In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verjaring van een vordering centraal. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H. Rijkse, had de gedaagde, een besloten vennootschap vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H. Pijpelink, opdracht gegeven tot het verbouwen en uitbreiden van zijn woning. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 52.911,86 wegens gebreken in de uitvoering van de werkzaamheden. De gedaagde stelde echter dat de vordering was verjaard, omdat de werkzaamheden in september 2008 waren opgeleverd en de eiser te laat had geklaagd.
De rechtbank beoordeelde of de verjaringstermijn van toepassing was en of er sprake was van een oplevering. De eiser voerde aan dat er geen overeenstemming was bereikt over de oplevering, omdat de gedaagde zonder aankondiging de werkzaamheden had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de eiser de gedaagde tijdig had gedagvaard, waardoor de verjaringstermijn was gestuit. Echter, na een eerdere afwijzing van de vordering door de voorzieningenrechter op 20 januari 2012, was de eiser niet binnen de vereiste termijn van zes maanden opnieuw in actie gekomen, waardoor de vordering was verjaard.
De rechtbank wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde werden begroot op € 2.720,00. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zowel voor de kosten in het incident als in de hoofdzaak. Dit vonnis werd uitgesproken op 18 december 2013.