ECLI:NL:RBZWB:2013:2643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
83803 / HA ZA 12-128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over nakoming van overeenkomsten tussen Pace Management Support en Delta N.V. en Delta Industriële Reiniging B.V.

In deze zaak vordert Pace Management Support (hierna: Pace) betaling van Delta N.V. (hierna: Delta) en Delta Industriële Reiniging B.V. (hierna: Delta IR) op basis van drie overeenkomsten: de Argus-overeenkomst, de Outplacementovereenkomst en de IR-overeenkomst. Pace stelt dat Delta haar een restant fee van € 97.192,66 verschuldigd is uit hoofde van de Argus-overeenkomst, en dat Delta IR een openstaande factuur van € 10.267,48 niet heeft betaald. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waarbij onder andere getuigenbewijs is toegelaten. De rechtbank overweegt dat Pace moet bewijzen dat zij aan de voorwaarden van de Argus-overeenkomst heeft voldaan, en dat Delta de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. De rechtbank concludeert dat de vordering van Pace tot betaling van de restant fee en de openstaande factuur niet zonder meer kan worden toegewezen, en dat de bewijsvoering van Pace cruciaal zal zijn voor de uitkomst van de zaak. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een rolzitting voor dagbepaling van het getuigenverhoor, waarbij Pace in de gelegenheid wordt gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: 83803 / HA ZA 12-128
Vonnis van 13 februari 2013
in de zaak van
[eiseres], h.o.d.n. Pace Management Support,
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. K.M. Moeliker te Middelburg,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA N.V.,
gevestigd te Middelburg,
2. de besloten vennootschap
DELTA INDUSTRIËLE REINIGING B.V.,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagden,
advocaat mr. J. Schulp te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Pace worden genoemd en gedaagden zullen worden aangeduid als Delta, Delta IR en gezamenlijk als Delta c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 juli 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 september 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen Pace en Delta zijn twee overeenkomsten gesloten, op grond waarvan Pace werkzaamheden voor Delta heeft verricht. Het betreft de hierna als “Argus-overeenkomst” aangeduide overeenkomst d.d. 20 november 2009, die inmiddels is geëindigd, en de hierna als “Outplacementovereenkomst” aangeduide raamovereenkomst d.d. 1 november 2010, met bijbehorende aanvullende overeenkomst d.d. 25 februari 2011. Daarnaast werd in het kader van outplacement per individuele medewerker een deelovereenkomst gesloten.
2.2.
De afspraken tussen Delta en Pace werden namens Delta tot eind 2011 gemaakt door [naam directeur], directeur HR van Delta. Delta en [naam directeur] hebben de arbeidsovereenkomst eind december 2011 met onmiddellijke ingang beëindigd.
De Argus-overeenkomst
2.3.
De Argus-overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
4. Artikel 4: vergoedingen
4.1.
Voor de uitrol van het ARGUS programma hanteert PACE een “fixed price”die een 0,5‰ (half promille) bedraagt van de totale personeelskosten met een minimum van EUR 50.000, exclusief BTW. De helft hiervan (50%) zal in rekening worden gebracht vóór aanvang van het traject. De resterende 50% zal in rekening worden gebracht na rapportage van de bevindingen en enkel indien tenminste het tienvoudige van dit bedrag aan harde besparingen is geïnventariseerd.
(…)
Omdat ten tijde van de presentatie niet duidelijk was wat exact de totale personeelskosten van Delta bedragen, is overeengekomen vooralsnog het minimum van € 50.000,-- als uitgangspunt te hanteren voor de eerste facturatie. Zodra bekend is wat de daadwerkelijke personeelskosten van Delta bedragen, ten tijde van de start van het ARGUS programma (datum:1 november 2009), zullen de eerder genoemde bedragen worden aangepast. Genoemde bedragen zijn exclusief BTW en reiskosten.”
2.4.
