ECLI:NL:RBZWB:2013:11437

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2013
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
02/800690-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Prenger
  • A. Struijs
  • J. van Schaijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door onvoorzichtig handelen met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een fatale schietpartij op 19 juli 2012 in Made, waarbij het slachtoffer door een kogel in het hoofd overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het vuurwapen op het slachtoffer richtte en de trekker overhaalde, ondanks dat hij niet had gecontroleerd of het wapen geladen was. De officier van justitie had de verdachte vrij willen spreken van doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte had kennis van het feit dat het een echt wapen betrof en had de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zou doden. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder ADHD en PTSS, maar oordeelde dat een gevangenisstraf passend was gezien de ernst van het delict. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 800690-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Raadsman mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Breman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, subsidiair dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is komen te overlijden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. Zij verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte vrij te spreken van doodslag.
Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Daarbij baseert de officier van justitie zich op de verklaring van verdachte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en het technisch bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het uitgewerkte gesprek tussen verdachte en de meldkamer, waarbij direct duidelijk wordt dat het gaat om een ongeluk. Verdachte is merkbaar in paniek en probeert levensreddende handelingen te verrichten. Voordat verdachte de trekker van het wapen overhaalde, was hij in de veronderstelling dat het wapen veilig was. Medeverdachte [medeverdachte] had immers de kogels en het magazijn verwijderd, waarbij hij zei dat dat “voor de zekerheid” was. Ook haalde [medeverdachte] zelf de trekker over. [medeverdachte] verklaart hier later zelf nog over dat hij er van uitging dat verdachte dacht dat het wapen leeg was. Er was geen onenigheid tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte ging er van uit dat het wapen leeg was en haalde daarom de trekker over. Er was dan ook geen bewuste wetenschap van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer dood zou schieten. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken voor het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit stelt de verdediging dat verdachte het wapen niet zomaar in handen kreeg. [medeverdachte] wilde eerst een veilige situatie creëren. Verdachte kreeg de indruk dat ieder risico werd uitgesloten, zeker nadat hij zag dat [medeverdachte] de trekker overhaalde. Daarna kreeg verdachte het wapen in handen. Gelet op de handelingen van [medeverdachte] is het handelen van verdachte niet onvoorzichtig, onveilig of onnadenkend, laat staan roekeloos te noemen. Daarbij speelt ook nog een rol dat verdachte ADHD heeft, waardoor hij een verhoogde impulsiviteit heeft. Voor de vraag of schuld kan worden aangenomen, moeten daarom strengere eisen gelden. Gelet hierop, maar ook op het feit dat het fatale gevolg voor verdachte totaal niet voorzienbaar was, dient verdachte ook voor het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank staat voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag of dood door schuld. Gelet op de processen-verbaal van bevindingen, de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het technisch bewijs, blijkt dat er over een aantal feiten overeenstemming bestaat. De rechtbank zal deze feiten hieronder kort samenvatten.
De vaststaande feiten
Op 19 juli 2012, omstreeks 15:15 uur, bevinden verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en het slachtoffer, [slachtoffer] zich in de woning van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft sinds kort de beschikking over een vuurwapen, welk hij toont aan het slachtoffer en verdachte. Op de vraag van verdachte of dit een echt vuurwapen betreft, antwoordt [medeverdachte] bevestigend. [1] Dit wordt later ook bevestigd in het onderzoek naar dit wapen. [2] [medeverdachte] neemt het pistool eerst zelf ter hand en verricht hier een aantal handelingen mee. Wat in ieder geval door verdachte wordt gezien, is dat [medeverdachte] het pistool doorlaadt, het magazijn verwijdert en de slede opnieuw naar achteren trekt, waardoor de kogel uit de kamer springt. Voor verdachte is het onduidelijk waar het magazijn en de kogel daarna gebleven zijn. Verdachte heeft weliswaar de gehele tijd bij [medeverdachte] gestaan, maar geeft aan mogelijk een of meerdere handelingen gemist te kunnen hebben. [medeverdachte] zegt hier zelf over dat hij het wapen opnieuw geladen heeft, maar uit zijn verklaring komt niet volledig duidelijk naar voren wanneer dit precies heeft plaatsgevonden. [3] Verdachte neemt het wapen ter hand en zet de beveiligingspal om. Hierna legt hij het wapen weer weg en loopt hij samen met het slachtoffer naar de keuken. [medeverdachte] blijft nog even staan en loopt een halve minuut later de keuken in. Verdachte loopt terug naar de kamer en laat [medeverdachte] en het slachtoffer in de keuken achter. Verdachte pakt opnieuw het wapen op, trekt de slede naar achteren, mikt het wapen op het hoofd van het slachtoffer en haalt de trekker over. Het wapen vuurt een kogel af, die in het hoofd van het slachtoffer terecht komt. [4] Verdachte raakt in paniek en belt direct 112. Ondertussen probeert hij het slachtoffer te stabiliseren. [5] Ondanks zijn handelen en ondanks de inspanningen van de ter plaatse gekomen ambulancebroeders en agenten, overlijdt het slachtoffer als gevolg van de schotwond in zijn hoofd. [6]
De overwegingen van de rechtbank
De vraag die beantwoord dient te worden, is de vraag of verdachte opzet op, dan wel schuld aan de dood van het slachtoffer heeft gehad. De officier van justitie en de raadsman gehoord hebbende, overweegt de rechtbank hierover als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te kunnen komen, dient te worden vastgesteld dat er sprake is geweest van enige vorm van opzet op de dood van het slachtoffer. Hiervoor is ten minste noodzakelijk dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de dood van het slachtoffer is ingetreden, waarmee voldaan zou zijn aan de criteria voor voorwaardelijk opzet. Door zowel de officier van justitie als de raadsman is bepleit dat er van opzet geen sprake is, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, nu uit alle stukken duidelijk blijkt dat verdachte dit gevolg niet gewild heeft. De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat niet is gebleken dat verdachte de dood van het slachtoffer heeft gewild. Dit betekent echter niet dat er geen sprake kan zijn van enige vorm van opzet.
