Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
VITA COMFORT,
1.De procedure
- de dagvaarding met producties
- de incidentele conclusie
- de antwoordconclusie in het incident.
3.Het geschil in het incident
Onder verwijzing naar de artikelen 22 en 843a Rv stelt Vita dat zij in het kader van haar verweer tegen de vordering in de hoofdzaak en het formuleren van een reconventionele vordering recht en belang heeft bij het verstrekken door PCDA aan Vita van de verzochte stukken. Vita beschikt niet (meer) over deze stukken. PCDA weigert, ondanks eerdere verzoeken daartoe, de verzochte informatie te verstrekken.
Er bestaat geen rechtsgrond die PCDA er, buiten de procedure om, toe kan verplichten om aan Vita een kopie van de stukken toe te sturen, die Vita zelf al in bezit heeft.
Artikel 22 Rv is niet van toepassing, nu dat artikel de bepaling betreft dat de rechter kan aangeven dat in een procedure bescheiden moeten worden overgelegd.
Vita heeft bovendien geen belang bij haar vordering, nu zij zelf over de betreffende stukken beschikt.
PCDA stelt dat de incidentele vordering van Vita dient te worden afgewezen. Zij vordert veroordeling van Vita in de proceskosten, met de bepaling, primair, onder toepassing van artikel 128 lid 3 Rv, dat Vita niet meer ten principale mag antwoorden, subsidiair, dat Vita op zeer korte termijn dient te antwoorden, bij gebreke waarvan zij de mogelijkheid daartoe heeft prijsgegeven. PCDA voert hiertoe aan dat Vita met het opwerpen van het incident een onnodige procesvertraging heeft ingericht en dat verdere onnodige vertraging moet worden voorkomen.
4.De beoordeling in het incident
Voorzover Vita verzoekt PCDA op grond van artikel 22 Rv te bevelen inlichtingen te verschaffen overweegt de rechtbank als volgt. De rechter is op grond van dit artikel bevoegd om (één van) partijen te bevelen nadere informatie te verschaffen. De rechtbank ziet echter op basis van hetgeen thans is gesteld op dit moment geen aanleiding PCDA een dergelijk bevel te geven.
Voor toewijzing van de vordering op grond van dit artikel moet voldaan zijn aan drie voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn voorganger partij is. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
Wat hier ook van zij, niet valt in te zien waarom niet is tegemoetgekomen aan het eerdere verzoek van (de advocaat van) Vita om afgifte van de betreffende stukken. Volgens PCDA betreffen het immers stukken, waarvan de inhoud reeds bekend moet worden verondersteld bij Vita. Door tijdige afgifte van de stukken had onderhavig incident voorkomen kunnen worden. Het door PCDA opgeworpen argument van onnodige procesvertraging gaat dan ook niet op.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de drie voorwaarden van artikel 843a Rv. Vita heeft, mede gelet op het feit dat dit niet is weersproken door PCDA, haar belang bij de vordering voldoende onderbouwd. De verzochte bescheiden zijn voorts voldoende gespecificeerd en betreffen een rechtsbetrekking waarbij Vita partij is.
PCDA heeft voorts niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van een van beide gronden genoemd in lid 4, op grond waarvan PCDA niettemin niet gehouden is de verzochte stukken af te geven. Het verweer dat Vita reeds over de stukken beschikt is daartoe onvoldoende.
5.De beslissing
18 december 2013voor conclusie van antwoord,