Het conform het bepaalde in voornoemd artikel door Pace aan Delta gefactureerde bedrag van € 25.000,-- exclusief BTW is door Delta aan Pace voldaan.
De Outplacementovereenkomst
2.5.
De Outplacementovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 4: Duur en beëindiging van de overeenkomst.
4.1.
Deze Raamovereenkomst gaat in op de datum waarop zij door beide partijen is ondertekend en is aangegaan voor drie (3) jaar, met een proeftijd van een (1) jaar en de mogelijkheid tot verlenging voor telkens een jaar, na de jaarlijkse evaluatie van de samenwerking. Wanneer sprake is van een negatieve evaluatie, kan het contract zonder dat rechterlijke tussenkomst is vereist en zonder tot enige vergoeding van welke schade ook gehouden te zijn, bij aangetekende brief te beëindigen.
(…)
4.2.
Elk der partijen kan de Raamovereenkomst door middel van een aangetekend schrijven beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Een tussentijdse opzegging dient altijd per aangetekende brief aan wederpartij bevestigd te worden. Alle op de datum van opzegging reeds getekende deelovereenkomsten zullen in dat geval worden voortgezet tot afronding ervan.
(…)
Artikel 8: Wijzigingen/geen overeenkomst.
(…)
8.2.
Deze overeenkomst behelst alle tussenpartijen gemaakte afspraken en treed in de plaats van alle eerder tussen partijen gemaakte afspraken en/of uitgesproken intenties.
2.6.
Pace heeft in het kader van de Outplacementovereenkomst in totaal 5 kandidaten begeleid.
2.7.
Delta heeft bij brief d.d. 29 maart 2012 onder meer aangegeven dat zij de Outplacementovereenkomst opzegt conform het bepaalde in artikel 4 lid 2 van die overeenkomst.
2.8.
Bij brief d.d. 8 maart 2012 heeft Pace jegens Delta aanspraak gemaakt op betaling van de resterende vergoeding die volgens haar € 97.192,66 inclusief BTW bedraagt. Delta is niet overgegaan tot betaling van dat bedrag aan Pace.
De IR-overeenkomst
2.9.
Tussen Pace en Delta IR is op 20 december 2010 een overeenkomst gesloten, die hierna zal worden aangeduid als de ”IR-overeenkomst”. Uit hoofde van deze overeenkomst zijn meerdere medewerkers van Pace bij Delta ingezet teneinde Delta te adviseren en ondersteunen in het traject met vakorganisaties op het gebied van harmonisatie van arbeidsvoorwaarden en pensioenen. Deze overeenkomst was aangegaan voor de periode van 1 januari 2011 tot uiterlijk 1 juli 2011. Na 1 juli 2011 zijn door Pace facturen gestuurd aan Delta IR, waarvan er 2 zijn voldaan. De factuur d.d. 24 december 2011 ad € 10.267,48 is onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
Pace vordert  samengevat -:
  • veroordeling van Delta tot betaling aan haar van € 97.192,66 aan resterende overeengekomen vergoedingen en € 187.425,-- betreffende schade, beide vermeerderd met rente;
  • veroordeling van Delta IR tot betaling aan haar van € 10.267,48 betreffende factuur d.d. 24 december 2011 en € 16.362,50 betreffende schade, beide vermeerderd met rente;
  • hoofdelijke veroordeling van Delta en Delta IR in de buitengerechtelijke kosten ad
€ 4.165,-- en de proceskosten.
De Argusovereenkomst
Pace stelt dat Delta conform artikel 4.1 van de Argus-overeenkomst aan haar een vergoeding verschuldigd is, welke, verminderd met de reeds door Delta verrichte betaling, nog € 97.192,66 bedraagt. De totale geïnventariseerde besparingen belopen volgens Pace een bedrag van meer dan € 2.000.000,--, hetgeen volgens haar gecommuniceerd is met de Argus contactpersoon binnen Delta die het heeft vastgelegd in een interne rapportage d.d. 30 augustus 2010 (bij dagvaarding overgelegd als productie 12).
