In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, die ervan verdacht werd een vuurwapen van categorie III en/of munitie van categorie III voorhanden te hebben gehad. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Breman-Nagtegaal, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank baseerde haar oordeel op deze verklaring, alsook op het proces-verbaal van inbeslagname van het wapen en de munitie.
De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 19 juli 2012 in Made een omgebouwd start-alarm pistool en munitie van categorie III voorhanden had. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf, gezien de psychische toestand van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat het ongecontroleerd bezit van vuurwapens een groot gevaar voor de samenleving opleverde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de Reclassering Nederland. De rechtbank benadrukte dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de onvoorwaardelijke straf.