De rechtbank is van oordeel dat er wel degelijk sprake is van voorwaardelijk opzet, met name gelet op de verdergaande handelingen die verdachte onderneemt wanneer hij het vuurwapen voor de tweede maal ter hand neemt. Hierbij is van belang te weten dat verdachte kennis had van het feit dat het een echt wapen betrof. Hoewel verdachte ziet dat [medeverdachte] vervolgens veilig makende handelingen verricht en hij kogels op tafel heeft zien liggen, geeft hij toe dat hij niet alle handelingen van [medeverdachte] heeft gezien. Bovendien mag er terughoudendheid worden verwacht ten aanzien van de handelingen die worden verricht met een werkend vuurwapen. Verdachte gaat er zonder meer van uit dat het wapen ongeladen is, pakt het wapen op en zet de veiligheidspal om. Hij legt het wapen weer terug en verliest het enige tijd uit het oog. Verdachte pakt het wapen voor een tweede keer op, maar ziet dit keer geen kogels meer op tafel liggen. Ondanks dat gaat verdachte niet na of het wapen mogelijk nog geladen is, dan wel in de tussentijd opnieuw is geladen. Wel gaat verdachte een stap verder en verricht hij alle handelingen waardoor er normaliter een kogel kan worden afgevuurd.
Door, ondanks het missen van de kogels, het uit het oog verliezen van het wapen en de wetenschap dat het een echt wapen betrof, toch het wapen af te vuren zonder enige eigen controle, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks19 juli 2012 te Made, gemeente Drimmelen,
in elk geval in Nederland,opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het hoofd,
althans het lichaamvan die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 194 dagen, met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging dat er geen straf of maatregel kan volgen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Subsidiair stelt de verdediging dat het feit een enorme impact op verdachte heeft gehad. Er is PTSS vastgesteld, waarvoor verdachte in behandeling is gegaan. Daarnaast zijn de deskundigen het erover eens dat verdachte ten tijde van het delict licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De Reclassering Nederland heeft in haar rapport geconcludeerd dat een gevangenisstraf niet in het belang van verdachte is, maar dat er volstaan kan worden met een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan toezicht van de Reclassering Nederland en een behandeling bij Het Dok. De verdediging is van mening dat het advies van de reclassering gevolgd dient te worden en dat verdachte niet terug de gevangenis in dient te gaan. Een straf waarbij verdachte zijn school en zijn behandeling voort kan zetten verdient dan ook de voorkeur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen.
Het nemen van een leven van een ander is een zeer ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De onderzoeken van de psycholoog en psychiater tonen aan dat verdachte ten tijde van het delict, en nu nog steeds, leed aan ADHD, waardoor zijn impulscontrole minder goed is. De psycholoog en de psychiater concluderen dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Daarnaast is verdachte nu gediagnosticeerd met PTSS, als gevolg van dit feit. Hij volgt hier momenteel een vrijwillige behandeling voor. De reclassering adviseert voortzetting van deze behandeling, waarbij wordt gesteld dat een gevangenisstraf voor verdachte geen toegevoegde waarde heeft. Het advies van de Reclassering Nederland om verdachte niet terug naar de gevangenis te sturen, zal echter niet worden opgevolgd. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op de aard en de ernst van het delict, niet aan de orde kan zijn. Afwegende de ernst van het feit en de oriëntatiepunten van de rechtbank enerzijds, en de problematiek van verdachte, zijn blanco strafblad en zijn oprechte berouw anderzijds, concludeert de rechtbank dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] , wonende [adres benadeelde partij] , vordert, bij wijze van voorschot, een bedrag voor materiële en immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 24.157,-.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor de gevorderde posten is, naar het oordeel van de rechtbank, op dit moment te weinig onderbouwing. Zo dient er voor shockschade een rapport van een deskundige aanwezig te zijn, zijn de arbeidskosten slechts zeer marginaal onderbouwd en geeft de benadeelde partij duidelijk aan dat de kosten voor de begrafenis van het slachtoffer nog niet volledig duidelijk zijn. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaren;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [adres benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Struijs en mr. Van Schaijk, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 juli 2012 te Made, gemeente Drimmelen, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juli 2012 te Made, gemeente Drimmelen, zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen door een vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] te richten en/of de trekker van dat vuurwapen over te halen en/of aldus met een vuurwapen een kogel af te vuren in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] , zonder zich ervan vergewist te hebben dat er geen kogel in de kamer van het vuurwapen aanwezig was, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het hoofd, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2012154870 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 447.
2.Proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie naar het wapen, pagina 329
3.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] , pagina 412-413
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 407
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 127 e.v.
6.Rapport van het NFI ten aanzien van het pathologisch onderzoek, pagina 199