De Outplacementovereenkomst
Delta is volgens Pace aan haar het gevorderde bedrag aan schadevergoeding verschuldigd wegens de naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare beëindiging van de Outplacementovereenkomst. Zij stelt dat Delta bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de samenwerking voor langere tijd zou worden voortgezet, vanwege de toezegging van[naam directeur] bij het aangaan van de overeenkomst dat in 3 jaar tijd 30 kandidaten in aanmerking zouden komen voor outplacement, de herhaaldelijke toezegging door Delta na de evaluatie in september 2011 dat Pace betrokken zou blijven bij de outsourcing, in welk kader in overleg met Delta in het vierde kwartaal van 2011 door Pace een ESF subsidie is aangevraagd ten behoeve van Delta en de schriftelijke bevestiging van de voortzetting van de samenwerking via de inkooporder genaamd “Raambestelling” d.d. 29 november 2011, naar aanleiding waarvan Pace weer voor een jaar coachingsruimte heeft gehuurd en de benodigde medewerkers heeft gereserveerd.
De IR-overeenkomst
Pace vordert betaling van de openstaande factuur stellende dat zij inmiddels alle bezwaren van Delta IR tegen betaling van die factuur heeft weggenomen. Pace stelt dat Delta IR de IR-overeenkomst voortijdig en onrechtmatig heeft beëindigd en dat Delta IR dientengevolge gehouden is de daaruit voor Pace voortvloeiende schade te vergoeden. Deze schade bestaat volgens Pace in het aantal uren (100) dat gemoeid zou zijn met het afronden van het project vermenigvuldigd met het uurtarief van € 137,50.
3.2.
Delta c.s. voert verweer.
De Argusovereenkomst
Delta stelt primair dat Pace geen aanspraak kan maken op de restant fee uit hoofde van artikel 4.1 van de Argus-overeenkomst, nu zij niet heeft voldaan aan de daaraan voor haar verbonden verplichtingen, zoals het communiceren van haar bevindingen. Delta stelt dat er geen (behoorlijke) rapportage door Pace heeft plaatsgevonden. Het als productie 12 bij de dagvaarding in het geding gebrachte stuk is volgens Delta geen (interne) rapportage maar een projectbrief, welke geenszins kan aantonen dat Pace meer dan € 2.000.000,-- aan besparingen heeft geïnventariseerd. De veronderstelde besparingen strekken zich volgens Delta uit over een aantal jaren. Subsidiair stelt Delta op dit punt dat de eventueel door haar verschuldigde restant fee niet meer dan € 25.000,-- exclusief BTW kan bedragen, nu de overeenkomst slechts betrekking heeft op Delta en niet op personeel in dienst van dochtervennootschappen en de daarmee verband houdende activiteiten. Tenslotte stelt Delta dat het bedrag dat zij aan Arguseyes B.V. heeft betaald voor de werkzaamheden van de heer[naam] ad € 105.971,25 in mindering dient te worden gebracht op de vordering van Pace, waardoor Pace geen aanvullende fee meer toekomt.
De Outplacementovereenkomst
Delta stelt dat deze overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd, nu de opzegging met in achtneming van de in die overeenkomst vermelde opzegtermijn heeft plaatsgevonden en dat op grond van de overeenkomst niet is vereist dat zij een reden aanvoert voor de opzegging daarvan. Delta betwist dat na evaluatie herhaaldelijk aan Pace zou zijn toegezegd dat Pace betrokken zou blijven bij de outsourcing en stelt dat ook uit de raambestelling, die een puur administratief karakter heeft, en de aanvraag van de subsidie geen bevestiging van de voortzetting van de overeenkomst kan worden afgeleid.
De IR-Overeenkomst
Ten aanzien van de in het kader van de IR-overeenkomst openstaande factuur beroept Delta IR zich op opschorting van haar betalingsverplichting nu Pace daaromtrent niet de verplichte rekening en verantwoording heeft afgelegd. Voorts betwist Delta IR dat nog 100 uur gemoeid zou zijn met afronding van het project, nu dit project reeds is afgerond.

