1.De man is niet verschenen en de zaak tegen deze gedaagde is aangehouden. Gelet op artikel 140, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt tussen alle partijen uitspraak gedaan bij dit vonnis, dat ook ten aanzien van de niet verschenen gedaagde als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
2.1.De man en de vrouw zijn beiden met RWS een huurcontract aangegaan voor de woning aan de[adres] te[woonplaats] (verder: de woning). De huur is ingegaan op 21 juli 2010. De toepasselijke huurvoorwaarden bevatten een verbod op het kweken van hennep, anders dan voor eigen gebruik.
2.2.De politie Zeeland heeft op 4 maart 2012 een actieve hennepkwekerij aangetroffen in de bij de woning behorende schuur. Daar bevonden zich 25 oogstrijpe hennepplanten en zestien hennepstekjes. De kwekerij werd met professionele apparatuur in stand gehouden. De politie heeft de kwekerij ontmanteld en de hennep vernietigd.
2.3.Vanwege de kwekerij heeft RWS de huur aan de man opgezegd bij brief van 6 maart 2012 met het verzoek om schriftelijk in te stemmen met de beëindiging van de huurovereenkomst. De man heeft dat niet gedaan.
3.1.RWS heeft gesteld dat zij een “zero tolerance”-beleid voert ten aanzien van het kweken van hennep in haar huurwoningen en heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, met ontruiming van de woning.
3.2.De vrouw heeft verweer gevoerd en gesteld dat de tekortkoming haar niet kan worden aangerekend, althans dat een belangenafweging in haar voordeel zou moeten uitvallen. De vrouw heeft daarbij, samengevat, aangevoerd:
De vrouw heeft niets van de kwekerij geweten. Zij kwam nooit in de schuur. De man had en heeft grote psychische problemen en sliep vooral overdag. De vrouw sliep ’s nachts. Zij leefden langs elkaar heen en hebben inmiddels besloten tot echtscheiding over te gaan. De man woont inmiddels elders in[woonplaats].
De vrouw wil in de woning blijven wonen. Zij heeft hier groot belang bij. Zij spreekt slechts gebrekkig Nederlands en heeft nauwelijks familie en kennissen in Nederland. Zij heeft een dochter van zeven jaar. Een gedwongen verhuizing zou voor dit kind zware, niet te begrijpen gevolgen hebben, temeer nu het ook al met de echtscheiding van haar ouders geconfronteerd gaat worden. De vrouw is nauwelijks een week na de ontdekking van de kwekerij bevallen van een dochter. Bij de bevalling waren er complicaties waar de vrouw nog steeds last van heeft. De vrouw is onder behandeling bij het SMWO. Een gedwongen verhuizing nu zou de situatie van de vrouw bijna volledig uitzichtloos maken.
3.3.Ter zitting heeft RWS een en ander bestreden. RWS heeft op zich wel begrip voor de situatie van de vrouw, maar wenst niet het risico te lopen dat bij een voortzetting van de huur van de woning door de vrouw, de man weer in de woning zou komen te wonen, waardoor hij, zolang de echtscheiding niet gerealiseerd is, van rechtswege opnieuw huurder zou worden. Dat laatste acht RWS onaanvaardbaar, gelet op haar strikte beleid en de volgens RWS reële kans dat de man opnieuw een hennepkwekerij zou opzetten.
4.1.De man heeft blijkens het proces-verbaal van zijn verhoor door de politie een volledige bekentenis afgelegd. Hij heeft verklaard dat de vrouw op de hoogte was, maar het er niet mee eens was en hem heeft gewaarschuwd en het hem heeft afgeraden. De vrouw heeft dat niet weerlegd. Hetgeen zij heeft aangevoerd maakt het hooguit mogelijk dat zij niets van de kwekerij wist, maar niet aannemelijk. Bewijs heeft zij niet geleverd. Daarop strandt reeds haar primaire verweer. Overigens is het niet afweten van de hennepkwekerij niet voldoende. Eerst wanneer de vrouw redelijkerwijs niet op de hoogte behoefde te zijn, zou kunnen worden geoordeeld dat de tekortkoming haar niet toerekenbaar is.
4.2.Een belangafweging echter valt in haar voordeel uit. Haar moeilijke omstandig-heden, als onder 3.2. vermeld, zijn door RWS niet bestreden, zodat daarvan uit wordt gegaan. Zij heeft in haar omstandigheden groot belang bij het voortzetten van de huurover-eenkomst. Voorts wordt aangenomen dat zij het niet eens was met het kweken van hennep, maar dat zij de man daar niet van kon weerhouden, omdat zij geen invloed op hem had. Het verwijt dat haar kan worden gemaakt is minimaal. Daartegenover beroept RWS zich op haar strikte beleid tegen hennep kweken in haar huurwoningen, maar dat belang is thans, één jaar na het aantreffen van de kwekerij, niet meer groot en dringend te noemen. Wat het risico betreft dat de man weer van rechtswege medehuurder zou worden, dat lijkt niet erg groot gelet op de echtscheidingsprocedure die wordt voorbereid, en gelet op de verzekering van de vrouw ter zitting dat zij de man niet meer bij haar wil laten wonen. Niet kan worden aangenomen dat de man zich tegen de wil van de vrouw, althans zonder haar toestemming, weer zijn hoofdverblijf (art. 7:266 BW) in de woning zou verschaffen. Tenslotte is het risico van recidive van de man niet voldoende aangetoond.
4.3.Gelet op het voorgaande is de overtreding van het verbod om hennep te kweken, hoewel toerekenbaar aan de vrouw, niet voldoende om de ontbinding van de huurovereen-komst met haar te rechtvaardigen. Dat geldt echter niet ten aanzien van de man. Hem treft het volle verwijt voor het kweken van hennep in de woning. Gelet op een en ander zullen de vorderingen ten aanzien van hem worden toegewezen en ten aanzien van de vrouw worden afgewezen. Aangezien de man de woning reeds heeft verlaten, is slechts een bevel toewijs-baar dat de man de woning ontruimd dient te houden. Dat wordt in de vordering tot ontruiming begrepen geacht. Dit bevel kan worden geëffectueerd zolang de man niet opnieuw hoofdverblijf in de woning verkregen heeft.