeurd) toewijzen van haar vordering. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5.
[eiseres] heeft gevorderd dat buitengerechtelijke kosten worden vergoed. Zij vordert een bedrag voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte en vergoeding van kosten van deskundigen. Vast staat inmiddels tussen partijen dat de deskundige Troostwijk (die bij de vaststelling van de omvang van de schade voor [eiseres] is opgetreden) al door ZLM is vergoed; [eiseres] vordert nog wel vergoeding van de kosten van haar deskundige Efectis. Met vergoeding van die kosten heeft ZLM ingestemd. De wettelijke over laatstgenoemde kosten is ZLM verschuldigd vanaf de datum waarop [eiseres] dit bedrag uiterlijk heeft moeten betalen, derhalve vanaf 26 mei 2012. Voldoende is voorts aangetoond dat voor [eiseres] – in omvang redelijke – werkzaamheden zijn verricht, die verder gingen dan het enkel voorbereiden of instrueren van de zaak. De gevorderde vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten van € 1.158,-- oordeelt de rechtbank redelijk en deze zal worden toegewezen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ZLM worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- vast recht € 267,--
- salaris advocaat
€ 1.158,--( 2 x tarief III, € 579,--)
Totaal: € 1.515,64
in reconventie
4.7.
Hiervoor in reconventie is vastgesteld, dat de uitgangspunten die aan de vorderingen van ZLM ten grondslag liggen (nl. dat sprake is verzwijging en/of brandstichting door [eiseres] en dat er om die reden geen verplichting voor ZLM is om uit te keren) onjuist zijn. Om die reden dienen de vorderingen te worden afgewezen.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ZLM worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 452.--.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
veroordeelt ZLM om aan [eiseres] te betalen het bedragen van:
- € 24.384,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 1.158,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 1.309,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
veroordeelt ZLM in de kosten van de procedures, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.967,64;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.