4.De beoordeling

De Argus-overeenkomst

4.1.
Tussen partijen is in geschil of Delta uit hoofde van artikel 4.1. van de Argus-overeenkomst, naast de reeds betaalde € 25.000,-- nog een restant fee aan Pace verschuldigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de tekst van genoemd artikel volgt dat Pace de restant fee in rekening mag brengen na rapportage van de bevindingen en alleen als tenminste het tienvoudige van € 50.000,-- aan harde besparingen is geïnventariseerd.
Pace stelt dat aan die voorwaarden is voldaan, nu de besparingen een bedrag van meer dan
€ 2.000.000,-- belopen, hetgeen door Pace gecommuniceerd is met Delta en door de Argus contactpersoon binnen Delta is vastgelegd in een interne rapportage, overgelegd als productie 12 genaamd “Projectbrief” van 30 augustus 2010.
Indien komt vast te staan dat, zoals Pace stelt, de projectbrief is opgesteld op basis van de door haar aangeleverde gegevens waarover regelmatig mondeling aan Delta is gerapporteerd, kan de projectbrief naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als “rapportage van bevindingen” in de zin van artikel 4.1. van de overeenkomst. Gelet op de uit de projectbrief blijkende geïnventariseerde mogelijke besparingen van in totaal
€ 2.000.000, zou ruimschoots voldaan zijn aan de gestelde norm.
Nu Delta voornoemde stelling van Pace gemotiveerd heeft betwist, is het aan Pace daarvan bewijs te leveren. Zij zal daartoe op na te melden wijze in de gelegenheid worden gesteld.
4.2.
Voor het geval Pace slaagt in de aan haar opgedragen bewijsopdracht en aldus geconcludeerd wordt dat Delta uit hoofde van de overeenkomst een restant fee verschuldigd is aan Pace, overweegt de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de verschuldigde restant fee thans reeds het volgende. De tekst van artikel 4.1. van de overeenkomst bepaalt dat deze restant fee wordt bepaald aan de hand van de totale personeelskosten van Delta, met een minimum van € 50.000,--. Tussen partijen is in geschil of dit de personeelskosten van alleen Delta N.V. of tevens van haar dochtervennootschappen betreft. De rechtbank overweegt dat Delta, dat wil zeggen Delta N.V., partij is bij de overeenkomst en uit de tekst van die overeenkomst blijkt dat het onderzoek betrekking had op Delta. De dochtervennootschappen worden in de overeenkomst niet genoemd, zodat op grond van de overeenkomst niet kan worden geconcludeerd dat beoogd was het onderzoek ook betrekking te laten hebben op de personeelskosten van de dochtervennootschappen. De door Pace overgelegde productie 27, waarnaar zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling dat het Argusproject ook betrekking had op de dochtervennootschappen van Delta, vermeldt niet de dochtervennootschappen genaamd Indaver NV, Delta Milieu BV, Triqua BV, Biovalue BV en Solland, waarvan de personeelskosten blijkens productie 11 bij de dagvaarding in samenhang met productie 3 bij de conclusie van antwoord wel meegenomen zijn bij de berekening van de totale personeelskosten genoemd in artikel 4.1. van de overeenkomst op basis waarvan de verschuldigde restant fee is berekend.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat bij het bepalen van de hoogte van de totale personeelskosten van Delta de cijfers van voornoemde dochtervennootschappen dienen te worden meegenomen. Nu Pace die cijfers wel heeft meegenomen, is de door haar gevorderde restant fee uit hoofde van de Argusovereenkomst gebaseerd op een te hoog bedrag aan personeelskosten.
