In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een fatale schietpartij op 19 juli 2012 in Made, waarbij het slachtoffer door een kogel in het hoofd overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het vuurwapen op het slachtoffer richtte en de trekker overhaalde, ondanks dat hij niet had gecontroleerd of het wapen geladen was. De officier van justitie had de verdachte vrij willen spreken van doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte had kennis van het feit dat het een echt wapen betrof en had de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zou doden. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder ADHD en PTSS, maar oordeelde dat een gevangenisstraf passend was gezien de ernst van het delict. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.