Indien geen rekening wordt gehouden met de cijfers van voornoemde dochtervennootschappen bedragen de totale personeelskosten minder dan € 90.000.000,--, waarvan 0,5‰ minder bedraagt dan € 50.000,--. Gelet op het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst kan dan maximaal € 50.000,-- in rekening gebracht worden aan Delta. Nu de helft van dat bedrag inmiddels is voldaan resteert een bedrag van € 25.000,-- exclusief BTW.
4.3.
Delta stelt voorts nog dat Pace pas voor het eerst bij brief d.d. 8 maart 2012 aanspraak heeft gemaakt op betaling van de restant fee, derhalve anderhalf jaar na afronding van de werkzaamheden en nadat duidelijk was dat [naam directeur] bij Delta was vertrokken. Voor zover Delta hiermee een beroep op rechtsverwerking heeft beoogd te doen, overweegt de rechtbank dat een dergelijk verweer niet kan slagen, nu het enkele feit dat Pace eerst circa anderhalf jaar na het beëindigen van de werkzaamheden factureert niet maakt dat zij geen aanspraak meer zou maken op het bedrag dat haar uit hoofde van die werkzaamheden toekomt.
4.4.
Ook het verweer van Delta dat, indien uit hoofde van de Argus-overeenkomst al enige betaling aan Pace zou toekomen, daarop de betalingen aan de heer[naam] in mindering dienen te strekken gaat niet op.
De rechtbank overweegt daartoe dat nergens uit blijkt dat, zoals Delta stelt, de werkzaamheden van [naam] vallen onder de fee op basis van de Argus-overeenkomst.
Deze overeenkomst had, gelet op de tekst van artikel 1 daarvan, betrekking op het inventariseren van de mogelijke besparingen.
“Concreet betreft het de analyse en controle van personeel- en salarisgegevens van Delta met als doel zoveel mogelijk besparingen inzichtelijk te maken binnen het domein van de personeelskosten.”Tussen partijen is gelet op hun stellingen niet in geschil dat de werkzaamheden van [naam] voortvloeiden uit de in de projectbrief d.d. 30 augustus 2010 neergelegde bevindingen. Zoals hiervoor is overwogen is de projectbrief aan te merken als rapportage van de bevindingen uit hoofde van artikel 4.1. van de Argus-overeenkomst. In die overeenkomst worden noch [naam] noch de door hem uitgevoerde werkzaamheden genoemd. Dat partijen niet beoogd hebben de werkzaamheden van [naam] onder de overeenkomst te laten vallen blijkt ook uit het feit dat zij hiertoe nadien aparte overeenkomsten hebben afgesloten, welke zijn overgelegd als productie 30.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat, indien Pace slaagt in haar bewijsopdracht, Delta nog een aanvullende fee van € 25.000,-- exclusief BTW aan Pace dient te voldoen. De vordering uit hoofde van de Argus-overeenkomst zal in dat geval tot dat bedrag worden toegewezen. De mede gevorderde wettelijke rente over het verschuldigde bedrag is dan toewijsbaar per 15 maart 2012, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
De Outplacementovereenkomst
4.6.
Tussen partijen is in geschil of Delta de overeenkomst mocht opzeggen bij brief van 29 maart 2012 en of zij door die opzegging gehouden is de dientengevolge wellicht door Pace geleden schade te vergoeden. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.7.
Uitgangspunt is dat de overeenkomst voor een periode van 3 jaar is aangegaan met een proeftijd van 1 jaar en met ingang van 1 november 2010.
De tekst van de overeenkomst laat echter de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging van de overeenkomst onverlet. Uit artikel 4.2. blijkt dat tussentijdse beëindiging van de overeenkomst in beginsel steeds mogelijk is, zelfs zonder nadere redengeving en met de beperking dat lopende deelovereenkomsten worden afgewikkeld. Dit neemt niet weg dat tussentijdse opzegging onder omstandigheden wel kan leiden tot een schadevergoedingsverplichting. Indien komt vast te staan dat Delta bij Pace het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de overeenkomst na 2011 zou worden voortgezet en dat Pace dientengevolge schade heeft geleden, is Delta gehouden die schade aan Pace te vergoeden.
4.8.
Pace stelt dat het gerechtvaardigd vertrouwen betreffende voortzetting van de overeenkomst is gewekt door de hiervoor onder 3.1. genoemde omstandigheden.
De rechtbank overweegt dat gelet op het bepaalde in artikel 8.2. van de overeenkomst het gerechtvaardigd vertrouwen van Pace betreffende voortzetting van de overeenkomst niet kan worden gebaseerd op een eventueel bij het aangaan van de overeenkomst door [naam directeur] gedane toezegging dat in 3 jaar tijd 30 kandidaten in aanmerking zouden komen voor outplacement. Daarbij komt dat in de offerte d.d. 20 oktober 2010, die als bijlage bij de raamovereenkomst is gevoegd, staat vermeld:
“Vanuit Delta is momenteel nog geen indicatie te geven ten aanzien van het aantal te begeleiden medewerkers,(…)”
Echter, hetgeen na het sluiten van de overeenkomst tussen partijen zou zijn afgesproken c.q. door Delta zou zijn toegezegd kan er wel toe bijdragen dat bij Pace de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de overeenkomst zou worden voortgezet. Zo levert de inkooporder genaamd “Raambestelling” een indicatie in die richting. Uit dit stuk d.d. 29 november 2011, ondertekend op 23 december 2011 waarin onder
“Materiaal/Beschrijving”wordt vermeld:
“Outplacement begeleiding 2012”kan de intentie van Delta tot het in zee gaan met Pace voor wat betreft outplacementbegeleiding in het jaar 2012 worden afgeleid. Het enkele feit dat het betreffende stuk geen bedrag vermeldt bevestigt niet per definitie het louter administratieve karakter daarvan, zoals Delta stelt. Immers, bedragen voor de betreffende diensten konden niet op voorhand genoemd worden aangezien die afhankelijk zijn van het daadwerkelijk aantal kandidaten dat begeleid zou worden. Los van het administratieve karakter van het stuk spreekt er ook een intentie uit, nu het niet logisch is dat Delta een dergelijk stuk aan het eind van het jaar zou opmaken en ondertekenen terwijl men niet het voornemen heeft de betreffende werkzaamheden in het nieuwe jaar voort te zetten.
Daarnaast geeft de subsidie-aanvraag die Pace in oktober 2011 heeft gedaan een indicatie dat bij haar in ieder geval de verwachting speelde dat partijen op het gebied van outplacement zaken met elkaar zouden blijven doen in het nieuwe jaar.
Voornoemde omstandigheden acht de rechtbank echter nog niet voldoende zwaarwegend om te kunnen concluderen dat sprake was van een gerechtvaardigde verwachting bij Pace dat de overeenkomst zou worden voortgezet. Indien echter komt vast te staan dat Delta, zoals Pace stelt, na de evaluatie in september 2011 herhaaldelijk aan haar heeft toegezegd dat zij betrokken zou blijven bij de outsourcing, is de rechtbank, mede gelet op voornoemde omstandigheden, van oordeel dat voldoende grond bestaat voor de conclusie dat Delta bij Pace het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de samenwerking, in ieder geval in 2012, zou worden voortgezet. Nu Delta deze stelling van Pace gemotiveerd heeft betwist en de rechtbank voorts uit de feiten en omstandigheden en de tot op heden overgelegde stukken niet kan concluderen dat Delta de betreffende toezegging herhaaldelijk aan Pace heeft gedaan, is het aan Pace bewijs te leveren van haar stelling. Zij zal daartoe op na te melden wijze in de gelegenheid worden gesteld.
4.9.
Afhankelijk van de uitkomst van de bewijsopdracht zal de rechtbank al dan niet de overige tussen partijen bestaande geschilpunten betreffende de hoogte van de schade beoordelen en beslissen.
De IR-overeenkomst
4.10.
Ten aanzien van de onbetaald gebleven factuur d.d. 24 december 2011, waarvan Pace thans betaling vordert, beroept Delta IR zich op opschorting van haar betalingsverplichting nu Pace ondanks verzoek daartoe nalaat omtrent die factuur rekening en verantwoording af te leggen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat Delta IR naar aanleiding van de betreffende factuur bij e-mail d.d. 31 januari 2012 aan Pace heeft laten weten waarom deze nog niet betaald werd en tevens heeft verzocht om nadere onderbouwing van de rapportages en een uitgebreide specificatie van gemaakte uren, in reactie waarop door Pace bij e-mail d.d. 5 februari 2012 een nadere rapportage is toegezegd.
Nu Delta betwist de betreffende rapportage te hebben ontvangen, op welke stelling door Pace ter gelegenheid van de comparitie niet meer is gereageerd, en de betreffende rapportage ook niet in het kader van de onderhavige procedure is overgelegd, kan de rechtbank niet vaststellen dat de verzochte rekening en verantwoording is verstrekt en concludeert zij dat Delta zich terecht op opschorting van haar betalingsverplichting beroept. De vordering tot betaling van de factuur is dan ook niet toewijsbaar.
4.11.
Pace baseert haar vordering tot schadevergoeding op de stelling dat de overeenkomst plotseling voortijdig en onrechtmatig is beëindigd. Zij stelt tot de opzegging daarvan door Delta IR geen enkele aanwijzing te hebben gehad dat zij de overeengekomen werkzaamheden niet zou kunnen afronden doordat Delta IR voortijdig de overeenkomst zou beëindigen. Delta IR heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Uit het verweer van Delta IR op dit punt valt af te leiden dat zij geen vervolg wenste te geven aan de samenwerking en dat zij de overeenkomst derhalve als beëindigd beschouwde. Delta IR stelt dat Pace daarvan destijds ook op de hoogte was, hetgeen blijkt uit de inhoud van de door haar overgelegde
e-mail van de heer[naam] van Pace, die betrokken was bij de uitvoering van het project. De rechtbank overweegt het volgende. Uit de betreffende e-mail d.d. 26 december 2011 kan worden afgeleid dat[naam] er destijds van op de hoogte was dat het project, voor zover daar nog werkzaamheden in verricht dienen te worden, zou worden overgenomen door Delta IR zelf. Ter gelegenheid van de comparitie is door Pace niet meer gereageerd op voornoemde, door de inhoud van de e-mail onderbouwde, stelling van Delta IR. Gelet hierop kan niet geconcludeerd worden dat Pace tot de opzegging daarvan door Delta IR geen enkele aanwijzing had dat zij de overeengekomen werkzaamheden niet zou kunnen afronden en in redelijkheid op voortzetting van de overeenkomst mocht rekenen. Nu niet is komen vast te staan dat de overeenkomst voortijdig en onrechtmatig is beëindigd zoals Pace stelt, komt de vordering tot vergoeding van de dientengevolge geleden schade niet voor toewijzing in aanmerking.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat Pace toe om, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat door Pace regelmatig mondeling aan Delta is gerapporteerd over de aangeleverde gegevens op basis waarvan de projectbrief is opgesteld;
5.2.
laat Pace toe om, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat Delta na de evaluatie in september 2011 herhaaldelijk aan haar heeft toegezegd dat Pace betrokken zou blijven bij de outsourcing;
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2, tegenover mr. M.M. Steenbeek;
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag 27 februari 2013 voor dagbepaling enquête;
5.5.
bepaalt dat Pace indien mogelijk
tevorenper brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting , de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven alsmede het aantal getuigen dat zij voornemens is te doen horen;
5.6.
verzoekt Pace uiterlijk één week voor de zittingsdatum de rechtbank en de wederpartij in het bezit te stellen van bescheiden waarvan kennisneming met het oog op het te houden getuigenverhoor van belang is;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.